Aaän zu flasjhu: hij heeft het zitten Aaänveërtboör: aanvaardbaar Aaänroön: aanraden Aaänsluutiengu: aansluiting
Agtur tgat klapn: roddelen Agturaaln: achterhalen Akooört: akkoord Akuwerie: ruzie Al moestn du kroöjn tuutbriengn: de waarheid komt wel ooit aan het licht Alu bitjus eëpn: hoe klein ook het voordeel, het helpt vooruit Aleeënu: alleen Altroösju: ontroering Altugoöru: allemaal samen Ambras zoekn: ruzie zoeken Ambrasseerun: omhelzen Ambuteerun: lastig vallen Fr embêter An du lisu loopn: aan de leiband lopen, niet zelfstandig een beslissing kunnen nemen, maar het laten afhangen van een ander Andunoölsbrieng: kapot maken Andrieng: aandringen Anduudn: aanduiden Aniemoösju: animatie Antoedn: onthouden Art teegn oeënzogtu: hard tegen hard Babultju (u) sloan: een babbeltje slaan Baturn: vechten Beetur u goeju gubeur dan u veru vrieënd: beter een goeie buur dan een verre vriend Bie du buk doeën: bedriegen Bie du buk guzet wordn: bedrogen worden Bie zu pietju pakn: beetnemen Biedroöjn: bijdraaien Biejeeënbrieng: bijeenbrengen Biejeeëndrievn: bijeendrijven Biejeeënoedn: bijeenhouden Biejeeënraapn: bijeenrapen Biejeeënkomn: bijeenkomen Biejeeënzoekn: bijeenzoeken Biekomn: bijkomen Bielegn: bijleggen (een ruzie) Biezien: bijzijn Binloötn: binnenlaten Blamot gusleegn: murw geslagen Boeërubudrog: boerenbedrog Boeëzumvrieënd: boezemvriend Boent: bond Boovnoörms: bovenarms (ruzie) Boözug: bazig Budroogn wordn datu doom uut ju nooörn komt: bedrogen worden dat de damp uit je oren komt Bugleidn: begeleiden Bugleidiengu: begeleiding Bugoestn: goesting doen krijgen Bugroeëtn: begroeten Bukentmaakiengu: bekendmaking Bukentunisu: bekentenis Bukomn: bekomen (van een hevige emotie) Bukrooöniengu: bekroning Bukukuln: verwennen Buloeërn: beloeren Buloftu: belofte Bulooöniengu: beloning Buluusturn: beluisteren Bumiduln: bemiddelen Bumoejn: bemoeien Bunoödeeëln: benadelen Bunoödriengu: benadering Bunoödurn: benaderen Buooördeeëliengu: beoordeling Buooördeeëln: beoordelen Burispiengu: berisping Busjheetn komisju: iets wat je niet graag doet maar waarvoor men je in ‘t gat gestoken heeft Busjhermiengu: bescherming Busjhutiengu: beschutting Busluupn: besluipen Bustriediengu: bestrijding Butastiengu: betasting Butoovriengu: betovering Butrapn: betrappen Bututuln: in de watten leggen, bederven Buutnsluutn: buitensluiten Buutnstoöndur: buitenstaander Buveilugiengu: beveiliging Buvolugeit: bevalligheid Buvooördeeëliengu: bevoordeling Buzoekeuru: bezoekuur Buzoekreegliengu: bezoekregeling Buzoektiet: bezoektijd Buzwoör: bezwaar Das bie toör gugreepn: dat is bij het haar gegrepen Deuren: doorhebben Deurusteekn: verwijten Deuruvurteln: doorvertellen Deuruvurbien: doorverbinden Deurzieën: doorzien Dinu doeën: flauw doen Djok (u): een duw, stoot Droef: stout Du daavur up ju lief: de daver op het lijf, zeer bang zijn Du kerku int midn oedn: de kerk in ’t midden houden, bemiddelen Du nuul van tspil zien: tenslotte het slachtoffer zijn Du zot oedn met utwieën: iemand voor de gek houden Duts: slachtoffer, benadeelde Dwieng: dwingen Eekulen anutwieën: een hekel aan iemand hebben Eëk zu goestu: elk zijn goesting Eësnspoeëliengu: hersenspoeling Ej gie da guglooft?: hebt gij dat geloofd? Eën gie gulooft dadu? En gij gelooft dat? Ertulik: hartelijkFarsu: grap Feezln: vezelen, fluisteren Fiegn agtur poösjhun: vijgen na Pasen, iets wat te laat komt Flak in zu noönzigtu: vlak in zijn gezicht Gin klooötn weërt zien: voor niets deugen Go vors: ga weg Got magt weetn: niemand zal het ooit weten Gotvurmielu djuu: vloek Greëtn: de zot houden, uitlachen, spotten Guburtu: gebuurte Gunaakn: aanraken Guriengult: om de tuin