Peter Minuit, Pieter Minuit, Pierre Minuit of Peter Minnewit (Wesel, 1580/1585 Saint Christopher, augustus 1638) was de derde gouverneur van Nieuw-Nederland (1626-1631), ook wel bekend als Nova Belgica, en eerste gouverneur van Nieuw-Zweden (1638).
Hij werd beroemd doordat hij in 1626 het eiland Manhattan van de Manhattan-indianen kocht voor 60 gulden.
Minuit werd geboren te Wesel (Rijnland); zijn precieze geboortejaar is niet bekend.
Zijn ouders waren protestantse Walen uit Doornik die zich in 1581 te Wesel hadden gevestigd om aan het katholieke Spaanse bewind over de Nederlanden te ontsnappen.
Hij zou zelf later diaken van de Waalse kerk worden.
Minuit trouwde op 20 augustus 1613 met Gertrud Raedts, een vrouw uit een rijke familie, en werd koopman.
In een testament dat in 1615 te Utrecht werd opgesteld, wordt hij omschreven als diamantslijper.
In het begin van de jaren 20 van de 17e eeuw, vermoedelijk 1624, verliet hij Wesel.
Hij trad in dienst bij de West-Indische Compagnie (WIC), die Minuit in 1625 naar Nieuw-Nederland stuurde om aldaar naar delfstoffen te zoeken.
Hij keerde weer terug naar Amsterdam en werd in december van dat jaar tot gouverneur benoemd, als opvolger van Willem Verhulst.
Minuit vertrok op 9 januari 1626 met twee schepen van de rede van Texel en kwam op 4 mei 1626 in de kolonie aan.
Op 24 mei van dat jaar (volgens sommige bronnen in juli) zou hij Manhattan hebben gekocht van de Indianen.
Onder Minuit groeide de kolonie voorspoedig, maar Minuit raakte in conflict met de kolonisten.
In 1631 werd hij ontheven uit zijn functie als gouverneur, en in augustus 1632 keerde hij terug naar Nederland.
Hij werd in 1633 opgevolgd door Wouter van Twiller.
Minuit woonde enige tijd in Amsterdam, maar verhuisde in 1634 naar Emmerik.
In 1636-1637 onderhandelde hij met Samuel Blommaert en de Zweedse regering over het stichten van de eerste Zweeds-Finse kolonie in de Nieuwe Wereld.
De Zweden en Finnen arriveerden in 1638 in een gebied aan de Delawarerivier (tegenwoordig Wilmington).
Het werd Nieuw-Zweden genoemd.
Minuit voltooide Fort Christina in 1638.
Hij wilde daarna terugkeren naar Stockholm om een tweede groep kolonisten op te halen, maar maakte een omweg naar het Caribisch gebied om producten uit Delaware te ruilen tegen een lading tabak die in Europa zou worden verkocht om de reis te financieren.
Onderweg kwam hij, aan boord van het schip van een Nederlandse kennis, om tijdens een orkaan bij Saint Christopher.
Mauno Kling, de Finse luitenant van Minuits schip, werd vervolgens tot kapitein bevorderd, en zeilde terug naar Nieuw-Zweden.
Hij nam Minuits taak als gouverneur over, tot twee jaar later de nieuwe gouverneur uit Zweden arriveerde.
Nieuw-Zweden werd in augustus 1655 veroverd door Peter Stuyvesant, die Nieuw-Zweden en Nieuw-Nederland in 1664 moest afstaan aan de Britten.
Naar Minuit is Peter Minuit Plaza genoemd, een parkje aan de zuidkant van Manhattan.
In Inwood Hill Park bevindt zich een gedenkteken op de plaats waar Minuit Manhattan "kocht".
Verder is naar Minuit een school genoemd en een afdeling van de Daughters of the American Revolution.
Ook in zijn geboorteplaats Wesel bevindt zich een gedenkteken.
Tommy (23 mei 1969) is de eerste van de twee rockopera's van de Britse rockband The Who (de tweede rockopera van songwriter-gitarist Pete Townshend is Quadrophenia).
Tommy is het allereerste muzikale werk dat expliciet als "rockopera" betiteld werd.
Er waren wel andere rockopera's avant la lettre, maar Tommy populariseerde het genre.
In vroegere oplagen werd het album Tommy (1914-1984) genoemd.
Townshend schreef de rockopera, afgezien van twee nummers die basgitarist John Entwistle schreef.
Keith Moon zou ook een nummer hebben geschreven, maar het bleek uiteindelijk toch door Townshend geschreven te zijn.
Een ouder nummer van blues-musicus Sonny Boy Williamson II werd ook in de mini-opera ingelijfd.
De speeltijd is exact 74 minuten.
In 1975 werd de rockopera verfilmd door de Brit Ken Russell als Tommy.
De bandleden van The Who speelden zelf ook in de film mee.
Personages
Tommy Walker: De hoofdpersoon waar het verhaal om draait.
Captain Walker: Tommy's vader.
Mrs Walker: Tommy's moeder.
Frank Hobbs: Mrs Walker's vriend (alléén in de film)
Uncle Ernie: Tommy's "verdorven oom", die seksueel gezien anders dan anders is.
Cousin Kevin: Tommy's neefje, de pestkop van de school.
Local Lad: De regerende kampioen van het flipper-toernooi.
The Acid Queen: Een "zigeunerin" die hallucinogene substanties verhandelt.
The Doctor: Een dokter die probeert Tommy te genezen.
Sally Simpson: Één van Tommy's discipelen.
