Aaguln: hagelen Aagulsteeën: hagelstenen Baagumesu: zeer slecht weer met storm; men zegt dat de paling dan aan de oppervlakte zwemt Baromeetur: barometer Bietndu koet: het is erg koud Biet vieër oj koet et: bijt vuur als je koud hebt Bloeëdeeët: bloedheet Buutn: buiten Buutn (du): buiten(de) Buutntempurateuru: buitentemperatuur Buvang: bevangen Daglugt: daglicht Diekdeurbraaku: dijkdoorbraak Dooötvrieëzn: doodvriezen Driefzant: drijfzand Drogtu: droogte Du zunu sjhienkt: de zon schijnt Dundurn: donderen Eemul: hemel => du neemul: de hemel Eërtbeeviengu: aardbeving Eeët: heet Eevunoöru: evenaar Erfst: herfst Erfstweeru: herfstweer Ies: ijs Ieskoet: ijskoud Iezuln: ijzelen Grooötu beër: grote beer Kliemoöt: klimaat Kliemoötvuranduriengu: klimaatverandering Koet: koud Leeëgwoötur: laagwater Lentuweeru: lenteweer Lentuwirtju: lenteweertje Lugt: lucht Meewient: wind van achter Miljeuvrieënduluk: milieuvriendelijk Moönsvurduusturiengu: maansverduistering Moönu: maan Moönusjhien: maneschijn Molujoeng reegn: zeer hard regenen Nateuru: natuur Nooördn: noorden Oavu moönu: halvemaan Oenweeru: onweer Omuwoöjn: omwaaien Oogwoötur: hoogwater Ooöstn: oosten Oovurstroomiengu: overstroming Oozonlaagu: ozonlaag Orkoön: orkaan Planeetu: planeet Puupusteërtn: pijpenstelen (regen) Reegn: regenen Reegnvlaagu: regenvlaag Riem: rijm Rutuln van du koedu: bibberen van de kou Salaavlaagsju: korte regenvlaag, juist voldoende om de salade de besproeien Seejootweeuutstoot: CO2-uitstoot Sjheemuriengu: schemering Sjhien: schijnen Sjhowtu: schaduw Sjhooön weeru: mooi weer Slagwoötur gieëtun: zeer hard regenen Sligt weeru: slecht weer Smooör: mist Smuuk(n): motregen(en) Sneeëw: sneeuw Sneeëwstormu: sneeuwstorm Sneeëwvint: sneeuwman Sneeëwvlaagu: sneeuwvlaag Sneeëwvlokn: sneeuwvlokken Spriengtieë Steekudoenkur: zeer donker Steru: ster Stikeeët: stikheet Stormu: storm Stormopzeeë: storm op zee Tis kerumesu in delu: het regent maar de zon schijnt erdoor Tis koet wi: het is koud, weet je Tis twientug groön: het is twintig graden warm Treegnt oedu wuuvn: het regent oude wijven Trek: tocht door de wind Trekgat: waar het bijzonder erg tocht Trekn: tochten Trekt ier: het tocht hier Trekt up: het (weer) klaart op Tsjhilt u vestu: warmer of kouder dan voorheen Tsoenaamie: tsunami Tun uutkantu: op de buiten Tuusvuul: het huisvuil Tvoln van du bloörn: het vallen van de bladeren Tvrieëst dat krakt: het vriest dat het kraakt Tzunutju doet deugt: het zonnetje doet deugd Upwarmiengu van deërdu: opwarming van de aarde Uutzigtu: uitzicht Vastuvrieëzn: vastvriezen Vlaagu: vlaag Vostsjhaa: vorstschade Vrieëzn: vriezen Vrieëskoedu: vrieskoude Vulu moönu: volle maan Vurdrienkn: verdrinken Vurkoedn: kouder worden Vurniengt: vergif Vurstievn: verstijven Vurwarmiengu: verwarming Vuulkaru: vuilniswagen Vuulkoön: vulkaan Vuulugeit: vuiligheid Waktu: vochtigheid Weeru: weer Weerlugt: bliksem Wervulwient: wervelwind Westn: westen Wiendagtur: wind mee Wiendup: wind op kop Wiendagtur: rugwind Wient: wind Wientstootu: windstoot Wientureuru: winteruur Wienturmoönt: wintermaand Wienturtiet: wintertijd Wienturweeru: winterweer Woöjn: waaien Woöku: wolk Zandstormu: zandstorm Zeeëwient: zeewind Zieduwient: zijwind Zigtboörijt: zichtbaarheid Zoomureuru: zomeruur Zoomurtiet: zomertijd Zoomurweeru: zomerweer Zoomurwient: zomerwind Zoomurwirtju: zomerweertje Zunsvurduusturiengu: zonsverduistering Zunu: zon Zunubrant: zonnebrand Zunubril: zonnebril Zunusjherm: zonnescherm Zuudn: zuiden
|