Mu grotvoödur was nie aleeënu lantgubruukur mor ook grafmaakur en stoeëlzetur in du kerku va Westendu. Nu moest biïnst du mesu roentgoön agtur tstoeëlgelt. Eeën van du kerkgangurs kwaamt altiet tu loötu in doogmesu met du budoeëliengu van toentsnapun an du butaaliengu van du vursjhuldugdu vuuf sentiem. Mo mu grotvoödur aat em deuru. Nu gienk guweunu nog u ki vurbie mo van deezu ki toogdu du slimurik u stik van vuuf frang en du geltupaalur moestu toegeevun datn dorop nie kostu weerugeevun. Du volgundu zundag aatn 99 stiksjus van vuuf sentiem kloörgoedun. Tgeltstik van 5 frang kwaam weeru boovun en deezu ki was du lastugu kalant voe langu tiet vorzieën van kleeëngelt.
Maar gij niet hoor, vogel!
Mijn grootvader was naast landgebruiker, grafmaker ook stoelzetter in de kerk van Westende. Hij had daarbij ook de taak om tijdens de missen het stoelgeld te ontvangen. Eén van de kerkgangers kwam tijdens de hoogmis regelmatig te laat met de bedoeling om te ontsnappen aan de betaling van de verschuldigde vijf centiem. Maar mijn grootvader had hem door. Hij ging gewoon nog eens voorbij maar deze keer toonde de ‘slimmerik’ een stuk van vijf frank waarop de geldophaler moest toegeven dat hij daarop niet kon teruggeven. De volgende zondag had hij 99 stukjes van vijf centiem in gereedheid gehouden. Het geldstuk van 5 frank kwam opnieuw tevoorschijn en deze keer was de lastige klant voor lange tijd voorzien van pasmunt.
|