De braam of Atlantische braam, Brama brama, is een vis uit de familie Bramidae, die voorkomt in de Atlantische Oceaan, Indische Oceaan en de Grote Oceaan, op een diepte tot 1000 meter.
Een volwassen vis is gemiddeld 40 cm, maar kan een lengte van 100 cm bereiken en 6 kg. wegen.
Engels : Atlantic pomfret Duits : Brachsenmakrele Frans : la grande castagnole
Deze vissoort wordt maar zelden waargenomen.
In de volksmond worden bramen 'oude wijven' genoemd.
s Zomers trekt de braam noordwaarts.
De populatie in het oosten van de Atlantische Oceaan trekt dan ongeveer van Portugal naar Schotland.
Brama brama
Bij de terugkeer naar het zuiden kunnen de bramen in de Noordzee belanden.
Als het zeewater dan snel afkoelt, en de vissen bij storm in ondiep water terechtkomen, spoelen ze gemakkelijk aan op de stranden van de Lage Landen.
In België en Nederland gebeurde dat in groten getale in 1976,1979, december 2008 en december 2009.
Verspreid over het gehele Nederlandse kustgebied, langs de Waddenzee en de Hollandse zeekust spoelden gedurende de gehele maand december 2008 constant nieuwe exemplaren aan.
Dit gebeurde ook in de maand december 2009.
Grote mantelmeeuwen, dikwijls vergezeld van enkele zwarte kraaien, ruimden de vers aangespoelde vissen in hoog tempo op, waardoor er vermoedelijk heel wat strandingen onopgemerkt zijn gebleven.
De braakrussula (Russula emetica) is één van de vele rood-kleurige russula's.
De soort dankt zijn naam aan het feit dat het een zeer giftige paddenstoel is.
Wanneer het gegeten wordt heeft het vreselijke diarree tot gevolg.
De braakrussula komt voor op natte gronden en komt voor in Europa, Noord-Afrika en Azië of is vrij algemeen.
Engels : the sickener, Russula emetica Duits : Spei-Täubling, Kirschroter Spei-Täubling Frans : La russule émétique
De kleverige bolle hoed van de paddenstoel is ongeveer 3-10 cm breed en felrood met witte schakeringen.
De binnenkant is wit en zeer scherp van smaak.
De steel is ongeveer 7 cm hoog en 1 cm in diameter en wit.
De paddenstoel heeft een opvallende fruitige geur.
Russula emetica
auteur : Bobzimmer (Mushroom Observer.org) CC 3.0
De smaak is zeer scherp en men zegt dat wanneer deze paddenstoel gekookt wordt deze smaak verdwijnt samen met zijn giftige eigenschap.
Toch is het niet aan te bevelen om deze paddenstoel te eten.
Deze russula's groeien van juli tot november onder dennen, sparren en berken.
Ze houden van een zure, vochtige en met mos bedekte grond.
Ze komen voor van het laagland tot hoog in de bergen.
Binnen de soort Russula emetica wordt door specialisten een groot aantal variëteiten onderscheiden.
Het is een middelgrote boom met 5 tot 7cm grote bladeren die groeit in een open habitat.
De braaknoot is een bron voor het uiterst giftige strychnine dat gewonnen wordt uit de zaden in de groen-oranje vruchten van de boom.
Braaknootboom met vruchten
auteur : J.M.Garg CC 3.0
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Strychnos, is van Griekse oorsprong en er wordt vaak de nachtschade mee aangeduid.
Zoeken we dieper dan is het mogelijk dat het woord een verbastering is van het Griekse woord strix waarmee een mythisch wezen werd aangeduid dat gedurende de nacht schreeuwt en ondersteboven hangt (een vleermuis), maar een tweede uitleg is heks en daardoor komen we al snel op de giftigheid van het dodelijke strychnine.
Het tweede deel nux-vomica is een combinatiewoord uit het latijn: nux is noot en vomica is braken.
Samen is dat de braaknoot.
Boyd's hoekkopagame (Hypsilurus boydii) is een hagedis uit de familie agamen (Agamidae).
De soort werd lange tijd tot het geslacht Gonocephalus gerekend, waardoor de verouderde wetenschappelijke naam Gonocephalus boydii vaak in de literatuur wordt gebruikt.
De hoekkopagame kan ongeveer 45 centimeter lang worden waarvan twee derde bestaat uit de lange staart.
