Baziel liep zo zat als een kanon door de nacht. Hij strompelde van lantaarnpaal tot lantaarnpaal. Aan een late voorbijganger vroeg hij:
"Menere, zoe je e ki kunnen tellen hoeveel buulen da'k ip m'n voorhoofd hèn?"
"Drie" antwoordde de voorbijganger. "
't Is goed" zei Baziel, "nog twee lanteirens en 'k zien thuus".
- Zulma: "Baziel, je kiek zo rare. Wa schilt er?"
Baziel: " 'k Hen juuste e boekstje gelezen met e gheel triestig ende".
Zulma: "En waffer boekstjie is da?"
Baziel: "Ons spoarboekstjie".
- Zulma was zwaar ziek en moest berecht worden. Vroeg de pastoor: "Baziel heb je geen kaars, een beetje wijwater en een palm?"
"Een keirsse en wiewoter hemme", antwoordde Baziel, "mo gin Palm. Is e Jupiler ook goed?"
- Hector vond Baziel in alle staten, tranen wenend met tuiten. " 't Is me voder die dood is" zei hij.
Er werd getelefoneerd en na het gesprek kwam Baziel nog heviger wenend binnen. "Een oengeluk komt toch nooit ollene", zei hij, " 't Was men broere die belde, z'n voder is ook dood".
- Zei de dokter: "Baziel, gij hebt gij zeker dikwijls dorst?"
"Ba neen 'k meneere den dokteur", antwoordde hij, " 'k en loaten ik dat nooit zo verre kommen".
- In de Arbeidsbemiddeling moest Baziel weer al eens een formulier invullen. Er stond een vraag: "Werkt uw echtgenote, zo ja: waar".
Schreef Baziel: "Ja, op mijn zenuwen".
- Baziel kwam thuis: een gat in de nacht en met een stuk in zijn kraag. Zonder sleutel, moest hij aanbellen.
Zulma riep van achter de deur: "Is 't gie, Baziel?"
En Baziel: "Hoe zoe dadde, kommen d'er hier nog andere ook dè?"
- Baziel werd ingeschreven als werkzoekende. Vroeg de ambtenaar: "En wat is je beroep?"
Baziel: "Ik jagen ip everzwijns in Brugge".
De ambtenaar: "Maar er zijn toch geen everzwijns in Brugge!"
Baziel: "En worom peis je wel da'k moeten gon doppen?"
|