Het verhaal over het autistische kind Tommy is een metafoor: de veronderstelling is dat we vijf zintuigen hebben, maar blind zijn voor de realiteit. Tommy staat symbool voor onze eigen onvolkomenheden.
Op de originele albumversie is het verhaal vrij losdradig en werden de nummers vaak post facto door Townshend in interviews aaneen geknoopt. Nadat er andere versies van het album verschenen, werden de verschillende 'gaten' opgevuld en werden er bepaalde dingen veranderd (de tijdlijn werd veranderd naar de Tweede Wereldoorlog en 1951 in sommige versies, en in de filmversie vermoordt de minnaar de man in plaats van andersom).
Pete Townshend droeg de dubbelelpee op aan zijn Indiase goeroe Meher Baba.
De brand in de Innovation was een ramp op maandagmiddag 22 mei 1967 in het Brusselse filiaal van de Belgische grootwarenhuisketen Innovation (nu Galeria Inno).
Er vielen 323 doden en 150 mensen raakten gewond, al bestaat zelfs over het precieze aantal slachtoffers twijfel.
Men vermoedt dat er rond de 800 aanwezigen waren.
Het warenhuis was gevestigd in een doolhof van verschillende gebouwen.
Vooral veel mensen in het achterste gebouw, waar het zelfbedieningsrestaurant was gevestigd, hadden pas laat in de gaten dat er brand was en konden geen kant op toen het vuur hen bereikte.
De brand werd rond 13:20 opgemerkt door een verkoopster in een kleine opslag voor kinderkledij op de eerste verdieping.
Toen de brandweer kwam was het vuur al aan de centrale koker waardoor het steeds met zuurstof gevoed werd.
Mensen sprongen uit de ramen en brandweer en omwonenden probeerden hen te redden door dekens te spannen en ladders te zetten.
Eén man overleefde een sprong van de derde verdieping zonder noemenswaardige verwondingen.
Rond 15:15 stortte een gedeelte van de winkel in.
De oorzaak van de brand is zelfs na uitgebreid onderzoek onbekend gebleven.
Er werd gedacht aan brandstichting: in de Innovation was net een Amerikaanse week bezig, wat tot protesten leidde; het was immers de tijd van de Vietnam-oorlog.
Bewijs van kwaad opzet is echter niet gevonden.
Er kon wel geconcludeerd worden dat de blusinstallatie in het warenhuis ontoereikend was.
De architectuur (een soort amfitheaterbouw rond een centrale ruimte met de trappen) heeft alleszins bijgedragen tot de snelle vuurontwikkeling.
Ook het feit dat het brandalarm afging op het tijdstip dat dagelijks de bel voor het middageten van het personeel luidde, leidde ertoe dat velen niet beseften wat er aan de hand was.
Vijf jaar na de brand kreeg België een zeer strenge wetgeving op brandveiligheid in winkels.
Innovation opende in 1970 op dezelfde plaats een nieuw warenhuis.
Albrecht Dürer (Neurenberg, °21 mei 1471 - aldaar, 6 april 1528) was een Duits kunstschilder, tekenaar, maker van houtsneden en kopergravures, kunsttheoreticus en humanist uit de Noordelijke renaissance.
De opkomst van de prentdrukkunst, die parallel loopt aan de ontwikkeling van de boekdrukkunst, maakt van Albrecht Dürer de populairste en invloedrijkste Noord-Europese kunstenaar uit deze periode.
Zijn atelier specialiseert zich in druktechnieken.
Met name de kopergravure maakt een grote oplage mogelijk.
Dürer is vooral bekend om zijn veelzijdigheid.
Hij is de bezeten reiziger door Europa en Italië, niet alleen op zoek naar beelden van de renaissance, maar ook naar natuurlijke fenomenen, die hij met veel aandacht vast weet te leggen.
Naast een meesterlijk schilder is hij ook een geniaal graveur en schepper van houtsneden. Ook daar blijkt de invloed van de Gotiek.
Dürer was ook meetkundige.
Dürer is geboren in Neurenberg als de derde zoon van een Hongaarse goudsmid en Barbara Holpe.
Van beiden heeft hij een portret geschilderd.
In 1485 gaat hij in de leer bij zijn vader.
Het oudst bekende werk van Dürer is echter geen edelsmeedkunst maar een zelfportret uit 1484.
Toen zijn talent voor tekenen evident werd deed zijn vader hem in 1484 in de leer bij de schilder en boekillustrator Michael Wolgemuth, waar hij onder andere houtgravuretechnieken leerde.
Na zijn gezellentijd ondernam Dürer reizen naar onder andere de Nederlanden (1520-1521), Zwitserland en - bijzonder belangrijk - Italië.
Dürer was een van de eerste Noord-Europese kunstenaars die de sfeer van de Italiaanse renaissance tijdens een verblijf in Italië onderging.
De belangrijkste invloeden op zijn werk zijn die van Mantegna en Pollaiuolo geweest, later kwam hij onder invloed te staan van de Venetiaan Giovanni Bellini.
Niet alleen door de toepassing van het centraal perspectief, schildertechniek maar ook filosofisch-cultureel is Dürer voor de Noord-Europese kunst een doorbraak.
Voor het eerst heeft een Noorderling, doordrenkt door het Italiaanse humanisme van Michelangelo en Dante, de moed zichzelf in een frontale zelfverzekerde pose op een doek te plaatsen.
Het zelfportret van de schilder is niet alleen een persoonlijk maar ook een cultuurhistorisch document.