De kleur is meestal donkerbruin en oudere dieren kleuren bruinzwart.
De soort is te herkennen aan de drie stekels in de nek, een oranje vlek net achter het oog en de vreemde 'knik' in de kop van deze dieren, die eigenlijk een soort kam is net zoals basilisken deze hebben.
Verder heeft de agame een grove stekelkam op de rug, een scherpe kleine keelkam, een keelzak en blauwe vlekken op de flanken, die bij jongere dieren het best te zien zijn en bij oudere dieren vervagen.
Hypsilurus boydii
auteur : Rico Walder
Boyd's hoekkopagame leeft in het noordoosten van Australië in Queensland.
De habitat bestaat uit tropische wouden die vochtig zijn en dicht begroeid zijn.
De hagedis leeft in de hogere takken waar het dier zont, jaagt en schuilt.
Boyd's hoekkopagame (Queensland)
auteur : Didier B CC 2.5
Boyd's hoekkopagame is een klimmende soort die maar zelden op de grond komt.
Op het menu staan voornamelijk insecten maar ook kleine zoogdieren worden gegeten en oudere dieren eten ook plantendelen zoals bessen, vruchten en bladeren.
Net zoals Chinese wateragame (Physignatus) en de groene leguaan (Iguana iguana) gaat de hoekkopagame steeds meer plantendelen eten naarmate hij ouder wordt, maar in tegenstelling tot de laatste soort wordt de hagedis niet vegetarisch.
Een boxermotor is een verbrandingsmotor met als kenmerk dat de cilinderparen (bijna) recht tegenover elkaar zijn gepositioneerd.
Daarmee wordt bereikt dat het motorblok minder hoog is.
Daardoor wordt het zwaartepunt van een voertuig lager, wat een positief effect heeft op de rij-eigenschappen.
Een ander voordeel is dat de motor perfect in balans is, doordat de krachten van tegenover elkaar liggende zuigers elkaar opheffen.
De boxermotor is met succes toegepast in zowel auto's als motorfietsen, en is populair voor lichte vliegtuigenmotoren.
De Engelse benaming voor de viercilinder-boxermotor is flat four; voor de tweecilinder-boxermotor is dit flat twin of boxertwin, en de Engelse benaming voor de zescilinder-boxermotor is flat six.
Engels : Flat engine Duits : Boxermotor Frans : Un boxer, moteur à cylindres opposés
werking van de boxermotor
auteur : Tarald Espeland - vrije foto
De boxermotor heeft waarschijnlijk zijn naam omdat de zuigers van de motor, wanneer bekeken vanaf de bovenkant, op de vuisten van een bokser lijken die zijn tegenstander stompt.
Boxermotoren worden ten onrechte ook wel 180º V-motoren genoemd.
Er is echter een verschil: bij een boxermotor bewegen twee tegenover elkaar liggende zuigers in tegengestelde richting (dus naar elkaar toe of van elkaar af) en hebben ze elk een eigen krukastap.
Bij een 180º V-motor hebben twee tegenover elkaar gelegen zuigers samen één krukastap en bewegen ze in dezelfde richting.
Dit Douglas Model N uit 1912 had een van de eerste flat twin motoren
auteur : Piero CC 3.0
Het boxerprincipe wordt onder andere toegepast door BMW (Airhead en Oilhead), DAF, Honda (Goldwing), Ural, Dnepr (motorfietsen), Volkswagen (Kever en Transporter), Citroën 2CV, met twee cilinders, de GS/GSA met vier cilinders, en Subaru auto's.
Ook de Italiaanse automerken Alfa Romeo en Lancia hadden boxermotoren in respectievelijk onder andere de AlfaSud, Arna, 33 en de eerste versie van de 145/146, en de Flavia en Gamma.
Andere voorbeelden hiervan zijn terug te vinden in de Porsche 911 en de Porsche Boxster, die zijn naam ontleent aan de woorden boxer en roadster.
Ferrari paste een 180 graden twaalf-cilinder motor toe in de Testarossa, en in de voorgangers 365BB en 512BB waarbij BB stond voor Berlinetta Boxer, dit zijn echter geen boxermotoren maar 180 graden V12 omdat de tegenover elkaar liggende zuigers een krukastap delen.
Boxermotoren worden tevens veel toegepast in lichte vliegtuigen, waaronder diverse types van Cessna en Piper.
vier-cilinder boxermotor voor vliegtuigen
auteur : Whatsthat CC 3.0
De vlakke boxermotoren zijn korter dan lijnmotoren en hebben een lager zwaartepunt dan een andere gemeenschappelijke configuratie.
