De plundering van de Congo en de genocide van 1890 tot 1910
Aflevering 9: De Congo, speeltuin voor wie van geen hout meer pijlen weten te maken
Boma werd de hoofdstad van de Congo maar “het echte hoofdkwartier van de Etat Indépendant du Congo lag niet in Boma, maar in een reeks kantoren in Brussel, een op de begane grond van het koninklijk paleis, de andere in aanliggende gebouwen of aan de overkant van de straat.” (1) De koning duidde zelf zijn regeerders voor de Congo aan en een kabinet in Brussel bracht hem rechtstreeks verslag uit. (2) In eigen land brokkelde Leopolds macht echter af.
Voor de kolonialen waren medailles voorzien: “Door je te voegen naar het systeem werd je betaald, bevorderd, met medailles behangen”. (3) Vele ambtenaren hadden Afrikaanse concubines, de Congo werd opgedeeld in grote sectoren, soms verpacht aan particulieren met aandeelhouders waarvan Leopold er altijd de helft van behield. Onder de schijn van beschavingswerk eigende Leopold zich in de jaren negentig door olifantenjacht en inbeslagnames al het ivoor toe. (4)
Tot de dragers behoorden “kinderen tussen de zeven en negen jaar oud die vrachten van tien kilo droegen”, aldus een waarnemer. En een staatsambtenaar van de Congo: “'Een stoet arme duivels, geketend om de nek, droeg mijn hutkoffers en dozen naar de kade. (…) Er waren ongeveer honderd dragers, bevend en angstig voor de opzichter, die tijdens het langslopen met zijn zweep zwaaide. Voor iedere potige en breedgerugde vent, hoeveel waren er wel niet geraamtes verdord als mummies, hun huid verweerd (…) doorgroefd met diepe littekens, overdekt met etterende wonden. (…) Doet er allemaal niet toe, allemaal werden ze aan het werk gezet.” (5)
Edmond Picard, een Belgisch senator, schrijft in 1896: “'Onophoudelijk komen we deze dragers tegen (…) zwart, miserabel, met alleen een afgrijselijk smerige lendendoek als kleding, gekroesde en kale hoofden die de lading dragen - kist, baal, ivoren slagtand (…) vat; de meesten van hen ziekelijk, gebogen onder een last die wordt verzwaard door vermoeidheid en ontoereikend voedsel - een handjevol rijst en een of andere stinkende gedroogde vis; beklagenswaardige lopende kariatiden, lastdieren met dunne apenpoten, met afgetobde gelaatstrekken, starende en holle ogen van de concentratie om hun evenwicht te bewaren en van de versuftheid door uitputting. Zo komen en gaan ze bij duizenden (…) gerekwireerd door de met haar machtige militie bewapende Staat, afgestaan door stamhoofden wier slaven zij zijn en die zich hun loon toe-eigenen (…) stervend langs de weg of, de reis eenmaal voltooid, terugkerend naar hun dorpen om daar te sterven als gevolg van overbelasting.” (6) Adam Hochschild: “Van de driehonderd dragers die in 1891 door districtscommissaris Paul Lemarinel waren geronseld voor een gedwongen mars van meer dan duizend kilometer om een nieuwe basis op te zetten, keerde er niet één terug.” (7) Er zijn beschrijvingen, onder meer van ene Stanislas Lefranc, van groepen zeven en acht jaar oude kinderen die vijfentwintig zweepslagen krijgen, soms werd er geslagen tot de dood. (8)
Hochschild haalt Primo Levi aan met betrekking tot een gelijkaardige gruwel van een halve eeuw later: “'Monsters bestaan', schreef Primo Levi over zijn ervaringen in Auschwitz, 'Maar hun aantal is te gering om echt gevaarlijk te zijn. Gevaarlijker zijn (…) de ambtenaren die bereid zijn te geloven en te handelen zonder vragen te stellen '” (9) Wat de nazi-beulen hielp om te wennen aan de moordpartijen was naar het zeggen van Franz Stangl de afstand tussen dader en slachtoffer. (10) Men moet bedenken dat koning Leopold zelf nooit in de Congo is geweest. Verder werd de onverschrokkenheid tot terroriseren beschouwd als een teken van mannelijkheid. (11)