Het bekendste is Dürer echter geworden door zijn houtsneden.
Hij profiteerde van de tamelijk jonge techniek in zijn tijd om zijn werk over heel Europa te kunnen verspreiden.
Zelfs in Italië, toch het belangrijkste kunstland indertijd, had hij belangrijke invloed bijvoorbeeld op de schilder Pontormo.
De biograaf Vasari kraakt Pontormo af voor het te excessief gebruik van Dürers vormentaal maar wijst er ook op dat Jacopo in ieder geval niet de enige was die zijn voorbeelden zo af en toe volgde.
Het gaat hier om de houtsnedes van de Grote en de Kleine Passie van Albrecht Dürer uit 1498 en 1511.
Ook zijn Apocalyps-serie met onder meer Die vier apokalyptischen Reiter is bekend.
Deze serie is een belangrijke invloed op het werk van de Engelse dichter-graficus William Blake.
Tevens heeft hij zich beziggehouden met het ontwerpen van versterkingen voor steden.
In 1527 verscheen zijn boek Etliche Unterricht zur Befestigung der Stadt, Schloss und Flecken.
Hierin wordt beschreven hoe stadsmuren beter bestand gemaakt konden worden tegen het toen moderne kanonnenvuur.
Hij stelde voor om grote, halfronde, naar buiten uitspringende torens te bouwen.
Inwendig werden zij voorzien van overwelfde ruimten, eventueel onderverdeeld in meerdere verdiepingen.
In deze ruimten konden het geschut en de bediening gedekt worden opgesteld.
Zij worden over het algemeen beschouwd als voorlopers van het bastion.
Door de enorme afmetingen van deze bouwwerken en de hoge kosten die men moest maken om een stad volgens Dürers methode te bevestigen, is zijn methode zelden op grote schaal in de praktijk gebracht.
Van de Nederlandse steden wordt aangenomen dat Sittard op een versimpelde manier volgens de Dürermethode was versterkt.
Fort Sanderhout, naast de voormalige Putpoort, is een overblijfsel van een bastei.
Tevens was Dürer schermleerling, en heeft in 1512 een boek uitgegeven waarin een groot aantal voorbeelden van het gebruik van diverse wapens worden gegeven.
Hierbij is aandacht voor bastaardzwaard, "Messer", rondeeldolk en worsteltechnieken.
Spirit of St. Louis was Charles Lindberghs vliegtuig waarmee hij op 20 en 21 mei 1927 de Atlantische Oceaan overvloog.
Lindbergh vertrok op 20 mei vanaf Roosevelt Airfield in Long Island en landde een dag later in Parijs, op Le Bourget Aerodrome.
De vlucht had 33 uur en 30 minuten geduurd.
Hij was daarmee de eerste in de geschiedenis die deze non-stopvlucht maakte.
De Spirit of St. Louis staat tentoongesteld in het National Air and Space Museum in Washington.
Er zijn in de loop der tijd diverse replica's gemaakt, die in verschillende musea zijn terug te vinden.
Het toestel, een Ryan NYP (acroniem voor New York - Paris) was speciaal voor deze vlucht ontworpen op basis van een Ryan M-2 door Donald Hall van Ryan Airlines en werd gebouwd in San Diego.
Toch werd het toestel vernoemd naar Saint Louis in Missouri, omdat de sponsors afkomstig waren uit deze stad.
Het gehele project was geïnspireerd door hoteleigenaar Raymond Orteig, die een prijs van $ 25.000 had uitgeloofd voor de eerste vlieger die non-stop van New York naar Parijs zou vliegen.
Deze Orteigprijs werd dan ook door Lindbergh en zijn team gewonnen.
Lindbergh had aanvankelijk gekozen om zijn poging te wagen in een Bellanca WB-2; de leverancier daarvan wilde zich echter teveel mengen in de planning van de vlucht en drong zelfs aan dat er een passagier zou meegenomen worden.
Daarop besloot Lindbergh een andere fabrikant te zoeken en kwam zo bij Ryan terecht.
Hall, Lindbergh en de monteurs van Ryan bouwden het toestel - een eenzitter met een propellermotor - in slechts 60 dagen.
In het voorjaar van 1927 waren er diverse concurrerende projecten die op de prijs uit waren.
De spanwijdte van de M-2 werd flink vergroot voor voldoende liftvermogen om het gewicht van toestel, ruim 1700 liter brandstof, piloot en apparatuur te kunnen dragen.
Omdat Lindbergh geen aanpassingen wilde in de staart- en vleugelroeren ontstond een onstabiel toestel, met nerveus vlieggedrag.
Men zegt dat Lindbergh dit zo had gevraagd, zodat hij tijdens de vlucht niet in slaap zou vallen.
De motor werd een Wright Whirlwind J-5C, het type dat ook de M-2 aandreef.
Lindbergh bezuinigde op alles wat gewicht aan het toestel zou toevoegen: zo werd er geen radiozender geïnstalleerd.
Het toestel werd het best gestroomlijnde vliegtuig van die dagen.
Jacob (soms Jacques of Jacobus) Jordaens (Antwerpen, 19 mei 1593 - aldaar, 18 oktober 1678) was een Vlaamse barokschilder uit de Antwerpse School.
Jacob Jordaens leefde in Antwerpen.
Hij was, net als Peter Paul Rubens, Hendrick van Balen en Sebastiaen Vrancx, leerling van Adam van Noort.