Autos en motorfietsen die door een vlakke boxermotor worden aangedreven hebben over het algemeen een lager zwaartepunt dat betere stabiliteit en controle geeft.
Deze motoren zijn echter ook breder dan traditionelere configuraties en zijn duurder om te bouwen.
De vlakke configuratie past ook zeer goed met luchtkoeling en vliegtuigmotoren.
De luchtgekoelde ontwerpen zoals in de Volkswagen Kever en de Porsche 356 en 912 gebruikten een viercilinder-boxermotor.
De Chevrolet Corvair gebruikte een luchtgekoelde zescilinder-boxermotor, een zeldzaamheid in Amerikaanse ontwerpen.
Zowel de oudere als de nieuwere modellen van de Porsche 911 gebruiken een zescilinder-boxermotor, in eerste instantie luchtgekoeld, maar de recentere modellen zijn vloeistofgekoeld.
Deze auto's hebben de motor meestal in het achtergedeelte, waar de breedte ervan niet conflicteert met de voorwielophanging.
De luchtgekoelde boxer-tweelingmotoren werden gebruikt door Citroën in de 2cv en andere modellen, terwijl Citroën GS de viercilinder-boxermotor gebruikte, werden er een zescilinder-boxermotor voorgesteld voor Citroën DS, maar deze motor werd verworpen.
BMW gebruikt een luchtgekoelde of gedeeltelijk olie gekoelde tweeling-boxermotor in veel van hun motorfietsen.
Alle versies van Subaru Impreza, Forester en Legacy gebruiken vier of zescilinder-boxermotoren.
een 496 cm³ tweetaktboxermotor in een Sima-Violet uit 1924
auteur : Lothar Spurzem CC 2.0
In 1896 vond Karl Benz de eerste interne verbrandingsmotor met horizontaal tegengestelde zuigers uit.
In 1921 ontwierpen Martin Stolle en Max Friz de bayernmotor, naar voorbeeld van de Douglas-motor die Stolle privé reed.
Dit motortype (in 1923 gebruikt in de allereerste BMW) is tegenwoordig nog in productie.
De BMW 247 motor, die luchtgekoeld was, werd geproduceerd tot 1995.
BMW verving de motor door een nieuw model met het gedeeltelijke oliegekoeld deel en vier kleppen per cilinder, maar toch was dit van dezelfde boxer tweelingconfiguratie.
In 2008 kwam Subaru met de Boxer Diesel.
Opmerkelijk is ook dat verschillende motorfietsfabrikanten die normaal gesproken geen boxermotoren in hun programma hadden legermotoren met boxermotoren maakten.
Dit gebeurde bijvoorbeeld bij de Harley-Davidson XA, de FN M12, de Saroléa 38H en door Puch.
De boxer, FCI-standaard nr.144, is een hond die behoort tot de dogachtigen.
Hoewel de boxer nog een betrekkelijk jong ras is (ontstaan rond de jaren achtienhonderdtachtig) zijn zijn voorouders rechtstreekse afstammelingen van de Tibetdog, een hond van zwaar formaat die al reeds duizenden jaren bestond.
Engels : Boxer Duits : Boxer, Deutsche Boxer Frans : le boxer
papa en zoon boxer
auteur : Jakcievillarroel - vrije foto
De boxer is verwant met de vele rassen die zich ontwikkelden uit de Molossian Hound, een oud-griekse waak-, vecht- en herdershond.
Van Griekenland naar Rome en zo verder in Europa.
In Duitsland werd deze Molossian Hond, de Bullenbeisser, een zeer moedige dog die ingezet werd voor de jacht op everzwijn en beren.
En tevens tijdens stierengevechten.
De Bullenbeisser evolueerde naar twee types van ras, bekend als Danzigers en Brabantse bullebijter genaamd naar de regio van afkomst.
De Brabantse bullebijters waren de kleinste van de twee, en de boxer komt uit deze tak van de familiestamboom.
Zo rond 1890 is men in Zuid-Duitsland (München) begonnen met een uitgewerkt plan voor het fokken van de boxer.
Het doel daarbij was een hond te fokken die goed kon springen, zeer snel was, een groot uithoudingsvermogen had en zowel moest kunnen verdedigen als aanvallen zoals een Mastiff.