geleid, geklopt in een rechtstreeks duel (vb bij voetbal) Gutoesjeert: geraaktIn kwestju zien: ruzie hebben In kenisu zien: vrijen, iemand leren kennen In stokn komn: ruzie krijgen In toendurstu sjhof lign: in de onderste lade liggen, zegt men van iemand die niet bemind/gerespecteerd wordt In utwieën zu raapn gusjheetn en: iemand kwaad op jou gemaakt hebben In zu raapn gusjheetn: een slechte beurt maken Jeun: gunnenJu duumtju driïn vetn: leedvermaak hebben Ju ka su kusun: je kunt mijn kl.... kussen Ju manieërn oedn: je goed gedragen Ju moet dovooörn van u peërd geetn en: je moet daar zot voor zijn Ju moe froöj zien: je moet braaf zijn Ju moe ju muulu oedn: je moet je mond houden Ju noarienk brat nie: je haring braadt niet, je krijgt niet gedaan wat je wenst Ju zie gie zeekru up ju kop gustuukt?: jij bent zeker gek geworden? Kadoo en kadootju: geschenk en geschenkje Kapootu: condoom Katju mien, katju weeru: weervraak, oog om oog, tand om tand Katjuporu: lichte duw of tik Katenoent: kat en hond, die steeds ruzie maken Kbraakn vaju: ik heb genoeg van je Kbraakn vaju muulu tu zieën: ik wil je niet zo vaak meer zien Kekgoöjn: giechelen, zotte praat verkopen Ken dromu gudoön: ik heb het opzettelijk gedaan Kendur nie omu gudoön: ik deed het niet opzettelijk Kent a mu rekul: ik heb pech, het lot valt op mij Keunuklooötn: klungelen, knoeien, prutsen, vitten Klaagurs eën gin nooöt mo gift du bofurs u brooöt: klagers hebben geen nood maar geef de stoefers een brood Klintjus zien nie gumakt om in du grooöte under gat tu kiekn: kleine mensen spelen ook een rol en zijn niet onderdanig Klooötn: kloten, pesten, plagen Kgloovn da nie: ik geloof dat niet Kmeugn ier dooötvoln ot gi woar is: ik mag hier doodvallen als ik lieg Knegtubraku: meisje dat zot is van de jongens Koentukraafs: tegendraads Koetnaaänsju: gesprek Komeern: roddelen Komeeruklaps: praat van een roddelaar(ster) Kompanieë: gezelschap Fr compagnie Kompasju en: medelijden hebben Fr compassion Kompensoösju: tegenprestatie Fr compensation Kul: zever Kust mu botn: kust mijn kl…. wat je doet of zegt interesseert me niet Kwoöt spreekn: roddelen Kzien da braakndu beu: ik ben dat erg beu Let mor up datur nieëtnt teegn ju kop woöjt: pas maar op dat er niets tegen jouw hoofd waait, zegt men tegen iemand die te zot of uitbundig doet Lieëgn dajt zeëvu glooft: zeer hard liegen Litkoörtu: lidkaart Lop no du moönu: loop naar de maan Mangkieërn: ontbreken Fr manquer Mangkument: wat ontbreekt Fr manquement Medulankgat: tegen de zin Meeluusturn: meeluisteren Meemaakn: meemaken Met du groovu bustul durdeuru goön: zeer grondig opkuisen Met du poepurs zitn: angst hebben Misjeun: misgunnen Misvurstoön: misverstaan Miszieën: miszien Moeëdurtjusdag: moederdag Moeëtn: moeten Moötugun: matigen Moptju: mop, grap Mu nooörn eën gutuut: mijn oren hebben getuit, er werd over mij gesproken, meestal kwaad Mukoör (me): met elkaar Muulupeëru: muilpeer, oorveeg Net em of eur iïnguzwoögn: hij loopt hoog op met hem of haar Net u piek up mu: hij heeft iets tegen mij Nie koentroörju zien: best meevallen Fr contraire Nieëtn of nieks tu pieëpn en: niets te zeggen hebben Nis/zis nie op zu/eur muulutju guvoln: hij of zij heeft altijd een antwoord klaar Noar in du butur (u): een haar in de boterNondudjuu: vloek Fr nom de dieu Nu mieëk vaaän zu neuzu: hij reclameerde Oedjantgas: houd je klaar, er komt iets op je af Oedu ki ju klepu: houd eens je mond Oedu ki ju kwebul: houd eens je mond Oedu ki ju moent: hou eens je mond Oedu ki ju muulu: hou eens je mond Oedu koejn uut du gragt aaln: oude koeien uit de sloot halen Oendurandlieng: onderhandelingen Oenduroeënsju: onderonsje Oengurstaakiengu: hongerstaking Oentkopliengu: ontkoppeling Oentmoeëtiengu: ontmoeting Oentwiekn: ontwijken Oet du zot me ju metu: spot met iemand anders Ofdwieng: afdwingen Ofgoön: afgaan, gezichtsverlies lijden Ofluusturn: afluisteren Ofmatn: afmatten Oframuln: aframmelen Ofreekn: afrekenen Ofsjhrikn: afschrikken Ofsloön: afslaan Ofsnoepn: afsnoepen Ofspreekn: afspreken Oftroevn: aftroeven Ofweërn: afweren Ofzegn: afzeggen Okoözjen van u twadu: ergens de kans toe krijgen Fr occasion Omaaliengu: omhaling Omugoön: omgaan Oogagtiengu: hoogachting Oogoedn: hooghouden Oovurkomstu: bezoek Op zu steru kriegn: op zijn kop krijgen Opdriengn: opdringen Ortn: luisteren Ort u ki: hoor eens Osjublieëf: alstublieft Ovanduln: afhandelen Ovreeënkomn: overeenkomen Palufun: in de watten leggen, overdreven troosten, strelen, knuffelen Peërduvroet: zeer kwaad Peëruls smietn voe du zwieëns: goede raad geven aan mensen die daar evenwel niets van horen willen Pies in du wient: beteuterd, bedrogen zonder resultaat Proöt teegn du vaak: praat tegen de vaak Ramuliengu: pak slaag, rammeling Rasiesmu: racisme Rienguln: beetnemen, ringeloren, de baas over spelen Riesjhu: risico Fr risque Riesjhieërn: proberen op het gevaar af Riesjhieërluk: risicovol Ripuutoösju: goede naam Fr réputation Rukomandee: aangetekende zending Fr recommandé Ruloösju: relatie, verhouding Rutuln: reclameren, van zijn neus maken Rut(tu)liengu: schelding Ruuzju maakn: ruziemaken Saamnwerkiengu: samenwerking Saluu: groet, gegroet Fr salut Saluuweerun: groeten Fr saluer Siefa: slag in het gezicht Sjhein van utwadu lik u noent van zu stroent: iets zorgeloos achterlaten Sjheër ju weg: maak dat je wegkomt Sjheëvu sjhatsu rieën: zijn partner bedriegen Sjheur ju puustu: ga weg Sjhop i ju nol (u): een trap in jouw achterste Slag om sliengur: gevecht om elkaar om het even waar te raken Sneuvu: steek onder water Spaniengu: spanning Spekujoodu: spekjood, jood die zich niet aan de Joodse regels houdt Spuugn: spuwen Stik stroent (u): misprijzende uitdrukking voor iemand die hooghartig is Stopt u ki me zaagn: stop eens met zagen Stribuln: tegenwerken Tgat sjhooönen: zijn kans zien/hebben Tgot a ju neuzu zien: reken er maar niet op dat je krijgt wat je wenst Tietbomu: tijdbom Tilufong: telefoon Tis stilu woö dat nooöjt u ki woöjt: het is stil waar het nooit eens waait Tis u vuul stik stroent: ’t is een hoovaardige Tis weël bustit: verdiende loon Tisof: ze zijn uit elkaar Titsn: plagen Tnie kun aaln: het niet kunnen halen, niet tegen iemand op kunnen Toefuliengu: pak slaag Toeloötiengu: toelating Toetan: afblaffen Toet nieët in: er is niets aan Toopu: samen Top zu buuk meugn sjhrievn: er niet meer op mogen rekenen Trekn op utwieën: gelijken op iemand Troeëtuliengu: rammeling Trutsuln: treuzelen Truukn van du fooöru: listen van de foor Truut in paksjus: zever Tstoön boomn in du weg: kinderen die niet mogen horen wat volwassenen vertellen Tugoöru: samen Tugoöru me mukoör: allemaal tezamen Tugoörubluuvn: samenblijven Tugoörudoeën: samendoen Tugoörukomn: samenkomen Twistriet: tweestrijd Tzien klaps teegn du vaak: tevergeefs Tzotjuutang: het zotje uithangen U boeër zu kuünstn ofvraagn: uithoren U breeë rik en: brede rug, veel kunnen verdragen U keeml sjhieëtn: een fout begaan U naap sjheërn: slecht varen bij een initiatief U nertu van koekubrooöd: braaf mens U niksju en teegn utwieën: iets hebben tegen iemand U noedu naap muuln leeërn trekn (proberen): een ouder persoon van iets willen overtuigen U noogsjhu flikn: een oogje trekken U noör in du butur: er is onenigheid, ruzie U snak en u beetu kriegn: afgesnauwd worden U sneuvu geevn: een verdoken opmerking maken U