Na eerst onder invloed van de werken van Rubens te werken, ontwikkelde hij tussen 1619 en 1627 een eigen stijl.
Deze is gekenmerkt door een weldoordachte, beheerste opbouw van de compositie, en een prachtig kleurenspel.
De late stijl van Jordaens was sterk door Veronese beïnvloed.
Na Peter Paul Rubens en Antoon Van Dyck is hij de belangrijkste Zuid-Nederlandse historieschilder.
Alle Vlaamse schilders staan in Rubens' schaduw: zij ondergaan zijn invloed, hun succes wordt door zijn roem benadeeld.
Jordaens heeft een voorkeur voor meer volkse uitbundigheid, Driekoningenfeesten.
De figuren zijn grover getekend en de even schitterende kleureffecten bereikt hij met iets zwaardere kleurtonen dan Rubens.
Als 14-jarige ging de koopmanszoon Jordaens in de leer bij Adam van Noort.
In 1615 schreef hij zich in bij het gilde.
Het jaar daarop huwde hij Van Noorts dochter.
Jordaens schilderde vooral grote historiestukken, maar ook genrestukken en portretten, en hij was ontwerper van wandtapijten.
In tegenstelling tot Van Dyck en Rubens was Jordaens nooit hofschilder.
Wel kreeg hij in de jaren '40, na de dood van zijn rivalen, steeds meer (vorstelijke) opdrachten uit het buitenland.
Zo leverde hij schilderijen voor de Oranjezaal van Huis ten Bosch.
Jordaens woonde en werkte zijn hele leven in Antwerpen.
Omstreeks 1650 werd hij calvinist.
Jordaens was een welvarend man en tot op hoge leeftijd productief.
Hij stierf op 85-jarige leeftijd aan de zweetziekte of polderkoorts (verzamelnaam voor ziektes als cholera, tuberculose en malaria).
Zijn dochter, die hem verzorgde, stierf enige uren later. Beiden werden in het Nederlandse Putte begraven.
Meerdere protestanten lieten zich in die tijd aldaar begraven omdat het dorp, liggend in het gebied van de Calvinistische Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, een kleine protestantse kerk had.
Op de plaats van de verdwenen protestantse kerk en de begraafplaats staat een standbeeld van Jordaens (ontwerp Jef Lambeaux, 1877).
In het voetstuk zijn de bewaarde grafplaten van Jordaens en van zijn leerlingen van Pape en Stalbemt verwerkt.
De vorm van De koning drinkt is zeer expressief en realistisch weergegeven.
Het schilderij is afgewerkt tot in detail door middel van de aquareltechniek en een fijn penseel.
Jordaens maakt gebruik van het licht/donkercontrast.
Het is een mooi kleurenspel en schaduwspel.
De compositie van het schilderij is niet symmetrisch maar er zitten wel richtlijnen in verwerkt.
Het zijn vooral diagonale richtlijnen.
Daarmee legt hij de nadruk op het dynamische van het schilderij.
Jordaens vestigt ook de aandacht op de koning, de koning is het beeldvlak.
Jordaens legde met dit schilderij de nadruk op het 'volkse'.
Hij maakte met zijn schilderijen de indruk dat alles draait rond uitbundigheid en ontspanning.
U ziet op het schilderij de koning eten en drinken met een hele horde mensen langs zijn zijde die zijn vreugde en opgewektheid delen.
De koning deelt met zijn volk en doet zich niet voor als een persoon die beter is dan zijn volk.
Hij ziet hen in het schilderij als gelijkwaardig.
Met als titel van het schilderij 'De koning drinkt' kan men bedoelen dat de koning drinkt op de gezondheid van zijn volk.
De koning drinkt is eigenlijk een schilderij waarop het spel de Driekoningenfeesten is afgebeeld.
Het koningsspel op Driekoningen werd gespeeld door een wisselend aantal spelers.
Via een trekbrief werden de rollen in het spel verdeeld. Tijdens het spel werd veel gegeten en gedronken.
De koning betaalde de drank; bier, wijn of jenever met suiker. Anderen zorgden voor het eten.
De koning leidde het spel. Hij koos de namen waarop gedronken werd.
De nar zorgde ervoor dat iedereen 'Vivat, de koning drinkt' riep.
Wie dat naliet werd gestraft met een zwarte veeg roet over het gezicht.
De stijlstroming waarin het schilderij de koning drinkt past is de barok.
Na de dood van Govert Flinck in 1660 kregen Jordaens, Jan Lievens, Jurriaen Ovens, Jacob van Ruisdael en Rembrandt door de gebroeders Cornelis en Andries de Graeff de opdracht een aantal schilderijen te leveren voor de decoratie van het nieuwe stadhuis in Amsterdam.
Willy Vandersteen liet zich in het verhaal De koning drinkt waarschijnlijk inspireren door het schilderij "de koning drinkt".
Ook speelt Jordaens mee in het album De raap van Rubens, waar Lambik hem samen met Antoon van Dyck en David Teniers de Oude, ontmoet in het atelier van Peter Paul Rubens.
Mount Saint Helens is een thans nog 2550 m hoge vulkaan in Skamania County in de staat Washington in de Verenigde Staten.
De vulkaan is vooral bekend vanwege de verwoestende uitbarsting in 1980, waarbij tientallen mensen omkwamen en een groot deel van de berg instortte.
Voorheen bereikte de top 2950 m, wat dus neerkomt op een hoogteverlies van 400 m met heden.
De berg maakt deel uit van de Cascade Range.
