Ik heb ze nooit geteld of opgemeten die vele vlaktematen en hun belendende percelen
zij die preuts of zonder gêne mij het zicht ontnamen ik heb ze plichtsbewust gedragen meer zelfs, ook met verdriet verdragen
gebukt, gekraakt onder hun sortiment gewicht ja, soms was ik bijna gezwicht
ik ken ze ondertussen wel het geschuifel van hun vertrouw'lijke verhalen venuslicht of geil geladen het vurige van vrouwelijke lippen het macho wiebelen van mannelijke slippen
hun vreemde voeten die elkaar zochten ze krunkelden in felle bochten rondom de taille van m'n poten ik voelde mij in functie dan wel eens wanhopen
en kwelde mij met de illustere gedachte : waarom ik een stoel in keuken, living of paleissalon dergelijk lichtzinnig leven leiden kon.
Waarom, o Meubelmaker, heb JIJ mij op deze plaats gezet? Had JIJ mij niet tot een hoger klasse kunnen meten! Zoals die notoire nicht van mij : dat somptueuze bed!
Huid als grens. Tastbaar overschreden. Geboeide stilte. Gedachten verlaten het zwijgen. Het ledikant luistert. Het bed geeft zich over. Helft en wederhelft. Eén teder territorium.
Hoofd bakent imaginaire grenzen. Vingers worden woorden. Ze strelen je lichaam. Van papier. Ik schrijf tederheid op je witte vlakte. Ik ben je immigrant. Gastarbeider van de liefde.
Je weent verleden. Verdriet dat je achterliet. Je emigreerde.
Ik lees zee in haar ogen hoor de wind in haar haren een stem vlijt zich lokkend neer tussen aanbeeld en hamer
borsten deinen als rustige baren en handen golven over felle flanken op haar strand vlechten we ebbe en vloed in elkaar
o, kon ik maar de maan vertalen in rozen en kleuren haar lichaam van getaande verhalen bewaren in de haven van vandaag
nu jij terug mijn dagen streelt de eelt van mijn ziel zoent zie ik de ochtend weer klaren spaar ik zon in m'n woorden voor jou
dag liefste, tel vanavond vallende sterren en in de ochtend de druppels vol dauw voeg ze voorzichtig breekbaar samen en reken uit hoevele vele malen ...
Mijn ochtendritueel verslaapt zich. In de eerste plooien van het licht. Het sacrale water wacht op zijn ontwaken. Ik wil de ochtend voor mij alleen bewaren.
Angstvallig vertaal ik ieder geluid. In de stilte teel ik dichters. Op papier. Het geritsel van letters. Ze herleven onder de streling van zachte ogen.
Boven wacht de dag onder zijn lakens. Ze slapen beiden nog. Onder een sprei van dromen.