Ik wachte en wachte maar op dat hete perron op jou en wist niet dat ik jou alleen maar in een flits zou zien en dat je trein zonder stoppen voorbij denderen zou.
De wind zingt zijn lied over de kindertjes die zijn en toch ook weer niet soms zingt hij teder fluisterd zacht maar dan ineens bulderd hij weer zijn verdriet en onmacht over het onrecht hen aangedaan over waarom ze zo vroeg moesten gaan.
De zomer zal nooit meer hetzelfde zijn terugdenkend in pijn mijn logge zwangere lichaam voortslepend het einde en het begin mijn stervend kind daarbinnen in.
Herinneringen vervagen om ze makkelijker te dragen maar soms ineens haalt een heldere flits je uit je doen van het vreselijke en de felle pijn van toen.
Als ze zeggen jullie hebben er ook maar twee dan wil ik schreeuwen NEE maar ik moet zwijgen tot mijn verdriet ik mag niks zeggen je vader wil dat niet.
Er zal nooit iemand naar jou vragen je bent alleen nog maar verdriet dat aan mij blijft knagen toch ben en blijf jij ook mijn kind wat een ander daar ook van vind.
Aan de oever van het meer van geen terugkeer spelen kindertjes vrolijk en blij jij bent vast ook daarbij ik sta nog aan de overkant starend naar dat verre strand maar kom bij je op een keer ga naar mijn meisje klein en teer naar de overkant van het meer van geen terugkeer.
Er is een klein mensje gestorven in mij haar gevecht blijft me al mijn levensdagen bij telkens beleef ik de laatste uren van mijn stervende dochter in mij.