Net als de meeste andere vulkanen in deze bergketen is Mount Saint Helens een stratovulkaan (Een stratovulkaan is een hoge kegelvormige vulkaan die is opgebouwd uit lagen van gestolde lava en tefra (Met tefra of pyroklasten worden in de vulkanologie en geologie brokstukken in vulkanisch gesteente bedoeld.).).
Hij staat bij de Klickitat-Indianen bekend als 'Louwala-Clough', wat "rokende of vuurberg" betekent.
In het Engels is de berg door George Vancouver vernoemd naar zijn vriend, de Britse Alleyne FitzHerbert, eerste baron St Helens, nadat een Brits team het gebied in de 18e eeuw in kaart had gebracht.
De vulkaan is vooral bekend vanwege de grote uitbarsting op 18 mei 1980, de eerste sinds 123 jaar.
Dit was de meest dodelijke en verwoestende vulkaanuitbarsting in de geschiedenis van de Verenigde Staten.
Bij de uitbarsting kwamen 57 personen om het leven en raakten 200 huizen, 47 bruggen, 24 km spoorweg en 300 km weg vernield.
De uitbarsting werd voorafgegaan door een beving van 5,1 op de schaal van Richter waarbij de top van Mount Saint Helens instortte en de berg 400 m lager werd.
De hoeveelheid energie die vrijkwam bij de grote uitbarsting van 1980 was vergelijkbaar met honderdvijftigmaal de kracht van de atoombom op Hiroshima.
Voordat de eigenlijke eruptie plaatsvond steeg een enorme pliniaanse wolk uit de kratermond.
De uitbarsting had een VEI (De vulkanische-explosiviteitsindex (Engels: Volcanic Explosivity Index), afgekort VEI, is een maat voor de grootte van vulkanische uitbarstingen.) van 5.
Een grote pyroclastische wolk (gloedwolk), met een temperatuur van rond de 500 graden Celsius, verwoestte alles op zijn weg naar beneden.
Er ontstond een flinke krater (caldera).
Tot in de wijde omtrek werden de bomen platgegooid en de omgeving werd "gezandstraald" over een oppervlak van ca. 600 km².
Onbeschermde personen die door deze pyroclastische stroom werden overvallen werden binnen enkele tellen levend gekookt.
Als de vulkaan niet in een zeer dunbevolkt gebied had gelegen had het aantal slachtoffers enorm kunnen zijn.
De vulkaan was al lang niet meer actief geweest, maar sinds zijn 'ontdekking' in de 18e eeuw noteerde men enkel wat kleinere uitbarstingen.
In de maanden voor de uitbarsting van werd de berg al in de gaten gehouden door de United States Geological Survey (USGS) en werden er mensen geevacueërd.
Op de ochtend van 18 mei 1980 rapporteerde David A. Johnston, een vulkanoloog bij de USGS, als eerste dat de uitbarsting was begonnen.
Enkele tientallen seconden daarna werd hij op zijn veilig geachte observatiepost op 10 km (!) afstand gedood door de pyroclastische wolk.
In september 2004 begon de berg opnieuw te roken, maar een grote uitbarsting bleef achterwege.
Op 8 maart 2005 stootte de vulkaan een ruim 10 km hoge wolk van as en stoom uit, waarna een lichte aardbeving volgde met een kracht van 2,5 op de schaal van Richter.
De rookwolk, die ongeveer een half uur aanhield, was vanuit de wijde omtrek zichtbaar.
Al vóór de catastrofale uitbarsting van de vulkaan was een gebied ingedeeld in twee gevarenzones.
De rode zone lag het dichtst bij de vulkaan en gold als het gevaarlijkste gebied.
De blauwe zone duidde eveneens gebied aan waar levensgevaar dreigde, maar het gevaar gold in dit gebied als minder ernstig.
Het overgrote deel van de slachtoffers viel echter buiten deze zones.
Dit kwam doordat de zones gebaseerd waren op een uitbarsting waarbij de assen en het puin recht omhoog zouden worden geschoten.
De uitbarsting op 18 mei 1980 was echter zijwaarts gericht.
De Buick Model 33 was een van de meest succesvolle Buick's in 1911.
De Model 33 was een 4/5-zitter convertible.
1911, Buick Model 33 Touring (voor restauratie)
foto : op www.oldcarsweekly.com
De Model 33 heeft een wielbasis van 2540mm.
Spoorbreedte 1422mm voor- en achteraan.
Deze automobiel heeft een 2.7liter(2715cc) vier-cilinder (2 kleppen per cilinder) in lijn kopklepmotor welke 31pk vermogen geeft.
achterwielaandrijving en twee versnellingen.
Het gewicht bedraagt 841kg, en de benzinetank heeft een inhoud van 45,5liter.
Nog te restaureren Buick Model 33
foto : op www.oldcarsweekly.com
Met een aankoopprijs van 950$ was het nog een vrij goedkope wagen uit de Buick reeks van 1911.
Schiphol, of Luchthaven Schiphol (in het Engels Schiphol Airport, Amsterdam Airport, Schiphol Airport Amsterdam of Amsterdam Airport Schiphol genoemd), is de grootste Nederlandse luchthaven, en een van de belangrijkste luchthavens van Europa.
Schiphol was in 2010 qua aantallen in passagiersvervoer het vijftiende vliegveld ter wereld.
Het vliegveld ligt in de gemeente Haarlemmermeer en bevindt zich ongeveer 15 kilometer ten zuidwesten van Amsterdam.