Leopold had een huurlingenleger van negentienduizend man en dat werd de Force Publique met driehonderddertien bases in 1908. Maar er kwamen revoltes van verschillende volkeren (die dan tegen elkaar werden opgezet), rebellen en muiterijen “En dat kan niemand die de omstandigheden hier kent, verbazen”, aldus een Zweedse missionaris in een brief naar huis. (12) Negers werden naar willekeur behandeld, hun vrouwen gevangengenomen, schoolmeisjes ontvoerd en gedwongen om te werken op het land of als prostituees. (13) “(...) Onze meest gerespecteerde mannen hier (…) hebben ons met tranen in de ogen en veel kommer in hun hart verteld dat ze onlangs een groep van zevenhonderd aan elkaar geketende en (op stoomboten naar de kust) vervoerde vrouwen hebben gezien. 'En', zeiden ze, 'of ze onze hoofden afhakken of dat van een kip, maakt voor hen geen enkel verschil.'” (14)
De langdurige muiterijen (van 1897 tot 1900) “waren de voorlopers van de antikoloniale guerrillaoorlogen die vanaf ongeveer 1960 Centraal- en Zuid-Afrika op zijn grondvesten deden schudden”. (15) Leopold zorgde ervoor dat hij doorging voor een bestrijder van de slavenhandel terwijl zowel zijn dragers als de soldaten van de Force Publique slaven waren die werden gekocht ofwel ontvoerd - driekwart van hen stierven voordat ze werden ingelijfd. Leopold deed ook zaken met de machtigste slavendrijver van Zanzibar, de beruchte Tippu Tip: in 1887 bood Leopold hem het gouverneurschap aan over de oostelijke provincie. De koning kocht een paar duizend slaven af van Tippu Tip en beloofde hen de vrijheid... na eerst zeven dienstjaren bij de Force Publique. (16)
Van de talloze gevangennemingen van mensen die slaaf werden gemaakt, bestaat slechts één optekening door de Swahili sprekende Edgar Canisius van het nadien gestaafde relaas van een Afrikaanse vrouw genaamd Ilanga. Zij beschrijft een inval in haar dorp door blanke soldaten aan wie zij overvloedig te eten gaven om hen goed te stemmen maar de troep kwam terug, ze “stormden de huizen binnen en sleurden de mensen naar buiten. (…) (we) werden met touwen om onze nek vastgebonden (…) de soldaten sloegen ons met de ijzeren stokken van hun geweren.” (17) De dorpelingen werden gedwongen verder te marcheren, geladen met “(…) manden, in sommige waarvan gerookt mensenvlees lag. (…) We hadden niets te eten. (…) Op de zesde dag werden we erg zwak (…) mijn man kon niet langer op zijn benen staan, dus ging hij naast het pad zitten (…) de soldaten sloegen hem (…) toen sloeg een van hen hem op het hoofd met het uiteinde van zijn geweer, en hij viel op de grond. Een van de soldaten ving de geit (die de man had gedragen) terwijl twee of drie anderen de lange messen die aan het uiteinde van hun geweren zaten in mijn man staken. Ik zag het bloed naar buiten gutsen, en toen zag ik hem niet meer, want we passeerden de kam van een heuvel en hij was buiten zicht. Veel jonge mannen werden op dezelfde manier gedood, en veel baby's werden in het gras gegooid om te sterven. (...)” (18)
