De Bristol 408 was een luxewagen geproduceert door Bristol Cars van 1963 tot 1966.
Ongewoon voor Bristol was de licht gewijzigde versie die in 1965 werd uitgebracht, de 408 Mark II.
Bristol 408
foto op dayerses.com
Mechanisch was de Bristol 408 gelijk aan de 407.
De opvalendste veranderingen waren te vinden in het koetswerk.
Een grote rechthoekige grille vooraan met uitgesproken horizontale strepen.
Brede rechthoekige richtingsaanwijzers.
Bristol 408
foto op dayerses.com
Uit veiligheidsoverwegingen was er een drukknop voorzien op de versnellingsautomaat, om te voorkomen dat de pook per ongeluk uit de "Park" stand kon gezet worden.
De transmissie was uit gegoten aluminium vervaardigd en daardoor 30kg lichter dan bij de vorige acht-cilinder.
Bij de 408 Mark II werd de motorinhoud verhoogd van 5130cc naar 5211cc.
Bristol 408
foto op dayerses.com
Productie van 1963 tot 1965 : 83 stuks.
Productie van de MK II tot 1966 aantal:???
De Bristol 407 was de eerste luxewagen geproduceert door Cars nadat de afdeling was afgescheiden van de Bristol Aeroplane Co., het bedrijf dat de vorige Bristol modellen produceerde.
De gelijkenissen met de Bristol 406 waren groot, er waren slechts enkele subtiele veranderingen aan het uiterlijk aangebracht.
Volgens bronnen was Bristol bezig met het ontwikkelen van een nieuwe zescilinder motor tijdens de productie van de 406.
Zolang ze hier echter niet in slaagden waren ze niet competitief met andere merken en ze besloten de V8 motor van Chrysler te importeren.
De opvalendste veranderingen waren de horizontale lijn in een grotere grille, en twee uitlaten achteraan.
Onder de motorkap echter werd de vertrouwde 2-liter zescilinder BMW-motor vervangen door de 5130cc Chrisler V8.
Deze motor werd voorzien van een nieuwe nokkenas en mechanische klepstoters, een ontwerp van Bristol.
Hiermee waren de prestaties van de Bristol auto's weer uitstekend.
De motor gaf de 407 een topsnelheid van 201km/h.
Bristol 407 (1962)
auteur : Nicholas Challacombe op www.classic-and-vintage-cars.com
De Bristols 407 kreeg ook een automatische TorqueFlite (de opvolger van de PowerFlite) versnellingsbak van Chrisler.
Deze had drie versnellingen vooruit en een koppelomvormer.
Ook de voorste ophanging werd gewijzigd.
De dwarse bladveren waren onvoldoende voor de hoge snelheid van de 407, en werden vervangen door mechanische schokdempers.
Deze ophanging zou de basis vormen bij alle volgende Bristol modellen.
De Bristol 406 was een Britse luxe auto, die werd geproduceert van 1958 tot 1961 door de Bristol Aeroplane Co.
De auto afdeling hiervan werd het latere Bristol Cars.
De 406 was de laatste Bristol die werd voorzien van de BMW pushrod zescilinder motor.
Deze motor was duidelijk te licht om vergelijkbare prestaties te leveren als de nieuwere motoren van de concurentie.
Het koetswerk van de 406 zou zijn gesteund op twee prototypes van het Zwitserse carrosseriebedrijf van de gebroeders Beutler.
Een belangrijke aanpassing in vergelijking met de Bristol 405 was het uitboren van de cilinders tot 69mm en een slag van 100mm.
Zo kreeg de motor een grotere inhoud van 1971cc naar 2216cc, het werkelijke vermogen werd echter niet groter.
Het koppel was wel hoger dan in de Bristol 405, zeker bij lage toerentallen.
De Bristol 406 was uitgerust met Dunlop schijfremmen op de vier wielen, hierdoor werd het een van de eerste productiewagens met schijfremmen rondom.
De stijl van de 406 was meer die van een luxe sedan dan deze van een sportwagen, desalnietemin bleef het een genot om met deze wagen te rijden.
De achterste ophanging werd voorzien van een moderne Watts koppeling (een type van mechanische koppeling uitgevonden door James Watt), in plaats van de verouderde A-beugel van de vorige Bristol modellen.
het principe van de Watt's koppeling
auteur : Van helsing CC 3.0
Produktie van 1958 tot 1961 : 174 stuks.
Hiervan waren er zes met een koetswerk van Zagato, bekend als de 406s (hiervan zouden er nog vijf in particulier bezit zijn).
Van deze zes hadden er twee een korte wielbasis, ze stonden geboekt als de 406Ss.
