De blauwzwarte houtbij (Xylocopa violacea) is een insect uit de onderfamilie houtbijen (Xylocopinae). De soort lijkt op een grote vlieg, maar is een solitaire bij, een bij die geen nest kent met een koningin en werksters.
Het is een van de grootste soorten bijen in Europa, en leeft voornamelijk in het centrale en zuidwestelijke deel van dit continent. In Nederland en België is de soort zeldzaam maar wordt de laatste jaren vaker aangetroffen.
Engels : violet carpenter bee Duits : Große biene, Blaue Holzbiene Frans : abeille charpentière, abeille perce-bois, abeille xylocope
De blauwzwarte houtbij wordt twee tot bijna drie centimeter lang en is alleen al aan de grootte te herkennen. Ook de kleur is opmerkelijk voor een bij ; zwart met een sterk iriserende paarse glans. Met name in het zonlicht lijkt het insect eerder paars dan zwart van kleur, vooral de vleugels. Het lichaam is vrij sterk behaard, vooral de poten, en de twee antennes hebben een duidelijke knik.
Mannetjes zijn van vrouwtjes te onderscheiden door een lichter deel aan de bovenzijde van de antennes.
Ondanks de grootte is deze solitaire soort niet agressief en steekt alleen in uiterste nood, en dan alleen de vrouwtjes want mannetjes hebben geen angel. Zowel de mannelijke als de vrouwelijke houtbij overwinteren om in het voorjaar te paren.
De mannetjes jagen andere mannetjes weg en achtervolgen vrouwtjes om mee te paren, hierdoor letten ze niet op de omgeving en botsen overal tegenaan.
De eitjes worden afgezet in dood hout, echter geen rottend dood hout maar pas afgestorven bomen die nog een harde structuur hebben. Geschikte houtsoorten zijn lariks, pruim, kers en berk.
Het vrouwtje graaft lange nesttunnels die 30 centimeter lang kunnen zijn en stouwt het einde vol met nectar en stuifmeel als voedsel voor de larve. Op iedere voedselvoorraad wordt een eitje afgezet, de eitjes worden in aparte kamertjes afgezet en gescheiden door schotjes van fijngeknaagd hout. Omdat ook houten delen van huizen, kunstvoorwerpen en andere voorwerpen als nestplaats geschikt zijn, richt de bij soms schade aan met het knagen aan het hout.
Nadat de eitjes zijn afgezet verlaat de bij het nest en gaat haar eigen gang.
De volwassen bijen eten stuifmeel en nectar en zijn van maart tot september te zien op bloemrijke plaatsen.
De soort is 31 cm lang, en het verenkleed van beide geslachten is gelijk: ze hebben een zwarte kop met een witte vlek op het achterhoofd, een kenmerkende, twee-kleurig blauwe gelaatshuid, een gele iris en een olijfgroene staart en rug.
De Blauwwanghoningeter leeft in Australië, Tasmanië en Nieuw-Guinea. Ornithologist John Latham beschreef deze vogel in 1802 als Gracula cyanotis. Nader onderzoek heeft in de afgelopen eeuwen meerdere geslachtsnamen opgeleverd, van Turdus tot Merops, maar uiteindelijk is de correcte naam dus Entomyzon geworden. Naast de nominaatvorm cyanotis cyanotis zijn er nog drie ondersoorten beschreven:
- Entomyzon cyanotis albipennis, deze toont wit in de vleugels en een onderbroken nekstreep. Komt voor in Noord-Australia (Kimberley, Western Australia en New Queensland). - Entomyzon cyanotis harterti, komt voornamelijk in New Guinea voor. - Entomyzon cyanotis griseigularis, die in Noord-Australië en in Nieuw Guinea voorkomt.
blauwwanghoningeter auteur : Hans Hendriks
Blauwwanghoningeters leven in tropisch en subtropisch open bosgebied, meestal in de buurt van water. Omdat ze ook vaak in en rond bananenplantages leven, hebben ze de bijnaam bananenvogel gekregen. Het zijn binnen de familie van honingeters de grootste vogels, ze worden tot wel 30 cm groot. Ze zijn luidruchtig en sociaal, ze leven in paren en in kleine groepen.
Het menu is zeer gevarieerd, ze eten voornamelijk insecten en andere ongewervelde dieren, maar ook nectar en stuifmeel, bloemen en bessen.
Blauwwanghoningeters maken van takjes en boomschors een diepe kom als nest, soms in holtes, vaker vastgezet in de V-vorm van takken.