Op 17 mei 1920 opende de KLM haar eerste lijndienst: de luchtlijn Amsterdam-Londen.
Schiphol deed dienst als landingsplaats voor Amsterdam.
Dat jaar waren er 440 passagiers.
Schiphol is de thuishaven van de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen KLM, Corendon, Martinair, ArkeFly en Transavia.
Daarnaast is het de Europese hub van Delta Air Lines en de derde hub van prijsvechter Vueling.
Ook easyJet gebruikt de luchthaven als hub.
De luchthaven ligt enkele meters onder zeeniveau en telt zes start- en landingsbanen.
Op de plaats waar Schiphol nu ligt, heeft eerder een dorp gelegen: Rijk.
De naam "Schiphol" wordt ook gebruikt als plaatsnaam, evenals Schiphol-Oost en Schiphol-Rijk.
De luchthaven is eigendom van de Schiphol Group (statutaire naam: "N.V. Luchthaven Schiphol"), met als aandeelhouders de Nederlandse Staat, en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam.
De naam Schiphol komt al voor in een stuk gedateerd 11 september 1447 ("Sciphol").
De oorsprong van de naam staat niet vast, maar hij zou verwijzen naar een moerasachtig stuk land waar men hout (Gotisch: 'scip') kon halen; naar een bedding voor schepen; of naar de scheepsrampen die juist in deze noordoostelijke hoek van het Haarlemmermeer ("scheeps-hel") veel voorkwamen omdat die lagerwal was bij de meest voorkomende windrichting.
Een andere verklaring die hier enigszins op aansluit wijst op een oud woord 'hol' dat 'graf' betekende.
Weer een andere theorie zoekt het bij een woord dat verwant is met 'hal' (en het Engelse "hall"), wat juist zou duiden op een toevluchtsoord voor schepen in nood, een veilige haven.
Ook kan 'hol' nog duiden op een speciaal aangelegde halfronde dijk in de Haarlemmermeer die er van boven uit zag als een hol.
Hierachter konden schepen schuilen tijdens noodweer.
Volgens een informatiepaneel nabij Bovenkerk van de Stichting 'Oud Aalsmeer' werd 't Schipholl voor het eerst in 1447 genoemd: "Vier maden lands liggende in de Aelsmerbanne in Schipholl".
Betekenis: Laaggelegen land waar takken werden gesneden (Scip = afgesneden tak).
't Schipholl bestond en bestaat uit de Kleine Poel, het Zwarte Pad, het oeverlanden reservaat en het poldertje van Sloothaak met stadskwekerij.
Het gebied behoort waterstaatkundig tot de Buitendijkse Buitenveldertse polder.
Na de noordelijke grenssloot, het voormalige fort en het militaire vliegveld siert nu de nationale luchthaven zich met de naam van dit gebiedje aan de noordoostelijke grens van Aalsmeer: Schiphol.
Die naam is dus in de loop der eeuwen enkele kilometers naar het westen verschoven.
Schiphol wil de komende jaren de capaciteit verder uitbreiden naar 65 miljoen passagiers en tussen de 600.000 en 650.000 vluchten per jaar.
Om de concurrentie aan te kunnen gaan met Frankfurt en Londen Heathrow zou een zevende baan, parallel aan de Kaagbaan, noodzakelijk zijn.
Om dit te realiseren zou er een nieuwe terminal komen aan de noordwestzijde van Schiphol Centrum.
Dit plan is echter in 2009 opzij geschoven.
Hiervoor in de plaats is er in 2010 begonnen aan de realisatie van een nieuw Masterplan 2020-2025.
Dit plan behelst uitbreiding van de pieren ten zuiden van de huidige B-pier, en de aanleg van een nieuwe vertrek/aankomsthal in dit gebied.
Schiphol zal zich blijven concentreren op de hub-functie voor KLM en de SkyTeam luchtvaartmaatschappijen, maar daarnaast ook (sterk) blijven groeien in het low-cost airline segment.
Op de langere termijn na 2020 zullen naar verwachting een aantal chartervluchten (point-to-point leisure vervoer) worden verplaatst naar de regionale luchthavens Lelystad en Eindhoven.
Tenzing Norgay (verm. in het klooster Ghang La (Tibet), °15 mei 1914 - Darjeeling (India), 9 mei 1986) was een Nepalese sherpa, die samen met Edmund Hillary als eerste de top van de hoogste berg ter wereld, de Mount Everest, bereikte.
Volgens een memo van Edmund Hillary in het archief van de Royal Geographical Society was deze als eerste op de top, hoewel Norgay en Hillary later hadden afgesproken dit niet bekend te maken.
1953 was voor Norgay een belangrijk jaar. Tenzing Norgay was de sherpa-begeleider van Edmund Hillary.
Op 29 mei 1953 bereikten Hillary en Tenzing als eerste mensen het hoogste punt op aarde, de Mount Everest (8848m).
Tenzing Norgay was drager van een hoge Britse onderscheiding voor dapperheid; de George Medaille.
In 1996 trad zijn zoon Jamling Tenzing in de voetsporen van zijn vader.
Tijdens de klim, die ook wel de '1996 Everest disaster' wordt genoemd omdat er acht klimmers uit een ander team omkwamen, bereikte hij samen met twee medeklimmers de top van de Mount Everest.
Het Frans Hals Museum is een gemeentelijk museum in Haarlem en staat bekend als museum van de Gouden Eeuw.
Het museum is opgericht in 1862 en was gehuisvest in het stadhuis dat voor het museum werd uitgebreid met een aantal museumzalen aan het Prinsenhof.