De Bristol 404 en 405 waren Britse luxewagens, die werden geproduceert van 1953 tot 1958 door de Bristol Aeroplane Company.
De auto afdeling hiervan werd het latere Bristol Cars.
De 404 werd geïntroduceert in 1953 en gebouwd tot 1955, de auto had een zeer korte wielbasis van 2.438mm.
De 405 werd pas geïntroduceert in 1955 en gebouwd tot 1958.
De 404 was een tweezitter coupé, terwijl de 405 een vierzitter was in zowel een coupé als een sedan versie.
Bristol 404
auteur : op www.shorey.net
De Bristol 405 bestond in twee uitvoeringen, de meest voorkomende (265 van de 308 gebouwde 405's) was de vierdeurs sedan.
Deze werden gebouwd op de standaard chassis van de vorige Bristols.
De 405 Drophead of 405D (43 gebouwd) was een coupé gemodelleerd door Abbott (E D Abbott Limited) uit Farnham (Surrey).
Deze waren uitgerust met een zeer fijn afgestelde uitvoering van de 2-liter zescilinder, en ontwikkelde 125pk (t.o.) de 100pk motor in de gewone Bristol 405.
Alle motoren van zowel de 404 en de 405 hadden een hogere compressie verhouding dan de vorige modellen.
Bristol 405 vierdeurs sedan
auteur : Ferenghi CC 3.0
De Bristols 404 en 405 hadden een verbeterde versnellingsbak, voorzien van een veel kortere versnellingspook wat de schakeltijd zeer ten goede kwam.
Bij de eerste 403's werden deze op de vier wielen geplaatst, maar al vlug werd ingezien dat de remcapaciteit te hoog was en werden de "alfins" nog enkel gebruikt op de voorwielen.
De 405 was standaard voorzien van een overdrive (behalve enkele van de eerst gebouwde wagens).
Schijfremmen vooraan waren een optie (bij de 405), bijna alle 405D hadden deze standaard.
Opvallend was dat deze modellen niet meer voorzien waren van de opzichtige BMW-grille.
Ook nieuw waren de ruimtes in de voorvleugels waar gereedschap en het reservewiel werden opgeslagen.
De Bristol 405 had een opmerkelijke derde koplamp in de grille.
De 405 was de enige vierdeurs ooit gebouwd door Bristol.
Bristol 405 Drophead coupé
auteur : Brian Snelson CC 2.0
De Bristol 403 is een Britse sportieve luxewagen, die werden geproduceert van 1953 tot 1955 door de Bristol Aeroplane Company.
De opvolger van de Bristrol 401 en 402.
Het was de derde wagen met de BMW pushrod zescilinder inline motor.
De koetswerkstijl van de Bristol 401 werd behouden, maar er waren een aantal mechanische verbeteringen.
Het werd het laatste Bristol model met de niervormigge BMW grille.
De extra koplampen werden behouden (deze werden later standaard op zowat alle grote auto's).
De 1971cc motor werd gewijzigd door het gebruik van grotere kleppen en lagers, 54mm t.o.v. 51mm op de Bristol 400 en 401.
Het vermogen werd zo verhoogd tot 100pk.
De Bristol 403 had verbeterde trommelremmen, zogenaamde "alfins" (aluminium finned).
Bij de eerste 403's werden deze op de vier wielen geplaatst, maar al vlug werd ingezien dat de remcapaciteit te hoog was en werden de "alfins" nog enkel gebruikt op de voorwielen.
De 403 werd vooraan voorzien van een stabilisatorstang om het verhoogde vermogen op te vangen.
De wagen haalde een top van 167km/h, 1-60mph(97km/h) in 13.4sec.
Het verbruik was 13,6 l/100km.
De Bristol 401 berline en de Bristol 402 cabriolet zijn Britse sportieve luxewagen, die werden geproduceert van 1948 tot 1953 door de Bristol Aeroplane Company.
Zij waren de opvolgers van de Bristol 400.
De motor was een verbeterde versie van de BMW motor uit de Bristol 400.
Het koetswerk werd een hele vernieuwing t.o.v. het eerste Bristol model.
Het werd geïnspireerd door de Milanese ontwerper Carrozzeria Touring.
Een inovatie waren de verborgen deuropeners in het koetswerk.
De wagen was ook ruimer dan zijn voorganger, het was een echte vijfzitter.
Bristol 401 2-deurs prototype, koetswerk van Carrozzeria Touring
auteur : Stahlkocher CC 3.0
Kenmerkend aan de Bristol 401/402 zijn de koplampen, deze werden gesplitst en naar het midden naast het smalle rooster geplaatst.
