Vindevogel en de semi-publieke biecht van Raadsheer Duboisxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
In een vorig bericht vertelde ik reeds over een speciaal telfoonbericht. Het gebeurde naar aanleiding van de voorstelling aan de pers van de wederuitgave van mijn stenografisch verslag door het Davidsfonds.
Gevraagd voor een kort interview door VTM had ik gezegd dat m.i., de voorzitter van de Krijgsraad, Dubois, met zijn brutaal optreden, een soort komedie had gespeeld.
Hierdoor wilde hij zich m.i. tegenover de vermeende straat beschermen tegen het verwijt van mildheid, wanneer hij voor Vindevogel geen doodsvonnis zou uitspreken.
Diezelfde avond kreeg ik een telefoon uit Gent, om mij te zeggen dat mijn veronderstelling klopte en dat zij mij een bewijs hiervan konden bezorgen.
Kort daarna ontving ik een document toegestuurd, dat een verslag bevatte van een onderhoud tussen gewezen voorzitter Dubois en de gevangenisalmoezenier-emeritus De Spiegeleire.
Bij mijn vorig bericht had ik het document niet onmiddellijk bij de hand. wat thans wel het geval is.
Het dokument bestaat uit twee delen door elkaar vermengd, enerzijds een korte samenvatting van het proces en anderzijds het verhaal van de ontmoeting met Raadsheer Dubois.
Ik beperk mij tot dit laatste.
Dubois bij aalmoezenier De Spiegeleieren en diens belofte
Aalmoezenier De Spiegeleieren schrijft: Met dit geschrift wil
ik, Antoon C. De Spiegeleire, gevangenisalmoezenier-emeritus, lid van de administatieve commissie van de gevangenis,d.d. Onderpastoor op Sint Coleta parochie te Gent, voldoen aan een belofte én een voornemen, belofte gedaan in februari 1946 aan Raadsheer Dubois, en het voornemen het gesprek dat ik met hem had, in het kort in geschrift weer te geven.
Op een avond in februari 1946, rond half zeven wordt gebeld aan de deur van mijn woning, Elyseesche Velden 4, te Gent. (Ik was toen onderpastoor op de Sint Jozef parochie;)
Mijn huishoudster doet open en laat iemand binnen in de spreekkamer. Ze komt mij zeggen: een heer wil u spreken. In de voorkamer ontmoet ik de heer Dubois. Ik ken hem zeer oppervlakkig. Hij was voorzitter van de oud-leerlingenbond van het Sint Lievenscollege waar ikzelf mijn humaniora studies heb voltooid. In de woonkamer zegt de heer Dubois: Ik zou u willen spreken in verband met het proces Vindevogel. In maart 1945 was ik voorzitter van de Krijgsraad samen met met rechter Van Maldeghem en twee militairen als bijzitters
Hier laat ik hem reeds aan het woord/ Ik, Dubois, wil aan een priester mijn ware bedoeling onthullen. Zo wil ik de blaam die mij ten onrechte treft en mij pijn doet, voor de toekomst recht zetten
Ik beloofde naar hem te luisteren en notas te nemen. Naar mijn vermogen heb ik daarop volgende jaren zeer dikwijls de gelegenheid gehad mijn belofte te vervullen en aldus te pogen een misverstand recht te zetten.
(Na verwezen te hebben naar het feit, dat Vindevogel op 25 september 1945 werd terechtgesteld in de gevangenis van Gent schrijft hij verder)
Ik geef hier de korte inhoud van het gesprek. Sommige woorden en zinswendigen van de spreker staan mij nog klaar voor de geest:
Ik ,Dubois, wist zeer goed waarom ik op de zittingen van de krijgsraad de houding heb aangenomen die de toehoorders en de lezers van de veslagen als brutaal en zelfs zeer brutaal hebben gekenmerkt; (alle overdrijvingen niet te na gesproken). Want ik wist wat ik zodoende deed. Ik kende perfekt het hele dossier, ik kende de haat tegen de persoon van Vindevogel: ik kende perfekt de aktie tegen hem gevoerd, voor, na en tijdens de bevrijding; ik wist dat het doodvonnis tegen hem geeist werd en dat alleen de uitvoering van dat vonnis de haatgevoelens kon bevredigen. Maar ik kende ook het niet-officiele gebruik van de uitvoerende macht (het Ministerie van Justitie), nl dat geen bevel tot executie zou gegeven worden indien er in een zaak twee verschillende vonnissen werden uitgesproken: levenslange hechtenis in eerste aanleg en doodstraf in beroep. Het genade verzoek zou aan het staatshoofd ter ondertekenig voor gelegd worden. In het proces Vindevogel, had ik dans mon for interieur beslist het doodsvonnis niet uit te spreken. Daarom was het vonnis van de krijgsraad/ levens lange hechtenis. Omdat men niet zou kunnen beweren dat ik, Dubois, als voorzitter van de Krijgsraad, het proces in Vindevogels voordeel had doen verlopen, heb ik inderdaad mij zo brutaal aangesteld.
Daarom ook ben ik, Dubois, bij U, een priester, met wie ik geen betrekkingen onderhoud,gekomen,opdat na verloop van deze eer troebele tijden gij voor mij zoudt kunnen getuigen". Tot hier de samenvatting van het gesprek met de heer Dubois,oud-voorzitter van de Krijgsraad in de zaak Vindevogel
En de schrijver besluit.
