Aakn en Keuln zien nie up eeën dag gubowt: Aken en Keulen niet op een dag gebouwd (=niet alles is onmiddellijk klaar - even geduld) Aalmeduki: almeteens, opeens Aaltumets: soms Aaltiet: altijd Aavunt: avond Agturnoeënu: namiddag Agow: weldra, binnenkort Akufietju: kort tijdstip, lastig werkje Aligtu: binnenkort Altumets: soms An du dag legn: aan de dag leggen (vertonen) An du ordu van du dag zien: niet vaak voorkomen Antiedn: op tijd Apupri: ongeveer Asan: altijd Biekaaäns: bijna Biekan: bijna Biena is veru van Sjiena: met ‘bijna’ zijn we er nog niet Biïnst da mu du keur en: terwijl we de kans hebben Biïnstuwielu: ondertussen Binukort: binnenkort Bloejmoönt: bloeimaand (mei) Daaguroöt: dageraad Dadit gin brooöt: dat is niet dringend Daglugt: daglicht Diesundag: dinsdag Dikuls: dikwijls Dimsturn: schemeren Dojuustu: daarjuist Driengunt: dringend Du tiet: de tijd Dundurdag: donderdag Dur giïn gas loötn oovur groejn: niet uitstellen Eeëst eerst Efnan: effenaan Eftjus: even Endu: einde Euru: uur Feeëstdag: feestdag Gistur(n): gisteren In tjoör stilutjus: lang geleden In u noöj en u droöj: in korte tijd In du noedn tiet: in de tijd van vroeger In du weërdieë van u poör mienuutn: in nauwelijks een paar minuten In tjoör stilutjus: nooit Ineeënuki: ineens Ju norloozju lopt agtur: jouw horloge loopt achter Ju norloozju lopt op soldoötuknoopn: uw uurwerk loopt niet altijd juist Ju norloozju lopt vooërn: jouw horloge loopt voor Juustoptiet: juist op tijd Kloörundag of kloörlugtundag: klare dag Loötu: laat Loötur: later Miju: mei Mijmoönt: meimaand Moönt: maand Moöndag: maandag Moönduluks: maandelijks Moörtu: maart Morgun komt ook alieër: het kan uitgesteld worden tot morgen Naavunt: avond Noöjt: nooit Nugtunt: morgen Oe lootu ist: hoe laat is het Oe loötu zeg ju: hoe laat, zeg je Oendur du noeënu: onder de middag Oj tiet et: als je tijd hebt Nie langu guleen: niet lang geleden Oe loötu?: hoe laat? Ojkitiedet: als je eens tijd hebt Oöfoogst: half augustus Oogdriengunt: hoogdringend Oogtag: hoogdag (u noogtag) Oopniengseurn: openingsuren Oöstju zeeëru: haast je Oovurgangsjoör: overgangsjaar Orloozju: uurwerk Osan: altijd Ot tiet is: als de tijd gekomen is Ot sjho weeris: als het mooi weer is Poöjmentn: (iets doen) in verschillende keren
Poösjhun: Pasen Purtangs: nochtans Regtuut: onmiddellijk Saavns: ’s avonds Sienksjhun; Sinksen Siezoeën: seizoen Snoeëns: ‘s middags Snugtuns: ’s morgens Soms u ki: soms eens Somtiets: soms Subiet(s): direct daarachter Sagturnoeëns: in de namiddag Svornoeëns: in de voormiddag Svriedags: op vrijdag Tbluuft gudeurn: het blijft maar duren Tgoenk zeëru: het ging rap Tietperk: tijdperk Tietreekniengu: tijdrekening Tis nooöjs tu loötu: het is nooit te laat Tis vurbie: het is voorbij, gedaan Tnoöstu joöru: volgend jaar Tnoöstu moöndu: volgende maand Tnoöstu moönt: volgende maand Tnoöstu weeku: volgende week Tnoöstu zundag: komende zondag Toe tonu: tot straks Toe tnoöstu ki: tot de volgende keer Tonu: dan, toen Tu loötu komn: te laat komen Tu pasu en tu noenpasu: te pas en te onpas Tugoöruvoln: samenvallen Tusjhn du soepu en du patatn: snel tijdens het middagmaal U kart wagtn: een kwartier wachten U ki: een keer
U neuru of vieëru guleen: een uur of vier geleden U stik in du nagt: nacht vergevorderd U tietju guleen: een tijdje geleden Up tiet zien: op tijd zijn Up vooöraaänsu: bij voorbaat Ut krieëkn van du dag: de morgenstond Uutkomn (tun): in de lente Uutstel: uitstel Uutzoendurlik: uitzonderlijk Vanaavnt: deze avond Vandaagu: vandaag Vandagturnoeënu: deze namiddag Vandujoöru: dit jaar Vandumoöndu: deze maand Vandunagt: deze nacht Vandunagturnoeënu: deze namiddag Vanduvooörnoeënu: deze voormiddag Vanduweeku: deze week Vanoeënu: deze middag Vanugtunt: deze morgen Vanuvors: vanaf nu Vooöraavunt: vooravond Vooörnoeënu: voormiddag Vooörsiezoeën: voorseizoen Vorloopug: voorlopig Vornoenu: voormiddag Vrats: plots, opeens (bijwoord van tijd) Vriedag: vrijdag Vurjoördag: verjaardag Vuufdaagnweeku: vijfdagenweek Vurbie: voorbij Vurletn: tijd verliezen Vurloötn: op een later tijdstip zetten Vurvroegn: vervroegen Waneeër: wanneer Weër ju bitju: haast je wat Weërdu of weërdieë van gin tiet (in du): korte tijd Weeru: opnieuw Weeku (u) anu stik: een week lang Wientureuru: winteruur Woeënsdag: woensdag Zakorloozju: zakhorloge Zeeëru: rap snel Zoomureuru: zomeruur Zoöturdag: zaterdag Zundag: zondag Zunsoendurgank: zonsondergang Zunsupgank: zonsopgang
|