In 1895 werd in München de eerste Boxer Club opgericht en in 1904 hielden zij hun eerste tentoonstelling.
Men begon steeds meer te fokken en de karakters werden meer en meer verbeterd waardoor we nu een lieve, aanhankelijke en zeer speelse Boxer hebben gekregen.
Elizabeth Sommerfield, schrijfster van het boek The Boxer zei in haar boek dat de Boxer gekomen is uit een kruising van een witte Engelse Bulldog Tim en een Bullenbijter Alts.
De hond die daaruit voortkwam noemde Flocki en is daardoor de eerste boxer in het boxerstamboek.
Een jaar later konden ze al zo'n 20 boxers bij elkaar brengen.
Flocki de eerste boxer (1900)
auteur : Friedrerich Roberth - vrije foto
Het is tijdens de hondententoonstelling in Munchen in 1895 dat de eigenaars van Flocki en enkele vrienden met hun honden Flocki als ras Boxer wilden laten erkennen.
Ze verschilden heel wat van de Bulldog en werden daarom toegelaten en zo werd ook een nieuwe klasse ingesteld.
In 1905 werd eindelijk een Duitse rasstandaard opgesteld voor de boxer.
De boxcamera of rolfilmboxcamera is een simpel fototoestel met een min of meer doosvormig camerahuis en is voorzien van een objectief met een vaste brandpuntafstand - vaak een meniscuslens.
De meeste boxcamera's hebben slechts één sluitersnelheid (circa 1/50).
Na iedere opname moet de rolfilm handmatig worden doorgedraaid.
Het zoekersysteem is van het type "opzichtzoeker" en geeft een links/rechts verwisseld beeld; de "brilliantzoeker" wordt dikwijls toegepast.
Engels : Box camera Duits : Boxkamera Frans : Appareils de Box
Kodak camera 1888
foto : National Museum of American History
Een van de eerste boxcamera's voor flexibele film op een rol werd door George Eastman, grondlegger van Kodak, in 1888 op de markt gebracht.
Met deze "Kodak" werd fotografie toegankelijk voor het grote publiek waardoor fotografie als hobby opkwam.
In 1889 verscheen de originele Kodak in verbeterde vorm onder de naam "Kodak No. 1".
Baanbrekend was de afdrukservice die Eastman aanbood: men kon de camera naar de fabriek sturen, waar de film eruit werd gehaald en de foto's afgedrukt waarna de camera voorzien van een nieuwe film werd teruggezonden.
De amateurfotograaf hoefde dus niet meer zelf aan de slag te gaan met chemische baden.
enkele box camera's
De eerste generatie boxcamera's voor films moest nog in het donker geladen worden met een nieuwe film.
Een grote verbetering werd in 1892 geïntroduceerd met de Bull's-Eye camera van de Boston Camera Manufacturing Company.
Deze camera werd geladen met een zogenaamde daglicht rolfilm.
De lichtgevoelige filmstrook werd beschermd door een langere strook donker papier Samen waren ze opgerold op een spoel.
Door de daglicht rolfilm hoefde de fotograaf niet meer naar een donkere ruimte om de film te verwisselen, maar kon dit overal doen.
Dit verlaagde de drempel om te gaan fotograferen.
De Agfa Clack
auteur : Milou Kruysdijk - vrije foto
Boxcamera's werden steeds goedkoper en werden in grote aantallen gemaakt waardoor de "gewone man" in de gelegenheid werd gesteld kennis te maken met de fotografie.
Vanaf het begin van de 20e eeuw verkreeg de boxcamera een grote populariteit; er was een groot aantal fabrikanten.
In de jaren '50 was de "Agfa Clack" van Agfa-Gevaert een van de meest verkochte fototoestellen in Europa.
Na circa 1960 werd de boxcamera verdrongen door zogenaamde casettecamera's en de eenvoudige kleinbeeldcompactcamera.
Bowmore is een Schotse Islay single malt whisky.
De distilleerderij is in 1779 gebouwd, en is te vinden in de gelijknamige plaats.
Bowmore is de oudste legale whiskydistilleerderij op het eiland Islay.
De eigenaar is Morrison Bowmore, dat in handen is van het Japanse Suntory.
Een selectie Bowmore single malt
Bowmore heeft een ongebruikelijk lange lijst van whiskies, van diverse leeftijden.