In de Antwerpse Zoo is al een paar keer succesvol met deze prachtvogels gekweekt. Bij jonge vogels bijft de wangvlek maandenlang geelgroen, pas na de volledige rui kleurt deze langzaam naar blauw.
De blauwwangbijeneter of groene bijeneter (Merops persicus) is een vogel uit de Bijeneters familie.
De vogels broeden in Marokko, Algerije en subtropisch Azië vanaf Oost Turkije tot in Kazachstan en India. Het is een trekvogel die in Afrika overwintert. De Aziatische volgels overwinteren in het Indiase subcontinent.
Engels : Blue-cheeked Bee-eater Duits : Blauwangenspint Frans : Guêpier de Perse
Net als anderse soorten bijeneters is de groene bijeneter een slanke, fraai gekleurde vogel. De hoofdkleur is groen, maar het gezicht heeft blauwe zijkanten en de vogel heeft een gele en bruine keel. De onderkant is blauwachtig van kleur. De snavel is zwart, lang, spits en licht omlaag gebogen. Hij kan een lengte bereiken van 28-32 cm, dit is inclusief de twee geëlongeerde staartvleugels, die tussen de 4 en 8 cm lang kunnen zijn. Mannetjes en vrouwtjes zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden.
Voor wat betreft hun broedgebieden hebben Groene bijeneters een voorkeur voor subtropische droge gebieden met een paar bomen, zoals acacia's. Zij overwinteren in open bosgebieden of graslanden. De vogels hebben een sociale levenswijze en ze jagen gemeenschappelijk in zwaluwachtige vluchten. Zoals de naam al aangeeft, eten zij voornamelijk insecten, bijen, wespen en hoornaars en vooral libellen. Hun uitkijkposten bevinden zich veelal op dorre takken of telefoondraden.
Vandaar vliegen zij korte missies om prooien te bemachtigen. Dezen vangen zij vaak in volle vlucht. Zij eten tot 250 bijen en insecten van vergelijkbare grootte per dag. Zij zijn immuun voor steken.
Voordat zij hun prooi consumeren ontdoen zij het gevangen insect eerst van de angel door het dier herhaaldeijk tegen een hard oppervlakte te slaan.
blauwwangbijeneter auteur : John A. Thompson
Deze bijeneters zijn kieskeurig wat betreft hun nestplek. Zij broeden in kolonies in zanderige banken. Daarin graven zij een relatief lange tunnel, waarin het vrouwtje 4 tot 8, ronde witte eieren leggen. Beide sexes zorgen voor de eieren.
Hun roep klinkt 'vlakker' en minder 'fluiterig' dan de Europese Bijeneter.
De blauwvoetgent of blauwpootgent (Sula nebouxii) is een zeevogel uit de familie van de genten (Sulidae). De soort komt vooral op de Galapagoseilanden voor.
Hij heeft niet alleen blauwe poten maar ook een blauwe snavel. De vogel is, evenals sommige andere eilandvogels, zeer tam. Hij heeft niet het angstinstinct dat vogels van het vasteland hebben, die aangepast zijn aan predatie door zoogdieren. De vogel is ongeveer even groot als een gans (1,5 tot 2 kilo). De vrouwtjes zijn groter dan de mannetjes.
Engels : Blue-footed Booby Duits : Blaufußtölpel Frans : Fou à pieds bleus
Deze Kustvogel, die duikt om te vissen, lijkt op een jan-van-gent maar is slanker gebouwd, met een langere staart. Daardoor kan hij in ondiep water duiken. Kleine groepen duiken soms gelijktijdig uit de lucht. De vogels nestelen in kleine kolonies op eilanden langs de kust. Ze baltsen met hun blauwe poten die tijdens het broedproces ook door warmte zorgen.
Nadat de - meestal 2 of 3 - eieren gelegd zijn, wisselen de vader en moeder elkaar af tijdens het broeden. Na 45 dagen komen de eitjes uit. Hierna blijven ze zo'n 4 maand bij de ouders.
Ze worden gevoederd met voorverteerd voedsel uit de bek van de ouders. Het oudste jong komt zo'n 4 dagen eerder uit het ei dan het volgende. Het oudste jong heeft hierdoor een groeivoorsprong en reageert agressief op de andere jongen door ze te pikken.
De jongsten krijgen ook minder eten, maar krijgen later een groeispurt waardoor alle jongen ongeveer even sterk zijn bij het uitvliegen.