De diep gebogen welvingen zorgden ook voor een zeer lage wrijvingscoëfficiënt, opmerkelijk voor die tijd.
De twee-litermotor werd opgewaardeerd met betere solex carburateurs en verhoogde zo de kracht tot 85pk.
611 Bristol 401 en 23 Bristol 402 wagens werden gebouwd van 1948 tot 1953.
De Bristol 402 is hiermee een van de zeldzaamste klassiekers.
De kostprijs van het standaard model was £3532.
De Bristol 400 luxewagen was het eerste automobiel van de Bristol Aeroplane Company.
Na de tweede wereldoorlog besloot de Bristol Aeroplane Company te diversifiëren en besloot een auto afdeling op te richten, het latere Bristol Cars.
BAC verwierf de licentie van Frazer Nash (Brits sportwagen fabrikant) voor het bouwen van BMW modellen.
Op het einde van WOII hadden medewerkers van Bristol Aeroplane Company de hand weten te leggen op constructietekeningen van de nieuwste BMW modellen
AFN, de maatschapij van Archibald Frazer Nash was voor de oorlog concessiehouder van BMW in het Verenigd Koninkrijk.
Nadat BAC de tekeningen in handen kreeg van BMW, was het een logisch verloop dat AFN en BAC een samenwerkingsverband sloten, en de Bristol 400 was het resultaat van deze samenwerking.
Bristol 400
foto op www.classicandperformancecar.com
Bristol koos ervoor om zijn eerste model te baseren op de beste eigenschappen van twee bijzondere vooroorlogse BMW's, namelijk de motor van de 328, en het chassis van de 326.
Deze werden voorzien van een volledig stalen koetswerk geïnspireerd door de BMW327.
De motor werd licht gewijzigd, een zescilinder-in-lijn motor van 1.971cc (boring 66mm en slag 96mm).
Deze motor was zeer vooruitstrevend voor zijn tijd, als gevolg van de hemisferische verbrandingskamers, en zeer korte in- en uitlaatpoorten.
De motor had een vier-versnellingsbak, ontwikkelde 80pk, genoeg om de zware Bristol 400 bij 4.500rpm naar 148km/h te brengen.
De Bristol 400 werd de enige met een volledig stalen koetswerk.
De wagen was voorzien van vlakglas rondom, behalve de achterruit, deze was voorzien van een ronde ruit in perspex, voorzien van scharnieren voor de exportmarkt naar warmere klimaten, voor een betere ventilatie.
De wagen had vooraan een onafhankelijke ophanging en een dwarse bladvering.
Bij de eerste Bristol 400 wagens was het reservewiel binnenin opgeborgen, later in een gesloten bak buiten op het kofferdeksel.
Bristol Cars is een fabrikant van luxeauto's, die gevestigd is in Filton nabij Bristol (Engeland).
In maart 2011 ging het merk failliet, maar in april werd het overgenomen door Kamkorp Autokraft, ook eigenaar van Frazer-Nash.
Bristol Cars werd opgericht in 1946 als onderdeel van de Bristol Aeroplane Company.
Medewerkers van de Bristol Aeroplane Company hadden beslag weten te leggen op constructietekeningen van de nieuwste BMW modellen, nadat de geallieerden de platgebombardeerde fabrieken van dit Beierse merk in München hadden bezocht.
Het merk produceert voertuigen in kleine oplagen.
Bristol had geen dealerschappen, er is uitsluitend een kleine eigen showroom in Kensington High Street in Londen.
De eerste auto die het levenslicht zag in 1947 was de Bristol 400, die sterke gelijkenissen vertoonde met de vooroorlogse BMW's.
De carrosserie vertoonde veel overeenkomsten met de BMW 327, terwijl de motor en de wielophanging erg veel leken op onderdelen van de BMW 328 en de BMW 326.
Zelfs de beroemde BMW-grille was één op één overgenomen.
De Bristol 401 was voorzien van een zelf ontwikkelde aerodynamische carrosserie, die ook voor de 402 (cabriolet) en 403 werd gebruikt.
De 404 was een echte tweezitter.
Kenmerkend was de grille, die iets weghad van de luchthapper van de oude vliegtuigmotoren.
De 405 was de enige Bristol met 4 deuren.
Ook de 406 had eenzelfde vormgeving en was hij voorzien van de 2,2 liter versie van de zescilindermotor.
Showroom in Londen
auteur : Alice Volkwardsen CC 3.0
Tot 1961 waren alle Bristol-motoren doorontwikkelingen van de BMW 6-cilinder in 2- of 2,2-litervarianten.