Een aantal varianten zijn:
Bowmore Legend: de goedkoopste botteling. Er wordt geen leeftijd op het etiket vermeld, het is een tussen 8 en 10 jaar gerijpte malt.
Bowmore Surf: idem als Legend, voor de Europese markt.
Bowmore 12 Year Old
Bowmore Enigma 12 Year Old: Deze speciale botteling heeft zijn rijping voor het grootste deel op sherry vaten gehad. Hetgeen heel bijzonder en ongewoon is voor Bowmore.
Bowmore Mariner 15 year old
Bowmore 17 Year Old
Bowmore 21 Year Old
Bowmore Dusk: alcoholpercentage: 50%.
Bowmore Darkest: 12 jaar gerijpt, de donkerste variant die wordt gerijpt in bourbon en Olosorovaten. Alcoholpercentage: 43%.
Bowmore Dawn: eveneens in bourbonvaten gerijpt, en in Ruby Port vaten. Een variant met hoog alcoholpercentage: 51,5%. Er wordt geen leeftijd vermeld.
Bowmore Cask Strength: wordt rechtstreeks uit het vat gebotteld. 56% alcohol.
Daarnaast wordt een 5 jaar oude botteling als McClelland's Islay single malt op de markt gebracht.
Nog enkele flessen uit het Bowmore single malt assortiment
Het water van de distilleerderij is afkomstig van de rivier de Laggan.
Bowmore heeft een maischvat (mash tun) met een inhoud van acht ton en zes washbacks.
Het distilleren gebeurt met twee wastorens (wash stills) met een capaciteit van 30.940 liter en twee distilatievaten (spirit stills) met een capaciteit van resp. 14.750 en 14.637 liter die door middel van stoom worden verhit.
Per jaar wordt ongeveer 1.700.000 liter alcohol geproduceerd.
In de Bowmore Brewery
Alle whisky die onder eigen merk verhandeld wordt, wordt op het eiland Islay gerijpt.
Bowmore whisky wordt ook gebruikt in blended whisky's zoals "Black Bottle", "Rob Roy" en "Islay Hallmark".
Bowiea volubilis is een bolgewas uit de aspergefamilie (Asparagaceae).
De plant stamt uit Zuid- en Zuidoost-Afrika.
De soort bestaat uit een grote groen-bruine bol waaruit groene hangende of klimmende stengels met daaraan kleine blaadjes ontspruiten.
Er komen kleine lichtgroene stervormige bloemetjes aan.
De bol dient om voedsel in op te slaan en Bowiea heeft daarom ook weinig water nodig.
Eens in de zoveel tijd (meestal in de zomer) sterft de plant geheel af en houdt een rustperiode.
De bol kan maandenlang zonder water worden bewaard en begint op gegeven moment weer uit te lopen.
Bowiea volubilis wordt het best matig warm gekweekt in de volle zon met matige hoeveelheden water - tijdens de rust geheel droog - en een lage tot matige relatieve luchtvochtigheid.
Vermeerdering geschiedt door het delen van de bollen (vegetatief) of uit zaad (dit schijnt niet moeilijk te zijn).
Bij het groter worden van de bol gaat deze vervellen en soms groeien aan de binnenkant van dat vel kleine bolletjes, die opnieuw geplant kunnen worden.
De bol dient altijd boven de grond te worden gezet in een niet te grote pot.
Bowiea volubilis
auteur : Dave Pape - vrije foto
Als de plant voor het raam wordt geplaatst, dan erboven een draad spannen en de uitlopers zullen zich erlangs gaan slingeren en vertakken.
Op deze wijze vormt zich de 'vitrage'.
De bladeren en bol van de plant zijn sterk giftig en inname ervan kan tot een hartstilstand leiden.
Een bowdenkabel is een flexibele kabel waarmee een mechanische kracht of energie kan worden overgebracht door de beweging van een binnenste kabel (meestal van staal of roestvrij staal) ten opzichte van een holle buitenste behuizing.
Deze behuizing is meestal samengesteld uit een binnenste holle gewonden spiraal van staaldraad met daaromheen beschermend omhulsel van plastic.
De bowdenkabel is rond het eind van de negentiende eeuw uitgevonden door de Brit Frank Bowden, hij zocht een oplossing voor het probleem dat een enkele stalen kabel over katrollen ergkwetsbaar was en geen lange levensduur had.
Alzo vond hij de kabel uit voor gebruik op de door hem gefabriceerde fietsen en Raleigh en Bowden-motorfietsen.