In 1913 verhuisde het museum naar het Oudemannenhuis, een 17e-eeuws hofje aan het Groot Heiligland.
De collectie is gebaseerd op de rijke verzameling van de stad zelf die al vanaf de 16e eeuw is opgebouwd.
Het museum bezit honderden schilderijen waaronder meer dan een dozijn schilderijen van Frans Hals, waaraan het museum zijn naam dankt.
De moderne collectie is te vinden in het museum de Hallen, een dependance van het Frans Hals Museum.
De schilderijen van Frans Hals, van zijn voorgangers, zijn leerlingen, zijn collegas én zijn concurrenten bieden een prachtig overzicht van de Haarlemse schilderkunst van de Gouden Eeuw (zie ook: schilderkunst in Haarlem).
In de aanloop naar de Gouden Eeuw waren er enkele zeer getalenteerde schilders in Haarlem, Jan van Scorel en Maarten van Heemskerck en later Cornelis Cornelisz van Haarlem, Hendrick Goltzius en Karel van Mander, die de schilderkunst in Haarlem op hoog niveau brachten.
Zij werkten allen naar Italiaans voorbeeld.
Omstreeks 1600 sloegen enkele kunstschilders een nieuwe richting in.
Zij gingen over tot wat nu de typisch Hollandse schilderkunst genoemd wordt:
alledaagse onderwerpen op huiskamerformaat in een realistische stijl
landschappen
zeegezichten
stadsgezichten
visstillevens
bloemstillevens
alledaagse tafereeltjes en portretten
Deze nieuwe ontwikkeling had te maken met maatschappelijke veranderingen.
De economie groeide explosief en een geheel nieuwe klantenkring diende zich aan: de rijk geworden burgers.
Zij vroegen om kleine schilderijen met herkenbare voorstellingen.
De schilders specialiseerden zich in één of twee genres en bereikten daardoor een ongekend hoog niveau.
Van al die nieuwe genres zijn in het Frans Hals Museum schitterende voorbeelden te vinden: portretten van Frans Hals, landschappen van Jacob van Ruisdael, huishoudens van Jan Steen, ontbijtjes van Floris van Dijck stuk voor stuk hoogtepunten van de Gouden Eeuw.
Als gemeentemuseum herbergt het Frans Hals Museum vanouds de kunstwerken van de stad.
Het begin van de collectie van de stad Haarlem werd gevormd in 1581, vlak na de Reformatie, toen Haarlem van de Staten van Holland alle goederen van de katholieke kloosters en andere katholieke instellingen in Haarlem kreeg.
In 1590 schilderde Cornelis Cornelisz van Haarlem in opdracht van het stadsbestuur vier grote schilderijen voor het Prinsenhof, een onderdeel van het stadhuis.
Drie van de vier hangen nu in het Frans Hals Museum.
Toen in 1625 de laatste broeder van het belangrijke Sint-Jansklooster overleed, kwam een deel van de kunstwerken van het klooster in handen van de stad, waaronder Jan van Scorels Doop in de Jordaan.
In 1797 werden de schutterijen opgeheven.
Negen grote schuttersstukken uit de verenigingsgebouwen werden in het stadhuis in veiligheid gebracht.
Vier van de negen waren geschilderd door Frans Hals, de overige door Pieter de Grebber en anderen.
In 1862 opende het zogenaamde Stedelijk Museum van Haarlem zijn deuren.
Het was gevestigd in het stadhuis. Er werden 123 schilderijen getoond.
De verzameling werd gestaag uitgebreid met schenkingen en een groot bruikleen van het Sint Elisabeth Gasthuis.
In die tijd kende het museum beroemde bezoekers: Monet, Liebermann, Whistler en anderen bezochten het museum om de werken van Frans Hals te bestuderen.
De collectie werd flink uitgebreid door de in 1875 opgerichte Vereeniging tot uitbreiding der Verzameling van Kunst en Oudheden.
Zodat de collectie te groot werd en een eigen gebouw verdiende.
In 1913 werd het Frans Hals Museum geopend in het voormalige Oudemannenhuis aan het Groot Heiligland, een gebouw dat voor die nieuwe functie stevig onder handen was genomen.
De stedelijke collectie verhuisde daarheen.
Sindsdien is de collectie uitgebreid door legaten, schenkingen en aankopen, de laatste mede dankzij de steun van de Vereniging van Vrienden van het Frans Hals Museum en andere instellingen.
Sinds 2000 is Karel Schampers de directeur van het Frans Hals Museum, voorgangers waren onder andere Dick Couvée en Derk Snoep.
Het huidige gebouw van het Frans Hals Museum stamt in oorsprong uit de 17e eeuw: de typisch Hollandse trapgevels aan de voorzijde herinneren aan die periode.
Het museum ligt rondom een binnentuin, die in 17e-eeuwse stijl is aangelegd.
Het museum was oorspronkelijk een Oudemannenhuis, een bejaardenhuis voor mannen.
Wie voor het gebouw staat, ziet meteen dat het oudemannenhuis geen armlastige instelling was.
De toegangspoort (nu de entree van het museum) is fraai versierd met pilasters, een cartouche met wapenschilden en bovenop een beeld van een oude man.
Het Oudemannenhuis werd destijds zo mooi gevonden dat men schreef: het Oldemannenhuys schijnt veel eerder een Paleis van een Prince.
Het Oudemannenhuis werd gebouwd in opdracht van het stadsbestuur.
