Hulpwerkwoorden (hulp bij het hoofdwerkwoord)
Blijven Mu bluuvn guloovn: we blijven geloven Nu/Zu bluuft ie/zie mo babuln: Hij/Zij blijft maar babbelen
Doen Gudoön: gedaan Je gie da gudoön: jij hebt dat gedaan Kdijn: ik deed Mu gon da nie doeën: we zullen dat niet doen Nu deidie: hij deed Zu deiszie: zij deed
Hebben Eënzu of Eënzu ziedur: hebben ze Eju: heb je Ejundur: hebben jullie Emu wiedur: hebben wij En: hebben Enkik of Enkiku: heb ik Eënzuziedur: hebben zij Emu: hebben we Esu: heeft ze Etn: heeft hij Get: gehad Jetrasan: je hebt er altijd Ken da guzeit: ik heb dat gezegd Kent get: ik heb het gehad Meën wiedur: wij hebben Net: hij heeft Wemu wiedur: wij hebben Wen da guzieën: wij hebben dat gezien Zeën ziedur: zij hebben Zet: zij heeft
Kunnen Kuj gie of Kuju: kan je Kuj gie da(du): kan jij dat Kostun: ik kon Kumuwiedur: kunnen wij Kutnie daaänsun: kan hij dansen Kuünzuziedur: kunnen zij Kusuzie zieng: kan zij zingen? Mu kostn wiedur da zieën van veru: wij konden dat zien van ver Nu kostie nie voögn: hij kon niet volgen Zu kostu zie nie zwiegun: zij kon niet zwijgen
Laten Loötn gubeurun: laten gebeuren Nu/Zu lat ie/zie nie van smooörn: hij laat het roken niet
Mogen Gumeugn: gemogen Ju magta gloovn: je mag dat geloven Kmeugn up rijzu goön: ik mag op reis gaan Meugn: mogen Meukut zegn: mag ik het zeggen Mu meugn anneemn: we mogen aannemen Nu mag meedoeën: hij mag meedoen Zu meugn binkomn: ze mogen binnenkomen
Schijnen Nu/Zu sjhient tu gloovn: Hij/zij schijnt te geloven
Willen Mu wiln zo loötu nie eetn: we willen zo laat niet eten Nu wilt nie gloovn: hij wil het niet geloven Zu wiln nie upstoön: ze willen niet opstaan Zu wilt nie wakur wordn: ze wil niet wakker worden
Zijn Guwist: geweest Istun: is hij Kziendur: ik ben er Muziendur: we zijn er Nis: hij is Nistur: hij is er Tziendrasan: er zijn er altijd Zieënzu: zijn ze Zieju: ben je Ziejundur: zijn jullie Ziemu: zijn we Ziemur: zijn we er Zien: zijn Zienkik: ben ik Zis of Zis zie: zij is Zistur: ze is er Zuziendur: ze zijn er Zu zien ziedur nie tuus: ze zijn niet thuis
Zullen Ju go gie tog we komn ee?: jij gaat toch wel komen, hé? Ksoenik weggoön: ik zou weggaan Nu/Zu go weerukomn: hij/ze zal terugkeren Nu godie win: hij zal winnen Tgo noojt gunoeg zien: het zal nooit genoeg zijn Wa gotur gubeurn: wat zal er gebeuren Zu gon dur zien: ze zullen er zijn Zu goön ziedur da butaaln: zij zullen dat betalen Zu gosie lijdn: zij zal leiden Zu zoesie bleëtn: zij zou wenen
Vervoeging van hoofdwerkwoorden ‘horen’ ‘houden’ ‘vinden’ ‘zeggen’ ‘zien’
Horen Gooört: gehoord Jooört: je hoort Kooörn: ik hoor Mooörn: we horen Nooört: hij hoort Ooörn: horen Ooörn kik: hoor ik Zooörn: ze horen
Vinden Da vienk goeët: dat vind ik goed Guvoeng: gevonden Viendn ziedur da tbestu?: vinden zij dat het beste? Viengu gie dadu?: vind gij dat?Vient zu zie da goeët?: vind zij dat goed? Vient zu zie dadu?: vind zij dat? Vientnie da sligt?: vind hij dat slecht?
Zeggen Guzeit: gezegd Kseinik: ik zei Zeinkik: zei ik Zeisuzie: zei zij Zeitnie: zei hij
Zien Guzieën: gezien Zieënkik: zie ik Zieënmuwiedur: zien wij Zieënzuziedur: zien zij Zieësuzie: ziet zij Zieëtnie: ziet hij
Andere Droej: draaide
09-09-2019, 00:00 geschreven door stammer
|