Engels : Bowden cable Duits : Bowdenzug Frans : Le Câble Bowden
dubbele bowdenkabel in een 1998 Chrysler Town & Country minivan
één voor bediening via het gaspedaal, één voor bediening via cruise control
auteur : Scott Ehardt - vrije foto
De lineaire beweging van de binnenkabel wordt meestal gebruikt voor het overbrengen van een trekkracht alhoewel het ook mogelijk is over korte afstand een zwakke drukkracht over te brengen, zoals bij een ouderwetse draadontspanner om de sluiter van een fotocamera te bedienen.
Mechanisch bediend koppelingssysteem bij een handgeschakelde versnellingsbak
foto : www.marcovw.nl
Meestal bevat het systeem een stelmogelijkheid om de kabelspanning op een gewenst niveau te brengen door middel van een holle schroef die de buitenkabel korter of langer maakt.
Enkele toepassingen van de bowdenkabel :
Gaskabel van gaspedaal naar gasklephuis
Handremkabel
Koppelingskabel
Mechanishe stoelverstelling
Bediening van de airco regelklep
Enkele voorbeelden van aansluitmogelijkheden DT®Diesel Technic Bowdenkabels
Bowdenkabels zijn bedoeld om trek-, druk en draaibewegingen flexibel over te brengen en zijn ook geschikt om grotere afstanden te overbruggen.
Bowdenkabels kunnen al naargelang de toepassing verschillen in constructie, materiaal en dikte.
Vanwege de diversiteit aan aansluitmogelijkheden bestaat er bovendien nog een groot aantal verschillende eindstukken.
Bowdenkabels bestaan uit een flexibele of starre kern, een teflon geleidebuis, een mantel van verenstaaldraad plus, als bescherming tegen roest en vuil, een mantel van kunststof.
Ze zijn elk voorzien van aanslagbuffers en aangepaste eindstukken.
Bovy is een historisch Belgisch fiets-, auto-, vrachtauto- en motorfietsmerk.
A. Bovy, Constructeur, Molenbeek.
Rond 1900 werden de eerste motorfietsen geproduceerd.
Dit waren in feite fietsen met een Aubier-Dunne 98 cc tweetaktmotortje.
Bovy uit 1906 of 1907
Op het einde van de 19e eeuw werd "Les ateliers de Construction Albert Bovy" te Molenbeek opgericht.
Rond 1902 werden aldaar de eerste eenvoudige maar degelijke auto's gefabriceerd aangedreven door een tweecilinderige motor.
De bedrijfsslogan "Simple et Robuste" die op deze eerste voertuigen al toepasselijk was zou als een rode draad door alle toekomstige modellen lopen.
Tussen 1908 en 1914 begon Bovy met de bouw van vrachtwagens.
Deze hadden laadvermogens van 300 kg, 500kg, 700kg, 1,5 ton tot zelfs 2,5 ton en werden verkocht onder de naam Bovy-Dheyne.
Bovy-Dheine 1907
foto : transportmuseum
Na de eerste wereldoorlog werd de naam omgedoopt tot "S.A. des Automobiles Industriels Bovy" en profileerde Bovy zich nog sterker als vrachtwagenbouwer voor het "lichtere" zwaar vervoer waardoor het een groot en trouw klantenbestand opbouwde.
In 1928 bracht men een nieuw 4 ton chassis op de markt aangedreven door een 6-cilinder motor met een inhoud van 4,5 liter.
Deze pk's werden door de versnellingsbak met 4 versnellingen en cardanas overgebracht naar de uit een stuk gegoten achterpont.
Volledig beladen haalden deze modellen reeds snelheden tot 55 km per uur.
Bovy autocar uit 1928
foto : transportmuseum
Voor de lichtere vrachtwagens werd een 4-cilinder motor gebruikt van 3 of 3,6 liter met Solex-carburateur en magneto-ontsteking van Scintilla.
De reminstallatie bestond standaard uit een handrem op de achterwielen.
Voor de remmen die met het rempedaal bediend werden had men de keuze uit remmen op de vier wielen of remmen enkel op de achteras.
In 1930 kwam echter een einde aan het bestaan van Bovy als zelfstandig constructeur toen het werd overgenomen door Brossel.
Bovy bleef nog wel voortbestaan tot na de tweede wereldoorlog als onderdeel van Brossel.