toengu van lintjus: die veel babbelt U zaagsju span: zagen U zwien in du beitn: een haar in de boter Up u goe blatju stoön bie utwieën: bij iemand op een goed blaadje staan Upboksun teegn utwieën: met iemand in aanvaring komen Upitsn: ophitsen Upsuüfrn: opsolferen, opdringen Upvang: opvang Utwadu upsuüfrn: iets opsolferen Utwieën bie zu pietju en: er iemand inluizen, iemand liggen hebben Utwieën deuren: iemands bedoelingen doorzien Utwieën in tgat steekn: iemand doen opdraaien voor een vuile job Utwieën nog van oör nog van pluumn ken: een persoon absoluut niet kennen Utwieën roent ju viengur droöjn: iemand beïnvloeden, in je macht hebben Utwieën teegn zu zjilee trekn: iemand omhelzen Utwieën u droaj geevn: iemand een slag geven Utwieën u keunubilu geevn: met je knie tegen zijn dij tikken, wat pijn doet Utwieën u klooöt oftrekn: iemand bedriegen Utwieën zu kop ofbietn: brutaal en luid tegen iemand spreken Utwieën zu kop updroöjn: iemand opstoken Utwieën zu toengu peeln: iemand uitvragen tot hij/zij alles vertelt Utwoö gin keuru van en: ergens geen kans toe hebben Uutbastiengu: uitbarsting Uutlachn: uitlachen Uutooörn: uithoren Uutsjhieëtn: plots al scheldend reageren Uutsjhietn: iemand uitmaken Va ju neuzu maakn: reclameren Vaagu: oorveeg, mep Van koo guboörn: doen alsof je niets gehoord of gezien hebt Van u sjheetu u dundurslag maakn: een kleinigheid opblazen tot iets ergs Veesloörs zien leugnoörs: wie vezelt, liegt Vegtpartieë: vechtpartij Veelugooört: veelgehoord Veeluguvraagt: veelgevraagd Veugulvrie: vogelvrij Vieëriengu: viering Vloekn: vloeken Voe wieën su nilugun: in wiens voordeel Voetju lapn: pootje lappen Voetsululpu: voedselhulp Voetsulvorzieëniengu: voedselvoorziening Volsjheit: valsheid Voödurtjusdag: vaderdag Voöksmoent: volksmond Voöksuproeër: volksoproer Vooörsmaksju: voorsmaakje Vrieloötn: vrijlaten, vrijheid teruggeven Vrieviengu: wrijving Vrimdu goön: zijn partner bedriegen, seks bedrijven met een andere partner Vuragtiengu: verachting Vurdeediegiengu: verdediging Vurdistruuweerun: kapot maken, vernietigen Vureinugiengu: vereniging Vurgeeviengu: vergeving Vurgifunisu: vergiffenis Vurgisiengu: vergissing Vurgoödurzaalu: vergaderzaal Vurgoöriengu: vergadering Vurgoörn: bijeenkomen van personen Vurjoördagsfeeësju: verjaardagsfeestje Vurjoördagskadoo: verjaardagsgeschenk Vurjoördagskoörtu: verjaardagskaart Vurjoördagstoartu: verjaardagstaart Vurjoörn: verjaren Vurkent: herkend Vurkriegn: verkrijgen Vurmomiengu: vermomming Vurnestuln: in de war brengen Vurniengt: vergif Vuroentsjhuldugieng: verontschuldigingen Vurofgoodiengu: verafgoding Vurooördeeëliengu: afkeuring Vurpligtieng: verplichtingen Vurpligtiengu: verplichting Vursmooörn: moord door verdrinking Vurstandug: verstandig Vurstant: verstand Vurstantoediengu: verstandhouding Vurtrouwulienk: vertrouweling Vurveeliengu: verveling Vurvrimdn: vervreemden Vurvrimdiengu: vervreemding Vurweënsjhieng: verwensingen Vurweënsjhun: verwensen Vurwiet: verwijt Vurwietn: verwijten Vurwitugiengu: verwittiging Vurwitugun: verwittigen Vurwoörlooöziengu: verwaarlozing Vurwoörlooözn: verwaarlozen Vurzeurn: verzuren Vurzoeën: verzoenen Vurzoeëniengu: verzoening Weëlbustit: verdiende loon Weggujoogn: weggejaagd Wieën draagtrier du broek: wie is er baas in dit gezin Woötur en vieër: water en vuur: niet bij elkaar passende naturen Zaagt u ki nie: zaag eens niet Ze veelu kak an eur gat: ze is hoogmoedig Zeëfvurdeediegiengu: zelfverdediging Zeim an utwieën zu gat smeërn: zeem aan iemand’s gat smeren Zet u muulu van lintjus: zij is een babbelkous Zu kak inoedn: niets willen of durven doen of zeggen Zu karu keërn: zijn houding wijzigen
|