Waar heb ik de kennis gehaald om een woordenboek op te stellen van ons geliefd Westends? In eerste instantie bij mezelf en mijn naaste familieleden, natuurlijk. Daarnaast heb ik geput uit websites over andere dialecten die in West-Vlaanderen gesproken worden. Het ‘West-Vlaams dialect’ op zich, bestaat niet. Jullie weten natuurlijk ook dat de dialecten verschillen van dorp tot dorp, van stad tot stad.
Iedereen kent zeker het merkwaardig ‘Oostends Woordenboek door Roland Desnerck’, dat al lang zijn sporen verdiend heeft. Ik vond het dus logisch om dat werk als vergelijkingsbasis te gebruiken, natuurlijk met in acht nemen van alle verschillen.
Het Westends dialect is net zoals het Oostends een Noordelijk Westvlaams dialect, dat wil zeggen gesproken tussen de IJzer en het Zwin. Het zijn ‘Ingveoonse’ of Noordzee-Germaanse dialecten.
Ook in Westende zelf zijn er aardig wat verschillen, te wijten aan invloeden van ouders of grootouders of partners, die uit andere gewesten ‘aangespoeld’ zijn. Het is ook mogelijk dat de oorzaak moet gezocht worden in het gebrek aan ervaring met het taaltje. Daarmee bedoel ik dat iemand die zeer regelmatig het Algemeen Nederlands spreekt, op het werk of zelfs thuis omdat men, al dan niet terecht, denkt dat de kinderen daardoor beter voorbereid worden op de studies en op het spreken van een beter, zuiverder Nederlands. Dat kan betwist worden, maar alhoewel ik het spijtig zou vinden dat minder en minder Westends gesproken wordt, is het hier niet de plaats en het ogenblik om daarover te redetwisten.
En dan … is er Facebook. Een redelijk groot aantal FB’ers maken vaak gebruik van het dialect bij het versturen van een bericht. Ik stelde daarbij vast dat er nauwelijks overeenkomst is tussen de gebruikte woorden en zinnetjes, vooral dan in de schrijfwijze. Iemand die de taal minder goed kent, kan daaruit niet opmaken hoe ze die moeten uitspreken. Er bestaat natuurlijk een fonetisch schrift. Dat is een alfabet dat bedoeld is om de klanken uit de gesproken taal eenduidig in geschreven vorm vast te leggen. De symbolen van het alfabet corresponderen op een unieke manier met spraakklanken, terwijl dit voor gewone geschreven taal helemaal niet opgaat. In het Nederlands vertegenwoordigen bijvoorbeeld de drie e-s in "december" drie verschillende klanken. Eigenlijk is fonetisch schrijven dus het schrijven zoals een woord uitgesproken wordt. Dat heb ik dus ook gedaan.
Dat is niet altijd eenvoudig. Luidop lezen vergemakkelijkt het uitspreken.
Mijn schrijfwijze wijkt op enkele punten af van de klassieke fonetische spelling. Ik gebruik ook de symbolen niet.