Enkele jaren later, bij het lezen van het stenografisch verslag van het proces Vindevogel kon ik kennis nemen van een belangrijk feit dat m.i. de rechtzinnigheid van de woorden van Dubois kan bevestigen.
Het, betreft een geheime nota (enz, enz).
Voor de pleidooien werden de drie verdedigers bij de voorzitter Dubois geroepen, hebben ze over de geheime nota gesproken en heeft Dubois woordelijk gezegd: Want indien de feiten vervat in de nota juist zijn, blijft ons alleen nog iets te doen, namelijk Vindevogel vrij te spreken, en dat is toch niet mogelijk
Het gaat hier niet om de inhoud van deze geheime nota, belang alleen heeft de reaktie van de voorzitter en zijn aangehaalde woorden, de houding van het Openbaar Ministerie en het vonnis van de Krijgsraad. De woorden van de oud-voorzitter Dubois te mijnen huize in februari 1946 krijgen daardoor de grootst mogelijke waarschijnlijkheid van rechtzinnigheid.
§ 7. SLOT
Deze getuigenis door mij persoonlijk geschreven heb ik in de loop der jaren herhaalde malen verteld aan allerlei mensen. Het waren er hoofdzakelijk die op een of andere wijze Raadsheer Dubois de hoofdoorzaak noemden van de terechtstelling van Vindevogel.
Ik verklaar in eer en geweten de juistheid van de samenvatting van het gesprek met Raadsheer Dubois in februari 1946.
Gevangenisalmoezenier-emeritus,
Antoon C. De Spiegeleire
Het document draagt geen datum. Dit document werd duidelijk later opgesteld met het doel het mede door derden te laten verspreiden. Het werd mij overgemaakt door een neef.
Het geheel bedraagt 4,5 blz waaruit ik hier alleen de semi-publieke biecht heb overgenomen. De rest gaat over het proces, als kader waarin dit getuigenis dient gelezen.
Ik heb hier zijn verhaal scrupuleus letterlijk overgenomen, tot op de komma na. De versie van het stenografisch verhaal, dat hij na het bezoek van Dubois gelezen heeft, is niet onze uitgave, maar kennelijk die van B. Van Goor. In mijn uitgave was er immers geen spraak van een geheime nota.
Enkele maanden later, na februari 1946, zal Dubois wellicht nog beter begrepen hebben, welke rol hij had gespeeld door een vonnis uit te spreken, naar zijn mening om de huilende wolven te doen zwijgen en de belaagde voor het ergste te redden.
Drie maand later zal hij begrepen hebben dat hij ongewild slechts een cynische figuranten-rol had gespeeld in een stuk dat op de meest kwaadaardige wijze werd gemonteerd door een heel klein clubje van doodsvijanden, die het zo nauw niet namen met het leven van een mens.
Niet langer dan in mei 1946, werden twee van de drie hoofdgetuigen in de zaak Vindevogel veroordeeld door de Correctionele Rechtbank van Oudenaarde, gemotiveerd als volgt:
Overwegende dat de tweede en de derde verdachte bij hen aangedrongen hadden om beide gebroeders C. en hun familie te doden, zeggende, dat het collaborateurs waren die tientallen miljoenen gewonnen hadden met de Duitsers; dat zij hen alle nodige inlichtingen verschaft hadden om de aanslag te plegen en een klein plan opgemaakt hadden om de woning van de burgerlijke partij aan te duiden;
Overwegende dat het kwaadaardig karakter van de aantijgingen van beide verdachten X en Y ten genoegen van rechte bewezen is door het feit dat zij, die te Ronse na de bevrijding de grote uitzuiveraars waren, de burgerlijke partij ongetwijfeld zouden doen aanhouden hebben indien er ten haren laste al waren het maar zware vermoedens hadden bestaan:
Dat zij X en Y trouwens misbruik hebben gemaakt van hun hoedanigheid van leden van het verzet om vrije uiting te geven aan hun gevoelens van afgunst en haat, en onder voorwendsel van vaderlandsliefde door andere weerstanders de aanslag te doen uitvoeren, terwijl zij diezelfde dag uit Brussel verdwenen om zich elders in veiligheid te stellen, en inmiddels schijnbaar in vriendschapsbetrekkingen te blijven met het slachtoffer.
Enz enz
Ik zie de heer Dubois het proces Vindevogel heropenen, met dit vonnis van twee van de drie hoofdgetuigen in de handen?
Het tragische is, dat de heer Dubois dacht dat hij alles wist over Ronse, inbegrepen de geloofwaardigheid van de getuigen ten laste, maar dat hij van zijn onwetendheid een wetenschap heeft gemaakt.
En ik vraag nog steeds af waarom men dat vonnis van Oudenaarde geen nieuw feit heeft gemaakt voor de herziening van het Proces Vindevogel.
En als de heer Dubois iets meer over de derde hoofdgetuige had gekend in relatie tot Vindevogel, had hij alleen triestig het hoofd moeten schudden over zoveel kleinheid, met alle respect voor de gewetensnood van de gewezen voorzitter. Rechters zijn tenslotte ook maar mensen.
|