Deze motoren waren zeer krachtig en duurzaam en werden buiten Bristol ook gebruikt door veel andere kleine autofabrikanten, zoals AC, Cooper, Frazer-Nash, Kieft, Lister, Lotus, Tojeiro en Warrior.
Met de introductie van de Bristol 407 (feitelijk een 406-carrosserie) in dat jaar werd echter de overstap gemaakt naar een Chrysler V8-motor.
Er zijn verschillende fabrikanten geweest die op basis van een Bristol-chassis een eigen carrosserie hebben gebouwd.
Belangrijk waren Zagato, Farina, Abbot, Beutler en Touring.
De Amerikaan Arnolt heeft zelfs een kleine serie tweezitters op de markt gebracht.
Het boek - Bristol Cars: A Very British Story
auteur : Christopher Balfour
Bristol had een aanzienlijke erelijst op racegebied.
Er zijn grote successen geboekt tijdens de langeduurwedstrijden in Le Mans en Reims.
Ook andere fabrikanten zijn succesvol geweest met Bristol-engined raceauto's.
Vooral met AC Ace en Frazer Nash is succesvol deelgenomen aan allerhande races.
In maart 2011 werd gemeld dat het merk failliet was, en dat gezocht werd naar een nieuwe geldschieter.
Eind april 2011 werd gemeld dat het ingenieursbureau Frazer Nash (gevestigd in Bristol) Bristol Cars heeft overgenomen.
De gevolgen daarvan voor de activiteiten van de autoproducent zijn vooralsnog onduidelijk.
De Bristol Aeroplane Company (voorheen British and Colonial Aeroplane Company) was een belangrijke Engelse vliegtuigfabriek, gevestigd in Filton, een stad iets boven Bristol.
Het bedrijf is na diverse overnames en fusies in 1999 opgegaan in BAE systems.
British and Colonial Aeroplane Company is in 1910 opgericht door Sir George White - de eigenaar van Bristol Tramways.
Het eerste product was de 'Zodiac Boxkite' dubbeldekker van Voisin die in een verbeterde versie onder licentie werd gebouwd.
Dit model heeft nooit gevlogen, in tegenstelling tot de Bristol Boxkite, het eerste eigen ontwerp.
Het werd gebouwd in een voormalige tramremise in Filton.
Een maand later werd door het bedrijf een luchtvaartschool opgericht.
Bristol Boxkite in het Bristol Museum
auteur : Rod Ward - vrije foto
Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog had het bedrijf 200 werknemers in dienst.
Het belangrijkste model dat 1916 werd gebouwd was de Bristol F.2 Fighter, het model dat de ruggengraat van de Royal Flying Corps (de latere RAF) vormde.
Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog had het bedrijf zo'n 3000 werknemers in dienst.
Tussen beide wereldoorlogen werd de naam van het bedrijf gewijzigd in Bristol Aeroplane Company, Limited, overeenkomend met de merknaam Bristol van de vliegtuigen.
De overname van plaatsgenoot Cosmos Engineering Company leidde tot het oprichten van dochteronderneming Bristol Engine Company.
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog was Bristol gegroeid tot de grootste vliegtuigfabriek van de wereld.
Gedurende de oorlogsjaren produceerde Bristol vooral militaire vliegtuigen.
Het belangrijkste model was de Bristol Beaufighter, een multifunctioneel toestel dat zowel als bommenwerper dienst deed, alsook als jachtvliegtuig en nachtvlieger.
Bristol F.2B D-8096 (The Shuttleworth Trust)
auteur : Kogo CC 3.0
Na de oorlog ging Bristol verder met de productie van helikopters en vliegtuigen voor de burgerluchtvaart, zoals de Bristol Britannia.
Een aparte dochteronderneming was Bristol Cars, dat zich bezig hield met de ontwikkeling en bouw van luxe personenauto's.
De eerste ontwerpen daarvoor waren afkomstig van BMW.
Ook de militaire productie ging verder, onder meer met de ontwikkeling van raketten.
Bristol begon ook met de ontwikkeling van supersonische vliegtuigen.
Dat leidde uiteindelijk tot de ontwikkeling van de Concorde.
Bristol Type 156 Beaufighter - vrije foto
Bristol Type 142M Bolingbroke - vrije foto
In 1956 werd het bedrijf gesplitst in Bristol Aircraft en Bristol Aero Engines.
In 1959 leidde overheidsingrijpen tot de fusie van Bristol Aircraft met enkele andere Engelse luchtvaartondernemingen (English Electric, Hunting Aircraft en Vickers-Armstrong), tot de nieuwe British Aircraft Corporation (BAC).