Vanaf 1920 kwam de motorfietsproductie goed op gang met verschillende modellen die voornamelijk van Britse inbouwmotoren werden voorzien: 100-, 150-, 175- en 250 cc Villiers, 350-, 500- en 600 cc Blackburne, JAP en Python.
Vanaf 1927 werden deze Britse motoren echter te duur en ging men weer over op Franse motorblokken van Aubier-Dunne, van 100 tot 1000 cc.
Er kwam ook een 250 cc-model voorzien van een Anzani-motor.
In 1929 volgde een 500 cc met MAG-blok.
In 1930 kwamen de Britse blokken weer terug: er werden JAP- en Blackburne-motoren gebruikt, zowel in zij- als kopklep-uitvoering.
In de crisisjaren leverde Bovy ook nog een goedkope 100 cc-versie met een Villiers-blokje.
Na 1920 voerde Bovy ook vele trucks uit naar Belgisch Congo.
Deze "Gazogenes" waren voorzien van een extra installatie die uit hout of steenkool een gas fabriceerde dat dienst deed als brandstof.
Dit was vooral handig in streken waar geen brandstofvoorziening voor handen was.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- www.transportmuseum.be/
- tinternet
Het bovenwiel of aswiel zit op de bovenas van een windmolen en drijft de koningsspil of bij een standerdmolen direct de steenspillen aan.
In een standerdmolen drijft het bovenwiel tevens het luiwerk aan middels een varkenswiel.
Het bovenwiel zit bij een gietijzeren as met het spiegelgat op de as geklemd met behulp van vier in ijzeren stroppen zittende, houten blokken (de vulstukken) met daartussen zware wiggen.
Bij een houten as kunnen de kruisarmen ook door de as gestoken zijn.
Het bovenwiel is groot uitgevoerd om voldoende groot oppervlak te verkrijgen voor het afremmen van het wieken met de vang.
Daarnaast is het bovenwiel 30 - 35 cm dik.
In het bovenwiel zijn de kammen vastgezet.
Het profiel van de kammen in een niet-conisch bovenwiel hebben een evolvente vertanding met een bepaalde steek.
Hierdoor rollen de tandwielen ten opzichte van elkaar (rollen zonder glijden) langs de steekcirkels.
De steekcirkel van het bovenwiel moet dezelfde zijn als die van de bonkelaar of bovenschijfloop.
bovenwiel van molen De Hoop in Garderen
auteur : Rasbak CC 3.0
Het bovenwiel is opgebouwd uit vier kruisarmen of twee kruis- en twee spouwarmen van in de regel eikenhout met daartegen, daardoor of daartussen de eikenhouten plooistukken, die voor de ronde vorm van het wiel zorgen.
De plooistukken zitten met zwaluwstaarten op de kruisarmen.
Tegen de voor- en achterkant van de plooistukken komen platen van iepenhout, de voor- en achtervelg.
De achtervelg is echter niet altijd aanwezig.
Iepenhout is taai en niet splijtgevoelig en daarom zeer geschikt om er de azijnhouten of acaciahouten kammen (tanden) door te steken, die in de kammen van de bovenbonkelaar of in de staven van het bovenrondsel grijpen.
De staart van de kam wordt geborgd met een houten kamnagel of een ijzeren borgspijker en deze wordt weer geborgd met een spijkertje.
De kammen op de plaats van de kruisarmen, de armkammen, steken niet helemaal door het wiel heen en worden met een houten borgpen, die schuin door de voorvelg gaat, geborgd.
Door de kruisarm is aan de achterkant een gat geboord voor het uit de velg kunnen slaan van de betreffende kam.
Bij een standerdmolen zitten zowel aan de voorkant van het bovenwiel als aan de achterkant kammen voor het aandrijven van de twee maalkoppels.
Ook zijn er standerdmolens met twee bovenwielen die elk een maalkoppel aandrijven.
Om het bovenwiel heen zit ter voorkoming van slijtage bij het remmen met de vang meestal een houten of ijzeren band, de hoep of voering of ook wel belegstukjes.
Bij het bovenwiel van De Nieuwe Molen(Veenendaal) komen belegstukjes voor met daar omheen een ijzeren hoep.
bovenwiel van molen De Koe in Ermelo
links achterkant - rechts voorkant
auteur : Frans ter Schiphorst CC 3.0
Een loszittende kam kan in de regel vastgezet worden door de kamnagel of borgspijker aan te slaan.
Dit is echter niet altijd voldoende en blijft de kam loszitten.