Voor een eerste week en als kennismaking, wil ik het hebben over de klinkers
- De “a’
‘a’ => ‘aa’ Vb dagen-daagn, haken-aakn, jagen-jaagn, maken-maakn, plagen-plaagn, slagen-slaagn, slapen-slaapn, vragen- vraagn, zagen-zaagn, zaken-zaakn ‘a’ => ‘ e’ Vb hart-ertu (maar hard-art), tarwe-terwu, dak-dek maar: bak-bak, lak-lak, mak-mak ‘a’ => ‘o’ Vb bal-bolu, gebracht-gubrogt, vallen-voln, zacht-zogtu maar: getracht-gutragt 'a’ => ‘oa’ Vb baren-boörn, datum-doötum, gas-goözu, gebaren-guboörn, jaren-joörn, kader- koödur, kalf-koöf, laten-loötn, mate-moötu, paren-poarn, pater-poatur, sparen-spoarn, vader-voadru, varen-voarn, water-woatur 'aa’ => ‘oa’ ‘oa’ stelt het langer rekken van de ‘o’ voor Vb baan-boönu, baard-boört, baas-boös, blaas-bloözu, draad-droöt, gevaar-guvoör, haar-oör maar eur als bezittelijk voornaamwoord, jaar-joör, kaart-koörtu, kaas-koas, laat-loatu, maart-moartu, maat-moat, paar-poar, plaat- ploötu, schaar-sjhoöru, straat-stroötu, taart-toörtu, twaalf-twoövu, vaas-voözu, zaad-zoöt, zwaar-zwoör ‘aa’ => ‘eë’ ‘eë’ stelt het langer uitspreken van de e voor Vb aarde-eërdu, graag-geërn, lantaarn-lanteërn, paard-peërt, staart-steërt, waard-weërt, zwaard-zweërt ‘aan’ => ‘aän’ ‘aä’ stelt het langer uitspreken van de a voor Vb: aangenaam-aängunaam, aangekleed-aänguklit, balans-balaänsu maar: aanbieding-anbiediengu, aankomen-ankomn, aanhangen-anang
- De ‘e’
‘e’ => eë’ de e in open of gesloten lettergreep wordt langer gerokken Vb expert-ikspeër, her(s)tellen-er(s)teëln, melk-meëk, smeren-smeërn, verteren-vurteërn, ’t zelfde-tseëfstu, wensen-weënsjhun ‘ee’ => ‘eë’ ‘eë’ = e + e wordt verlengd Vb beer-beër, geweer-guweëru, peer-peëru, scheerzeep-sjheërzeeëpu, ‘e’ => ‘eeë’ verlengde e in open lettergreep: eeë = ee + e Vb (af)deling-(Of)deeëliengu,bleken-bleeëkn, delen-deeëln, keren-keeërn, kleden-kleeën, kleren-kleeërn, kweken- kweeëkn, lelijk-leeëluk, lenen-leeën, lening-leeëniengu, leraar-leeëroöru, leren-leeërn, menen-meeën, regering- rugeeëriengu, strelen-streeëln, tekenen-teeëkun, vreselijk-vreeësuluk, zeveren-zeeëvurn, zweten-zweeëtn ‘ee’ => ‘eeë’ verlengde ‘ee’ = ee + e Vb been-beeën, beest-beeëstu, een-eeën, Eernegem – Eeërnugem, heet-eeët, kleed-kleeët, leep-leeëp, meer-meeër, meester-meeëstur/meeëstru, scheef-sjheeëf, teen-teeën, twee-tweeë, vlees-vleeës, zee-zeeë 'e' of 'ee’ => ’i’ Vb beentju-bintju, spel-spil, venster-viïnstur, vent-vint, vreemde-vrimdu ‘ei’ = > ‘i’ Vb trein-tring; plein-pling ‘ei’ => ‘e’ Vb einde-endu ‘ei’ => ‘eeë’ Vb geit-geeëtu, klein-kleeënu, sprei-spreeë, zeiken-zeeëkn 'ei' => 'ij' Vb veilig-vijlug, veiligheid-vijlugijt ‘e’ => ‘ie’ Vb brengen-briengn doffe ‘e’ als uitgang => ‘u’ Vb