“'Ik geloof dat we drie kinderkolonies moeten opzetten', schreef de koning op 27 april 1890”, met elk vijftienhonderd kinderen, en de directeur-generaal gaf opdracht om “'vanaf nu zoveel mogelijk mannelijke kinderen te verzamelen' voor de drie overheidskolonies” maar het werden er naderhand veel meer. (19) Hoofdzakelijk katholieke missionarissen verzamelden kinderen: wezen, van wie de ouders meestal omkwamen door de Force Publique, terwijl in Afrikaanse clans het begrip 'wees' in feite onbestaande is. In 1899 schrijft een katholieke priester aan zijn overste: “Monsieur Devos heeft ons vijf gevangenen geleverd, vastgebonden bij de nek, om klei op te graven voor het vervaardigen van baksteen, alsmede vijfentwintig arbeiders uit Ibembo voor het sprokkelen van hout. (…) Tijdens de mis (…) werd op het moment van het opheffen van de hostie 'presenteer het geweer' geblazen op de jachthoorn”. (20)
Voor hen die geloven dat Leopold II in Afrika de volkeren ging onderwijzen, nog dit: “De kinderkolonies werden meestal bestuurd met de chicotte en de boeien. (…) Als ze hun ontvoering, overbrenging en opleiding overleefden, werden de mannelijke afgestudeerden van deze staatskolonies soldaten, precies zoals Leopold had bevolen. Deze staatskolonies waren de enige door de overheid gefinancierde scholen voor Afrikanen in Leopolds Congo.” (21) Meer dan de helft van deze getraumatiseerde en ondervoede kindsoldaten stierven door ziekte en ontbering. Een moeder-overste schrijft in 1895 dat in haar kolonie vele kleine meisjes stierven, “maar allen hadden het geluk het Heilig Doopsel te ontvangen; zij zijn nu engeltjes in de hemel die bidden voor onze grote koning.” (22) Intussen pleegde de aan morfine en alcohol verslaafde echtgenoot van Leopolds dochter Stéphanie, kroonprins Rudolf, zelfmoord samen met zijn minnares, wat echter werd publiek gemaakt als een politieke moord, en Leopold schreef: “(...) Wij kennen de gevoelens van de ministers en rekenen op hun medeleven in de verschrikkelijke beproevingen die God ons heeft opgelegd. Doe wat u kunt om monsieur Van Neuss (23) te helpen meer aandelen op de markt te brengen; dat zou mij zeer welgevallig zijn. Nogmaals, ik dank u.” (24)
De Congo was voor blanken de plek om ongestraft te heersen en rijk te worden. Zo bijvoorbeeld kreeg een districtshoofd in Manyanga voor het doodslaan van twee bedienden in 1890 als straf een boete van vijfhonderd frank. “Kipling dichtte: 'Verscheep me ergens oost van Suez,/ waar het beste als het slechtste is,/ Waar er geen tien geboden zijn,/ en aan drankjes geen gemis.” (25) Die niet meer wisten van welk hout pijlen maken, konden nog altijd in de Congo terecht. Deze avonturiers werden door de Afrikanen uiteraard alleen maar dood gewenst. (26)
(Wordt vervolgd)
(J.B., 7 december 2022)
Verwijzingen:
(1) Adam Hochschild, De geest van koning Leopold II en de plundering van de Congo, Meulenhoff/Kritak 1998 (in een Nederlandse vertaling door Jan Willem Bos). (Oorspronkelijk: King Leopold's Ghost. A Story of Greed, Terror and Heroism in Colonial Africa, Adam Hochschild 1998), p. 120.
(2) O.c., p. 120.
(3) Ib., p. 126.
(4) Ib., p. 123.
(5) Ib., p. 124.
(6) Ib., p. 124.
(7) Ib., p. 124.
(8) Ib., pp. 124-125.
(9) Ib., p. 126.
(10) Ib., pp. 126-127.
(11) Ib., p. 128.
(12) Ib., p. 130.
(13) Ib., pp. 130-131.
(14) Ib., p. 131.
(15) Ib., p. 134.
(16) Ib., p. 135. De bijgenaamde 'Tippu Tip' (wat een klanknabootsing zou zijn van de musket) heette in werkelijkheid 'Hamed bin Muhammed el Murjebi'.
(17) Ib., p. 137.
(18) Ib., pp. 137-138.
(19) Ib., p. 138.
(20) Ib., pp. 138-139.
(21) Ib., p. 139.
(22) Ib., p. 139.
(23) Het betreft de administrateur-generaal voor financiën van de Congostaat.
(24) O.c., p. 139-140.
(25) Ib., p. 142.
(26) Ib., p. 143.
|