Bristol Aero Engines fuseerde met Armstrong Siddeley tot Bristol Siddeley.
BAC ging later op in British Aerospace, het huidige BAE Systems.
Bloodhound SAM in het RAF museum
auteur : Max Smith - vrije foto
Bristol Siddeley werd in 1966 overgenomen door Rolls-Royce.
Rolls-Royce ging door met de ontwikkeling van de Bristol-motoren.
Die modellen zijn nog steeds als zodanig herkenbaar aan de naamgeving.
Waar de originele Rolls-Royce-luchtvaartmotoren genoemd zijn naar rivieren, hebben de Bristol afstammelingen de namen van helden uit de oude mythologie.
Royal Air Force Bristol Britannia
auteur : Arpingstone - vrije foto
Bristol Type 188 in het RAF museum
auteur : Neil Tipton - vrije foto
De helikopterdivisie werd in 1960 verkocht aan Westland, het huidige AgustaWestland.
In 1961 werd Bristol Cars uit de boedel overgenomen door voormalig autocoureur Tony Crook en Sir George White, zoon van de oprichter van het bedrijf.
Bristol Cars Limited ontwikkelde personenauto's, waarvan de namen afkomstig waren van voorheen geproduceerde Bristol toestellen.
De briquet griffon vendéen is een hondenras dat afkomstig is uit Frankrijk.
Het is een kleinere versie van de Grand griffon vendéen.
Briquet griffon vendéen
Classificatie FCI: Groep 6 Sectie 1 #19
auteur : Nicaise op wamiz.com
Tijdens WO 1 en WO 2 is het ras vrijwel verdwenen, maar sinds 1946 wordt het ras weer gefokt.
Het is een jachthond die geschikt is voor zowel groot (de Grand griffon vendéen) als klein wild.
Briquet griffon vendéen
auteur : Alephalpha CC 3.0
Een volwassen reu is ongeveer 53 cm hoog, een volwassen teef ongeveer 51 cm.
Hun gewicht is ongeveer 24kg.
De vacht is effen of meerkleurig: rossig, haaskleurig, wit en oranje, wit en haaskleur en een driekleur in de genoemde kleuren.
De Briquet Griffon Vendéen heeft ruig zwaar halflang haar dat ruw aanvoelt.
De Briquet Griffon Vendéen heeft eveneens zware wenkbrouwen die de ogen net niet bedekken.
Het is een drijvende jachthond, die veel beweging nodig heeft en is niet echt geschikt als 'huishond'.
'Griffon' betekent 'ruwharig' en 'Vendéen' slaat op de streek in Frankrijk.
Over de afstamming zijn verschillende theorieën in omloop.
Waarschijnlijk hebben zowel de 'Chien de Fauve de Bretagne' (de hoogbenige vader van de Basset Fauve de Bretagne) als de 'Chien Blanc de Roi' (de witte gladharige jachthonden die koning Frans I in Evreux hield) bijgedragen aan het ontstaan van het ras.
Tot in de tweede helft van de negentiende eeuw kwamen er sporadisch kleinere en kortbenige honden voor in de meutes.
Maar pas tegen het einde van de negentiende eeuw werd bewust geprobeerd een kleinere en een kortbenige variant te fokken.
Zij waren namelijk meer geschikt voor het kreupelhout, de struiken en de jacht op het kleinere wild zoals hazen en konijnen.
De Brique du Forez is een Franse kaas uit de regio rond Lyon, uit de Monts du Forez.
De Brique du Forez is een geitenkaas van volle rauwe koemelk.
De kaas heeft een vetgehalte van 45%, rechthoekig van vorm met een lengte van 12 - 15cm en een breedte van 8cm bij een dikte van 5cm.
Het gewicht bedraagt 300gr.
Brique du Forez
De kaas wordt gemaakt in de vorm van een steen (brique) van geitenmelk, waar echter vaak een hoeveelheid koemelk aan toegevoegd is.
Andere namen die voor deze kaas gehanteerd worden zijn de Cabrion of de Chevreton.
Brique du Forez
Het stremsel was vanouds kalfsleb (Dierlijk stremsel, meer bepaald het enzym chymosine, wordt gehaald uit de lebmaag van kalveren)
Tegenwoordig wordt ook een bacterieel melkzuur stremsel toegepast, wat wel een duidelijke invloed op de smaak heeft.
Brique du Forez
De kaas heeft een witte, ietwat blauwachtige natuurlijke korst wanneer uitsluitend geitenmelk gebruikt is.
Zit er ook koemelk in de kaas, dan krijgt de kaas een wit-grijzige schimmelkorst.