| Alkol: alcoholAkolgubruuk: alcoholgebruik
 Alkolmisbruuk: alcoholmisbruik
 Alkolvrie: alcoholvrij
 Alkolvurslaaviengu: alcoholverslaving
 An du toog ang: aan de toog hangen
 Avukoöt: advokaat (drank)
 Baarkruku: barkruk
 Bak bieër: bak bier
 Busjwipst: lichtjes dronken
 Biedong: bidon
 Bieër: bier
 Bieër uut du flesjhu : bier uit de fles
 Bieër van tvat: bier getapt uit vat
 Bieër van du streeku: streekbier
 Bieërbuuk: bierbuik
 Bieërflesjhu: bierfles
 Bieërkroönu: tapkraan
 Bieêrsjhuum: bierschuim
 Bieërtunu: bierton
 Bieërvurbruuk: bierverbruik
 Bluuvnang: lang in een café blijven in plaats van huiswaarts te keren
 Boemuln: boemelen, van het ene café naar het andere
 Botul: fles
 Botuln: bottelen, vullen van fles
 Bronwoötur: bronwater
 Buneevult: beneveld
 Buturmeëk: botermelk
 Buzoopn: bezopen
 Deekanteern: rode wijn van bezinksel scheiden door overgieten in karaf    Fr décanter
 Deur du neuzu zien: zat zijn
 Deur du noeënu voln: blijven plakken over de middag
 Diezjistief: spijsverteringsbevorderend drankje                 Fr digestif
 Djien: gin
 Drankgubruuk: drankgebruik
 Drankmisbruuk: drankmisbruik
 Dranksju: drankje
 Drienkn: drinken
 Drienk(u)busu: drinkbus
 Drienkwoötur: drinkwater
 Droenku: dronken, zat
 Droenku guzijt is nugtur gupijst: dronken gezeid is nuchter gepeinsd
 Du zoeëtu niïnvol: de zoete inval
 Dust: dorst
 Flambeern: ontbranden van sterke dranken voor afwerking van bepaalde gerechten     Fr flamber
 Flasjhu of flesjhu: fles
 Flesjhu wien (u): een fles wijn
 Fluutjusbieër: bier van slechte kwaliteit
 Fruutsap: fruitsap
 Gesturt: gemorst
 Gin dust: geen dorst
 Gistiengu: gisting
 Goerdu: drinkbus                Fr gourde
 Groötu dust: grote dorst
 Hopu: hop
 I ju leëzu gieëtn: gulzig en veel drinken
 Iestee: ijsthee
 In du droöj zitn: aan het uitgaan zijn
 Int zop zitn: bezig zijn met zich te bedrinken
 Joegoert: yoghurt
 Kafju: koffie
 Kamielutee: kamillethee
 Kantienu: kantine
 Kloöru wien sjhienkun: klare wijn schenken, duidelijke taal spreken
 Korksmaaku: kurksmaak (van wijn)
 Kortndrank: sterke drank
 Kriku: zwaar bedronken
 Kroöntjuswoötur: kraantjeswater
 Lampetn: zwaar drinken
 Leeggoeët: leeggoed
 Liekeuru: likeur
 Liemonatju: limonadetje
 Moeëtn bloözun: moeten blazen (bij alhocoholcontrole)
 Nie mi weetn van wufur progju daj ziet: erg dronken zijn
 Nie mir op ju beeën kun stoön: niet meer op zijn benen kunnen staan van dronkenschap
 Nis bluuvn plakn: hij is (te) lang op café gebleven
 Nis boovn zu teewoötru: hij is boven zijn theewater, hij heeft te veel gedronken
 Oendur iïnvloeët: bewegingen en handelingen beïnvloed door drankgebruik
 Oendrienkboör: ondrinkbaar
 Pekur: iemand die graag lang in de cafés blijft hangen
 Pekn: blijven hangen in café
 Piels: pils
 Pientu of Pientju: pint
 Pilil: pale ale
 Plat woötur: plat water, niet bruisend
 Poepuloeëru: verschrikkelijk dronken
 Poestur: cognac in een tas koffie
 Portoo: porto
 Promielu: promille (in het bloed)
 Pulu: container voor drank
 Rusepsju: receptie
 Ruum: rum
 Santee!: Gezondheid!                   Fr Santé
 Sjambreern: op kamertemperatuur brengen van rode wijn     Fr chambrer
 Sjampanju: champagne
 Sjheel van du dust: scheel van de dorst
 Sjhuum: schuim (op een pint)
 Sjoklakafju: chocomelk
 Sjoklameëk: chocolademelk
 Sloksju: slokje
 Soeboks: bierviltje
 Sterku drank: drank met hoog alcoholgehalte
 Stoet: stout (bier)
 Streekbieër: streekbier
 Stroentzat: zeer zat
 Stroojn beeën en: strooien benen hebben, moeilijk op zijn benen kunnen staan (door de drank)
 Sturtn: morsen
 Taafulbieër: tafelbier
 Taafulwien: tafelwijn
 Tee: thee
 Teusju sietru/woötru: een slokje limonade/water
 Toernee: rondje
 Toernee zjeeneeral: rondje voor iedereen in ’t café
 Trapiest: trappist
 Trekteern: een rondje geven
 Tu dieëpu int glas kiekn: te diep in het glas kijken, te veel drinken
 U botul wien: een fles wijn
 U fleshu wien: een fles wijn
 U koötur en: een kater hebben
 U pientu tapn: een pint tappen
 U pientju up en: een pint op hebben, iets gedronken hebben
 U staptju in du weërelt zetn: eens goed uitgaan
 U stik i ju klooötn: zat zijn
 U stik i ju kraagen: zat zijn, een stuk in zijn kraag hebben
 U vlamunt stik i ju voeëtn en: een vlammend stuk in je voeten hebben
 U vliegu in ju noogn: te veel gedronken hebben
 Utwieën oendur taaful drienkn: iemand onder tafel drinken, dronken voeren
 Uutdrienkn: uitdrinken
 Uutkriegn: uitkrijgen
 Uutsjhienkn: uitschenken
 Uutzuupn: uitzuipen
 Votka: vodka
 Vuldoeën: vol doen
 Vulgietn: vol gieten
 Vulsjhienkun: vol schenken
 Vurfrisjhiengu: verfrissing
 Vurgeevn van du dust: heel grote dorst
 Wieskie: whisky
 Woötur bie du wien doeën: water bij de wijn doen
 Woöturtju: een glas water
 Wien: wijn
 Woö datu brouwur is, moet du bakur nie zien: iemand die drinkt moet niet eten
 Zjatu kafju (u): een tas koffie
 Zjunievur: jenever
 Zo droenku lik u kanong: zo zat als een kanon
 Zuupn: zuipen
 Zuupn lik u tempulier: overmatig drinken
   |