acht-agtu, bal-bolu, bed-bedu, bloem-blomu, bom-bomu, broer-broeëru, brug-brugu, deur-deuru, doos-doozu, drie- drieë, fout-foutu, hemd-emdu, kan-kanu, kar-karu, kas-kasu, kat-katu, kerk-kerku, kist-kistu, klak-klaku, klas- klasu, kool-koolu, mand-mandu, muts-mutsu, naam- naamu, nek-neku, paal-paalu, pan-panu, pen-penu, plant- plantu, pomp-pompu, roos-roozu, school-sjhoolu, slang-slangu, storm-stormu, taal-taalu, tas- tasu, tien-tieënu, vier-vieëru, vijf-vuuvu, vlag-vlagu, wieg-wieëgu, zes-zesu zetel-zeetlu, zin-zin doffe e op gelijk welke plaats in een woord => u Vb bezet-buzet, geluk-guluk, het-hut, kelner-kelnur, mager-maagur, nutulooös, proper-proopur, … ‘en’ op het einde van een (werk)woord of van een meervoudsvorm, wordt afgekapt: Vb aapn, eetn, geevn, loopn, speeln, werkn, zotn ‘eu’ => ‘uü’ verlengde u, dit geldt voor de uit het Frans overgenomen woorden Vb ascenseur-asaänsuür, blageur-blaguür, coiffeur-kwafuür, controleur-kontroluür, convoyeur-koönvajuür, coureur-koeruür, décorateur-deekoratuür, dérailleur-dirajuür, directeur-dieriktuür, facteur-faktuür, haut-parleur-ooparluür, ingenieur- eënzjienjuür, moteur-motuür, tracteur-trektuür, triporteur-trieportuür, ventilateur-vintielatuür, voyageur-vajazjuür maar: docteur-dokteur
- De 'i'
‘‘i’ => ‘ie’ Vb binden-bieng, kind-kient, drieling-drieëlienk, vinden-vieng, wind-wient, winkel-wienkul, winter-wientur, ring-rienk, haring-oörienk ‘i’ => ‘iï’ De i wordt aangehouden Vb inval-iïnvol, venster-viïnstur, binst-biïnst ‘ie’ => 'ieë' De ie wordt uitgerekt Vb vliegen-vlieëgn, diep-dieëpu ‘ij’ => ‘uu’ Vb blijven-bluuvn, pijp-puupu, vijf-vuuvu, wijf-wuuf 'ij’ => ‘ie’ Vb bewijs-buwies, cijfer-siefur, lijden-lieën, lijf-lief, lijk-liek, lijn-lienu, mijn-mien (b.vnw) of mienu (z.n.), dijk-iek, gelijk- gliek, gordijn-gordienu, ijzer-iezur, kijken-kiekn, kozijn-kozien, lijst-liestu, nijd-nied, pijkens-piekns, prijs-pries, rijk- rieku, rijp-riepu, rijst-ries, schrijven-sjhrievn, slijk-sliek, slijpen-sliepn, slijten-slietn, snijden-snieën, spijt-spiet, stijf- stief, strijken-striekn, tapijt-tapiet, tijd-tiet, vrij-vrie, wijd-wiet, wijk-wiek, wijn-wien, wijs-wies, wijting-wietienk, zijn- zien (zienk, zieju, zijn we- ziemu, zijn jullie-ziejundur, zijn ze-zienzu), zwijgen-zwiegun, zwijn-zwien maar: krijt-krijt ‘i’ => ‘u’ Vb tippen-tupn, wippen-wupn ‘i’ => ‘j’ Vb baai-boaj, bloeien-bloejn, draai-droaj, haai-oaj, hooi-ooj, kaai-koaju, koeien-koejn, vloeien-vloejn
- De ‘o’