Bij een voedseltekort kan het oudste kuiken wel overgaan tot het doden van de jongere. De ouders grijpen niet in. Het latere succes bij de oudste en de jongsten van het nest is nagenoeg hetzelfde.
koppel blauwvoetgenten auteur : Hans Stieglitz CC 3.0
Het dieet bestaat alleen uit vis. De vogels duiken in de oceaan en zwemmen onder water achter hun prooi aan. De blauwvoetgent jaagt in groepsverband.
Wanneer de aanvoerder een vis in het water ziet, geeft hij een signaal naar de rest van de groep en tegelijkertijd duiken ze naar beneden om de vis te vangen. Uiteraard is degene die de vis vangt degene die hem opeet en wordt er niet gedeeld.
De vogels eten van 's morgens vroeg tot laat in de middag.
De blauwvleugeluil (Peridroma saucia) is een nachtvlinder uit de familie van de Noctuidae, de uilen.
De vlinder heeft een voorvleugellengte van 19 tot 23 millimeter. De vlinder dankt zijn naam aan de achtervleugel die een parelmoerachtige blauwige glans heeft. De soort komt voor in Zuid- en Midden-Europa en overwintert als rups.
De kleur van de voorvleugel is variabel en loopt uiteen van vaalgeel met een donkerbruine tekening tot bijna effen zwartachtig bruin met roodbruin langs de voorrand en de achterrand. Bij lichtere exemplaren zijn de grote, doorgaans donkere niervlek en de lichte ringvlek goed zichtbaar; bij donkere exemplaren vallen ze niet altijd op.
De doorschijnende achtervleugel heeft een blauwachtige parelmoerglans; de aders en de zoom zijn donkerder. Op de kop bevindt zich een korte grijze hanenkam.
blauwvleugeluil - rups
De blauwvleugeluil heeft allerlei grassen en kruidachtige planten als waardplanten, waaronder paardenbloem, zuring, klaver en koolzaad; ook sla en andere gekweekte planten.
De blauwvleugeluil is in Nederland en België een zeldzame soort, die als trekvlinder in ons gebied verschijnt. De soort wordt vooral gevonden in de periode augustus-oktober, maar de gehele vliegtijd loopt van mei tot halverwege november in twee of drie generaties. In Noordwest-Europa kan de soort normaal gezien niet overwinteren.
blauwvleugeluil - Peridroma saucia
Vliegtijd en gedrag Half mei-half november in twee of drie generaties. De vlinders komen op licht en op smeer.
Levenscyclus Rups: in Nederland te zien van juli tot ver in de herfst. De rups foerageert ´s nachts en verpopt zich in een holletje in de grond.
De soort overwintert in Zuid-Europa als rups; kan de Nederlandse winters normaal gesproken niet overleven.
De woerd heeft een zwarte kruin op het voorhoofd en de kin. Een opvallende, halvemaanvormige, witte vlek tussen oog en snavel De rest van de kop is blauwgrijs. De voorvleugel is hemelsblauw tot spiegelgroen. De onderkant is okergeel met dicht op elkaar staande ronde zwarte vlekjes. De staartdekveren aan weerskanten zijn beschilderd met een witte vlek. De snavel is zwart en de poten zijn geel. Het vrouwtje heeft een lichtblauwe voorvleugel en een witte buik.
blauwvleugeltaling in de vlucht auteur : Dan Pancamo CC 2.0
De blauwvleugeltaling is een taling die de laatste tijd steeds minder voorkomt in de collectie van een eendenliefhebber. Het is een vrij onopvallend eendje. Hetgeen hem direct onderscheid tussen de andere eenden zijn de witte vlekken op de kop van het mannetje aan beide zijden van de snavelbasis. Het lijken wel twee halve manen. Bij het gewoon aanschouwen van de eenden, vraagt men zich af vanwaar de naam blauwvleugeltaling. Er is op het eerste zicht immers niets blauws te zien. Het is pas wanneer het beestje zijn vleugels spreidt dat men kan zien dat de kleinste bovenvleugeldekveren blauw gekleurd zijn.