Wie het ontworpen heeft, is niet zeker.
Voorheen is gedacht dat Lieven de Key het ontwerp maakte: hij was in die periode stadsmeestermetselaar en ontwierp bijvoorbeeld de Vleeshal.
Tegenwoordig echter gaat men er van uit dat het ontwerp afkomstig was van Pieter van Campen (Amsterdam 1568-Haarlem 1615), de vader van Jacob die het Paleis op de Dam bouwde.
Het Oudemannenhuis werd gebouwd in 1607-1611 in opdracht van het stadsbestuur van Haarlem.
Om de bouw te financieren werden een rederijkersfeest en een grote loterij georganiseerd, met een totale opbrengst van maar liefst 55.000 gulden.
Op 1 februari 1609 betrokken de eerste oude mannen het gebouw.
Het waren toen kleine huisjes naast elkaar, gebouwd rondom een vierkante binnentuin.
In elk huisje woonden twee mannen.
Er konden maximaal 60 oude mannen wonen.
In 1810 kreeg het gebouw nieuwe bewoners: 127 wezen werden er ondergebracht.
De oude mannen verhuisden naar het Proveniershuis aan de Grote Houtstraat.
De zolders van de huisjes werden doorgebroken, zodat er ruimte ontstond voor slaapzalen.
In 1854 werd het weeshuis eigendom van de Hervormde Kerk.
Er werd ook nieuw personeel aangenomen, naast de binnenvader en de binnenmoeder.
Er kwamen in de geest van de Verlichting - nu ook een naaimoeder, een schoolmeester en een kinderjuffrouw in dienst.
In 1858 werd het gebouw uitgebreid met twee klaslokalen.
Ook stadskinderen konden er terecht voor onderwijs.
Het gebouw werd begin 20e eeuw te klein en te duur in onderhoud.
De wezen verhuisden naar een nieuw weeshuis in de Olieslagerslaan.
De gemeente kocht het pand weer terug van de kerk om er de stedelijke kunstcollectie onder te brengen.
Delen van het regelmatig aangepaste gebouw worden gesloopt en in vroeg-17e-eeuwse stijl weer opgebouwd naar een ontwerp van stadsarchitect L.C Dumont.
De oorspronkelijke plattegrond, de toegangspoort en het hoofdgebouw met de oude eetzaal, de regentenkamers en de ziekenzaal van de oude mannen blijven gehandhaafd.
Op 14 mei 1913 werd het museum geopend.
Het werd genoemd naar Haarlems beroemdste kunstenaar: Frans Hals.
De Jonagored is een kleurmutant van het appelras Jonagold ontdekt door de Belgische boomkweker Jos Morren uit het Limburgse Halen.
Hij ontdekte dit ras toevallig nadat één tak uit zijn boomgaard bijzonder fel-roodgekleurde appels droeg.
Dit triploïde ras is vorstgevoelig, net als de standaard Jonagold.
Dit toont zich door het droogvriezen van hele bloemtrossen en de zogenaamde stropdassen (vorststrepen) op de vrucht.
De kleur van Jonagored is donkerder dan die van de standaard Jonagold.
De productie bij virusvrij materiaal is net zo hoog als bij virusvrije standaard Jonagold.
De appel bevat veel voedingsvezels en natuurlijke suikers. Voedingsvezels zorgen voor een goede spijsvertering.
Ze helpen ook bij de opname van andere belangrijke voedingstoffen.
De natuurlijke suikers in appels worden langzamer opgenomen dan gewone suiker.
Daardoor geven ze langer energie.
Daarnaast bevat de appel relatief veel vocht.
Daarom bewaren we al eeuwen een appeltje voor de dorst.
De Jonagored is zoetzuur van smaak.
De Jonagored is het lekkerst als handappel of als dessertappel, door de yoghurt en in de muesli.
Appels zijn een handig tussendoortje en kennen bovendien vele toepassingen.
Verwerk ze in fruitsalades, bak ze in de schil in de oven, vul, stoof of frituur ze.
Maak er sap, saus of appelmoes van, of een compote en vul daarmee een taartbodem of cake.
Verwerk ze in nagerechten en bijvoorbeeld in chutney of jam.
Door het hoge pectinegehalte van appels stolt jam sneller.
Een goede appel moet er gaaf uitzien, is stevig en onbeschadigd.
Appels zijn erg stootgevoelig.
Stoten of butsen veroorzaakt beurse plekken.
Behandel appels dan ook voorzichtig.
Wanneer de appel rijper wordt, voelt de schil vettig aan.
Controleer de kwaliteit door te kijken en te voelen.
Appels zijn na aankoop circa 2 weken houdbaar.
Bewaar appels op een koele, donkere plaats.
Appels die op de fruitschaal liggen worden snel overrijp en doordat ze veel ethyleen produceren beïnvloeden ze bovendien het overige fruit op de fruitschaal nadelig.
Was de appel, verwijder het klokhuis en schil de appel indien gewenst.
Appels verkleuren na het schillen snel.
Voeg een beetje citroensap toe om bruinverkleuring te voorkomen.
Uit vondsten in Italië en Zwitserland van resten van gekweekte appels die al zo'n 4500 jaar geleden zijn geteeld, blijkt dat de appel al lang bekend is.
De appel is verreweg de belangrijkste fruitsoort van het noordelijk halfrond en wordt in toenemende mate ook verbouwd op het zuidelijk halfrond.
Nederland is een appelland bij uitstek, zowel qua consumptie als productie.