'o’ => ‘u’ Vb bobbel-bubul, boter-butur, donder-dundur, mosselen-musuls, non-nunu, ochtend-nugtunt, schotel-sjhutul, ’s ochtends-snugtuns, ton-tunu, top-tup, wol- wulu, zon-zunu maar: kop-kop, mop-mop ‘o’ => ‘eu’ Vb koning-keunink, molen-meuln maar kolen-kooln, vogel-veugul, wonen-weun ‘o’ => ‘oö’ verlengde ‘o’ Vb confiance-koönfjiënsju, concert-koönseër, comfort-koönfort, convoyeur-koönvwajuür, dolk-doöku, kalk-koök, volgen- voögn, volk-voök, ‘oo’ => ‘ooö’ verlengde ‘oo’ Vb bloot-blooöt, boot-booöt, brood-brooöt, dood-dooöt, groot-grooöt, moord-mooört, rood-rooöt, sjhoon-sjhooönu 'oo’ => ‘eu’ Vb door-deuru, noot-neutu, zoon-zeunu 'on' => ong: woorden stammend uit de Franse taal, eindigend op -on: garçon-garsong, téléphon => teeleefong, ‘ou’ => ‘oe’ Vb goud-goet, houden-oedn, houding-oediengu, hout-oet (maar: fout-foutu), jou-joen, koud-koet, kous-koesu, oud- oet, ouders-oedurs, schouder-sjhoeëru, smout-smoet, stout-stoet, zout-zoet ‘ou’ of ‘au’ => ‘ow’ Vb bouwen-bown, benauwd-bunowt, flauwte-flowtu, fout- fowtu, gauw-gow, kabeljauw-kabuljow, mouw-mowu, schouw-sjhowu, touw-towu, trouw-trow, saus-sowsu, veelvoud-veelvowt, vrouw-vrowu ‘ond’ of 'ont' => ‘oend’ of 'oent' Vb grond-groent, hond-oent, honderd-oendurt, kont-koentu, mond-moent, pond-poent, rond-roent, stond-stoent, wond-woendu, zonde-zoendu ‘ong’ => ‘oeng’ Vb jongen-joeng, longen-loeng, tong-toengu en jong-joenk, ‘onk’ => ‘oengk’ Vb bonken-boenkn, fonkelen-foengkuln, nonkel-noengkl/noengklu, stronk-stroengku, vonk- voengku ‘oe’ => ‘oeë’ verlengde oe Vb bloed-bloeët, goed-goeët, koe-koeë, moe-moeë, moed-moeët ,stoet-stoeët, toe-toeë, voet-voeët, zoet-zoeëtu
- De ‘u’
‘u’ => ‘i’ Vb dun-dinu, put-pit, rug-rik (maar: mug-muggu), stuk-stik ‘uu’ => ‘eu’ Vb gebuur-gubeur, huur-euru, kuur-keuru, muur-meur, puur-peur, uur-euru, zuur- zeur ‘ui’ => ‘uu’ Vb buik-buuk, buil-buulu, buiten-buutn, duif-duuvu, duiken-duukn, duim-duumu, duizend-duust, fruit-fruut, gebruiken- gubruukn, geluid-guluut, huis-uus, juist-zjuustu, kruipen-kruupn, kuip- kuupu, luid-luudu, luis-luus, muil-muulu, muis- muus, pruik-pruuku, puid-puut, ruimte-ruumtu, ruit-ruutu, sluiten-sluutn, struik-struuku, struikelen-struukuln, suiker- suukur, uil-uul, uit-uut, vuil-vuul, zuipen-zuupn ‘uu’ of ‘ui’ => uitgerekte ‘ie’ Vb duur-dieëru, kuiken-kieëkn, ruiken-rieëkn, stuur (van auto)-stieër, vuur-vieër
Enkele zinnetjes om te oefenen: Keetn geeërn u ki me mu vrowu in u ristorang, gukent voe zu vreeë goeju sjhutuls me musuls of kabuljow in u niksilent sowsju, nateurluk me frietn en u goe glas wien en doragtur u poör sooörtn koös. Giedur ook? Dat is beetur dan u stuutu me butur wi!
Nu lopt up du diek me zu sjhooön smooörriek lieëf medu dieëru goedn rienk an eur viengur. Eën zu riekt goeët wi! Tis u lieëvu eën zis goeët vorzieën van pooötn en ooörn. Zooön lief!
In moörtu istn go jaagn me zu noenklu eën zu voödur die ook zu boös is, eën zu wildun u nertu sjhieëtn. Neeën, gin buk mor u nertu.
Tu vuuvn (of wast vieëru?) woörn zu ant voörn up du zeeë in undur blooöt boovnlief. Undur rik en undur sjhoeërn woörn rooöt van u zunusteeku. Zadn undur mo moetn iïnsmeërn, ee?
|