Dan moet om de staart van de kam een strook zeildoek gelegd worden.
Soms is dit dan weer te veel en moet het zeildoek alleen aan de werkzijde van de staart aangebracht worden. (De werkzijde is de zijde die tegen een kam of een staaf van een ander wiel drukt.)
In het bovenwiel wordt bij stilstand een pal ingelaten.
Ook kunnen bij diverse molens twee stutten geplaatst worden.
Dit wordt gedaan bij een stilstaande molen als extra zekerheid ter voorkoming dat de wieken uit zichzelf gaan draaien.
bovenwiel van de Wimmenumer molen met links de pal tegen het terugdraaien
foto : Gerben Wijnja
Bij de aandrijving staan de kammen meestal min of meer haaks op elkaar.
Er is soms ook wel een conische aandrijving, zoals bij de Walderveense molen(buurtschap Walderveen in Lunteren).
Hierbij raken de kammen elkaars verlengde, waardoor dit type overbrenging sterker is.
Bij een goede aandrijving moeten drie kammen van het bovenwiel tegelijk drie kammen van de bonkelaar raken, terwijl de bovenkant van de kam van het bovenwiel gelijk moet vallen met de bovenkant van de kam van de bonkelaar en de voorkant van de kam van het bovenwiel niet voorbij de zijkant van de kam van de bonkelaar mag steken.
Bij een bovenschijfloop mag de voorkant van de kam niet voorbij de achterkant van de staaf steken.
Voor maximale aangrijping moeten de kammen van het bovenwiel te lood zijn afgezaagd en niet haaks, omdat het bovenwiel door de schuine ligging van de bovenas schuin naar voren staat.
De vangstukken zijn niets anders dan de remschoenen die tegen het bovenwiel aandrukken als de molen gevangen (= geremd) wordt.
Om het bovenwiel ligt nog een ijzeren band (de "hoep"), zodat het wrijvingsoppervlak hout op ijzer is.
De vangstukken zijn gemaakt van, bij voorkeur kromgegroeid, wilgenhout.
De Wimmenumer (polder)molen in Wimmenum heeft een Vlaamse vang, dat wil zeggen dat de vangstukken het gehele bovenwiel omsluiten.
Bij een z.g.n. stutvang liggen de vangstukken als het ware alleen bovenóp het bovenwiel, en drukken ze dat bij het vangen naar beneden.
Bij een Vlaamse vang wordt het gehéle bovenwiel als het ware omwikkeld met houten blokken.
omwentelingenteller op het bovenwiel
foto : Gerben Wijnja
Op het bovenwiel zit, sinds 1982, een omwentelingenteller.
Die is geplaatst door de provincie, en sinds dat jaar bestaat er een z.g.n. draaipremieregeling.
Een soort subsidie dus van de provincie voor het draaien.
Deze werd ingesteld omdat draaiende molens beter worden onderhouden, het draaien is goed voor een molen, en omdat het het landschap verlevendigt.
De premie is in de loop der jaren een paar keer gewijzigt :
1982 t/m 1994: f 1,00 per 300 omwentelingen
1994 t/m 2001: f 750,00 plus f 1,00 per 100 omwentelingen
2002 e.v. 340,00 plus 0,46 per 100 omwentelingen voor binnenkruiers. Buitenkruiers krijgen iets meer.
Er is een minimum aantal omwentelingen om in aanmerking te komen voor de premie, en er is ook een maximum gesteld aan het bedrag (1994 tot 2002: f 5000,-, vanaf 2002 2350,-)
Hierbij moet wel worden aangetekend dat sinds 1995 door de provincie géén onderhouds- en géén restauratiesubsidies meer worden verstrekt.
het originele bovenwiel(1713) van molen Kyck Over Den Dyck in Dordrecht
In Nederlandse standerdmolens bevindt zich vrijwel altijd 1 bovenwiel.
Wanneer het bovenwiel twee steenkoppels aandrijft, heeft het kammen aan beide zijden.
Dit heeft tot gevolg dat het ene koppel, de voormolen, linksom draait, terwijl het andere, de achtermolen, rechtsom draait.
In Vlaamse standerdmolens hebben de steenkoppels een eigen bovenwiel.
De kammen bevinden zich bij elk bovenwiel aan dezelfde zijde, waardoor alle steenkoppels dezelfde kant op draaien.
Een aantal Vlaamse standerdmolens hebben een derde wiel, voor de vang.