Hij broedt in de noordelijke staten van de VS en in Canada. De overwintering gebeurd in de zuidelijke staten van de VS en in Centraal en Zuid-Amerika. Het vrouwtje van de blauwvleugeltaling lijkt sterk op dat van de kaneeltaling. Het onderscheid dat direct opvalt is de langere bek van het kaneeltaling vrouwtje. Het is echter aan te raden om nooit een kaneeltaling en een blauwvleugeltaling op eenzelfde vijver te houden. De blauwvleugeltaling blijft niet het ganse jaar op kleur. Na het broedseizoen verliest hij zijn gespikkeld vederpak en hij gelijkt dan sterk op het vrouwtje.
mannelijke blauwvleugeltalingen auteur : MONGO
De paring gebeurt zoals bij de meeste andere eenden. Vooraleer het mannetje het vrouwtje langs opzij bestijgt, zwemmen de twee eendjes even met pompende hoofdjes rond elkaar. Tijdens de paring neemt het mannetje het vrouwtje met zijn bek bij de nekveren en duwt haar bijna helemaal onder water. Na de paring reinigen ze zichzelf.
Het nest zal vrijwel steeds gemaakt worden, goed verscholen in hoge, droge grassen. Het legsel bestaat gemiddeld uit 9 à 10 eieren. Het broeden neemt een vijfentwintigtal dagen in beslag.
Omdat het nest dicht bij het water ligt, zullen de jongen al heel snel de moeder volgen op het water.
De blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda caerulescens) is een insect uit de sprinkhanenfamilie veldsprinkhanen (Acrididae), onderfamilie Oedipodinae.
De sprinkhaan dankt zijn naam aan de helderblauwe achtervleugels, die echter in rust niet zijn te zien. De vleugelrand is zwart van kleur. Ook de dijen van de poten zijn blauw gekleurd.
Engels : Oedipoda caerulescens Duits : Blauflügelige Ödlandschrecke Frans : L'oedipode bleu, Criquet à ailes bleues
De blauwvleugelsprinkhaan komt in Nederland voor in de duinstreek, op de Veluwe, Zuid-Limburg en in Oost-Brabant. De soort komt in Nederland eigenlijk alleen in stukken met kaal of schaars begroeid zand voor : aan de kust de duinen en in het binnenland heidevelden. In Friesland en Groningen is de soort grotendeels verdwenen.
In België is de sprinkhaan op meer plaatsen aangetroffen maar zeldzaam, in België komt de soort ook op veel kalkgraslanden voor.
In zijn gehele areaal bestaat het habitat uit schrale, drogere gebieden met een lage begroeiing en veel open plekken, dichte groene vegetatie wordt gemeden. Geschikte plaatsen in de Lage Landen zijn dus duinen, verstuivingen, heidevelden en drogere kalkgronden, naar het zuiden komen daar uiteenlopende biotopen van grindvlakten tot kalere stukken van bergweiden bij.
De sprinkhaan is van juni tot oktober te zien en het voedsel bestaat uit planten, vooral grassoorten.
Oedipoda caerulescens - kleurvariant auteur : Quartl CC 3.0
Alleen na een sprong worden de felgekleurde vleugels uitgeslagen en de sprinkhaan kan er niet echt mee vliegen, maar wel tientallen meters mee zweven. Door de grote vleugels lijkt het dier tijdens de vlucht meer op een vlinder dan een sprinkhaan.
De felle kleur dient om vijanden als vogels op afstand te houden, als een vogel plots de felle kleur ziet, wil deze een aanval nog wel eens staken. Vanwege de goede camouflage is de blauwvleugelsprinkhaan bijna niet te zien als hij op de bodem zit.
Een sterk gelijkende soort is de roodvleugelsprinkhaan (Oedipoda germanica), die zich onderscheid door een rode kleur vleugels en er ondanks de verder sterke gelijkenis aan de vleugels makkelijk te onderscheiden is.
blauwvleugelsprinkhaan met geopende vleugels foto : R.Nagel
Mannetjes zingen niet, alleen bij de balts (bedoeld om partners aan te trekken en over te halen tot de paring) worden geluiden gemaakt. Net zoals veel andere soorten wordt het geluid gemaakt met de achterpoten, stridulatie genoemd, maar bij deze sprinkhaan is het geluid zo zacht dat het wegvalt tegen andere soorten insecten als sprinkhanen of cicaden in de buurt.
Dat maakt het lastig om de soort goed in kaart te brengen, wat bij luidruchtige soorten niet zo moeilijk is.
De blauwvleugelkookaburra of blauwvleugelijsvogel (Dacelo leachii), behoort tot de familie van ijsvogels (Alcedinidae).
Engels : Blue-winged Kookaburra Duits : Haubenliest Frans : Martin-chasseur à ailes bleues
Blauwvleugelkookaburra - man auteur : Adrian Pingstone CC 3.0
Hij komt voor in het noorden van Australië, het zuiden van Nieuw-Guinea en op Tasmanië. Het voedsel bestaat uit allerlei dierlijke kost, in het zomer-natte seizoen maken insecten, reptielen en kikkers een groter deel van hun dieet, terwijl ze geleedpotigen zoals als rivierkreeften, schorpioenen en spinnen, vissen, slangen, regenwormen en kleine vogels en zoogdieren eten op andere tijdstippen. Volwassen dieren meten in totaal ongeveer 41 centimeter en hebben een gewicht tussen de 260g en 330g.
Het mannetje is duidelijk herkenbaar aan de blauwe staart. Het vrouwtje aan de roestbruin - zwart gestreepte staart.
De Blauwvleugelkookaburra werd voor het eerst verzameld door Sir Joseph Banks in 1770, maar werd in eerste instantie over het hoofd gezien en verward met de Lachende Kookaburra (Dacelo novaeguineae).
Uiteindelijk werd de Blauwvleugelkookaburra officieel beschreven door Nicholas Aylward Vigors en Thomas Horsfield in 1826, zijn specifieke naam is ter nagedachtenis aan de Britse zoöloog William Elford Leach.
Hij is kleiner dan de lachende kookaburra maar heeft een grotere snavel, opvallend witte ogen en meer blauw in de vleugels.
Zijn roep is een maniakaal kakelen of blaffen.
Ze leven in groepen tot 12 dieren.
Blauwvleugelkookaburra - man auteur : Jessica Bonsell CC 3.0
In de lucht zijn de rode havik en de rosse valkuil hun natuurlijke vijanden.
Op de grond en hun nesten worden belaagd door buidelmarters de olijfpython en de Goanna (Varanus varius).
Volwassen dieren zijn trage laagvliegers en worden veel geraakt door auto's en vrachtwagens.
De blauwstuitpitta (Hydrornis soror) is een vogelsoort uit de familie van de pitta's die voorkomt in vrijwel heel Zuidoost-Azië tot in het zuiden van China.
Engels : Blue-rumped Pitta Duits : ???? Frans : Brève à dos bleu
blauwstuitpitta foto : Rao vat - Dien dan
Hij voedt zich met slakjes, wormpjes en insecten, die hij op de bodem van dichte, humusrijke bossen bij elkaar scharrelt.
Het nest is opvallend groot en heeft een kogelronde vorm. Het is meestal op de grond gesitueerd, maar kan ook in een struik of kleine boom gemaakt worden.
De blauwstaartschildhagedis (Cordylosaurus subtessellatus) is een hagedis uit de familie schildhagedissen (Gerrhosauridae). Het is de enige soort uit het geslacht Cordylosaurus.
Deze komen alleen voor in Namibië en zuidelijk Angola.
De blauwstaartschildhagedis lijkt op een skink omdat het lichaam langwerpig en rond is en relatief kleine pootjes heeft. De naam schildhagedis komt van de kleine beenplaatjes onder de huid als extra bescherming, die alle soorten uit de familie hebben. Op de flanken ontbreken de plaatjes zodat het dier wat uit kan dijen. Dit is niet alleen handig om adem te kunnen halen of tijdens de zwangerschap, maar de hagedis kan zich ook vol lucht blazen en zich zo vastzetten in rotsspleten.
De blauwe staart dient als afleiding voor predatoren en breekt veel sneller af dan bij andere hagedissen die autotomie kennen; het weer aangroeien van de staart nadat deze is achtergelaten bij een vijand.
Deze hagedis heeft een slang-achtig voorkomen, maar wel met duidelijk zichtbare pootjes en een lange staart en kan maximaal 15 centimeter lang worden. De kleur is zwart met een meestal blauwe staart, vooral jonge dieren, en over het hele lijf lopen geelwitte brede lengtestrepen aan iedere bovenzijde van de flank. De buik is wit en de poten meestal bruin van kleur, deze soort heeft een erg spitse snuit en een wat afgeplat lichaam om beter in rotsspleten te kruipen. De hagedis houdt van stenige gebieden met klippen of rotsen maar ook enige vegetatie waar hij onder kan schuilen.
De habitat bestaat uit savannen tot halfwoestijnen in Afrika; alleen in Namibië en zuidelijk Angola. Op het menu staan insecten en andere kleine geleedpotigen die overdag worden gevangen.