Het mannetje is met een voorvleugellengte van 10 tot 12 millimeter iets groter dan het vrouwtje dat een voorvleugellengte heeft van 8 tot 11 millimeter.
Bij het mannetje zijn de vleugels zwartbruin, bij het vrouwtje is iets van metaalgroene glans te zien.
De metaalvlinder (Adscita statices) is een gelijkende soort.
In Nederland en België is de bruine metaalvlinder zeldzaam.
In Nederland wordt de soort wel op de zandgronden gezien, in België vooral in De Kempen en in Namen en Luxemburg.
Door de verborgen leefwijze en het feit dat de vlinders niet op licht komen en geen bloemen bezoeken, lijkt de soort wellicht zeldzamer dan hij in werkelijkheid is.
Zijn habitat zijn vooral heiden, ook warme droge graslanden.
De waardplanten zijn struikhei en soms zomereik.
Rups van de bruine metaalvlinder
auteur : Ernest van Asseldonk CC 3.0
De vliegtijd is van half juni tot in augustus in één generatie.
De vlinders komen vroeg in de ochtend uit de pop, de vrouwtjes blijven zitten in de buurt van de plaats waar ze uitgekomen zijn, de mannetjes vliegen vanaf het eind van de ochtend tot laat in de middag rond, op zoek naar een vrouwtje.
De vlinders hebben een gereduceerde roltong en kunnen dus geen voedsel opnemen.
Rups : juli - mei.
De soort overwintert als rups in een wit spinsel (hibernaculum) en verpopt zich in een cocon op de waardplant.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De bruine metaalvlinder heeft een metaalglans over de vleugels en de kleur van de vleugels is bruin.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine huismot of zadenmot (Hofmannophila pseudospretella synoniem Bryotropha pseudospretella) is een nachtvlinder uit de familie van de sikkelmotten (Oecophoridae).
De wetenschappelijke naam van deze soort is beschreven door Stainton in 1849.
Voorheen was de soort bekend uit Azië, maar is sinds de 19e eeuw ook via voedsel geïntroduceerd in andere werelddelen.
Engels : Brown House Moth Duits : Samenmotte Frans : les cophores, Hofmannophila pseudospretella
Bruine huismot
auteur : Muus, T.S.T. op www.microlepidoptera.nl
De bruine huismot heeft een spanwijdte van 15 tot 26 mm.
Op de donkerbruine voorvleugel zitten drie of vier vlekken.
De achtervleugels zijn iets lichter, beige, van kleur.
De bruine huismot is in Nederland en in België een algemene soort.
In huis kan hij het hele jaar worden waargenomen, maar vooral van juni tot in augustus.
Adulten kunnen worden verward met het genus Agonopterix, Depressaria en enkele Gelechiiden.
In veel gevallen zijn de exemplaren van H. pseudospretella wat groter van formaat, met een brede franje en drie duidelijke vlekken op de voorvleugel.
De waardplanten zijn verschillende plantaardige materialen, zelden ook stoffen, dode materialen (dood plantenmateriaal, dode dieren), papier en karton, dierenvoer en meel.
Rups van de bruine huismot
auteur : J. van Roosmalen op www.microlepidoptera.nl
Binnenshuis worden veel waarnemingen gedaan, omdat de soort als rups op verschillende materialen leeft die voornamelijk in schuren of zolders te vinden zijn.
Deze vlinders komen op licht.
Het rupsenstadium duurt tamelijk lang en meestal leven deze rupsen in groepsverband.
De rupsen zijn vrij gemakkelijk op naam te brengen maar lijkt ook veel op Endrosis sarcitrella die ook binnenshuis kan worden aangetroffen.
De kop is roodbruin, het lichaam is egaal wit-crèmegeel van kleur en het nekschild is ook vrij neutraal van kleur.
Meestal heeft deze dezelfde kleur als het lichaam zelf, of soms met een roodbruinige tint zoals de kop.
Vooral in de eerste stadia is er een matige, maar duidelijke beharing aanwezig.
De verpopping vind plaats in of op het voedsel, in een stevige gesponnen cocon.
Het popstadium duurt enkele weken (Muus, kweek).
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- www.microlepidoptera.nl
- tinternet
De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 14 en 19 millimeter.
De grondkleur van de voorvleugel is meestal geelachtig bruin of koperbruin met een grijsachtige of roodachtige tint.
De binnenste lob van de niervlek is donker gevuld.
De golvende donkergrijze of bruine dwarslijnen en de middenschaduw variëren sterk in intensiteit.
De lichte geelachtige golflijn heeft aan de binnenzijde een rode afzetting, soms gevolgd door een brede donkere zone.
Sterk getekende vlinders hebben donkere aders.
De achtervleugel is grijs met een brede bruinwitte wig langs de voorrand.
De bruine herfstuil is in Nederland en België een algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
Er zijn enkele gelijkende soorten zoals de geelbruine herfstuil (A. macilenta) en de populierengouduil (Xanthia ocellaris).
Zijn habitat zijn loofbossen, struwelen, parken en tuinen.
De waardplanten zijn diverse loofbomen, waaronder iep, (ratel)populier en gewone es, later ook diverse kruidachtige planten.
Rupsen van de bruine herfstuil
auteur : Arp CC 3.0
De vliegtijd is van half augustus tot eind november in één generatie.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken overrijpe bramen en bloemen van onder andere klimop en struikhei.
Rups : maart - juni.
De rups foerageert eerst in de bloemen van de waardplant, later zit hij onbeschut op de plant en eet van de bladeren; sommige rupsen laten zich met de uitgebloeide katjes op de grond vallen en eten daarna van kruidachtige planten. De rups maakt een cocon in de grond en verpopt zich daarin ongeveer zes weken later. De eieren worden vlak naast de knoppen van de waardplant afgezet en overwinteren.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De herfstuilen vliegen in het najaar.
De grondkleur van deze vlinder is bruin.
Agrochola : agros = een veld, de grondkleur en khole = bitterheid, gal, de kleur van gal: groen- of, zoals hier, geelachtig; naar de kleur van een aantal van deze soorten. circellaris : circelus = een smalle ring. Verwijzend naar de vlekken die van dezelfde grondkleur zijn als de vleugels, maar wel een donkere ring hebben.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 16 en 22 millimeter.
Een bruingrijze spanner met langs alle vleugels een donkerbruine zoom.
Verse vlinders hebben een purperachtige tint.
Op de voorvleugel bevinden zich aan de voorrand drie zeer donkerbruine vlekken, waarvan de middelste overgaat in een smalle donkerbruine dwarslijn die steeds vager wordt.
Het mannetje heeft geveerde antennen.
Het vrouwtje is kleiner en bruiner.
Selidosema brunnearia
auteur : Wolfgang Wagner op www.pyrgus.de CC 3.0
Het is een zeldzame soort die in de duinen van Noord- en Zuid-Holland en op de Waddeneilanden echter vrij frequent voorkomt, op de zandgronden in het binnenland schaars en verspreid.
In de rest van het land komt deze soort niet voor.
Zijn habitat zijn duinen, heiden en (kalk)graslanden.
De waardplanten zijn struikhei, brem, zuring en rolklaver.
Rups van de bruine heispanner
auteur : Wolfgang Wagner op www.pyrgus.de
De vliegtijd is van half juli tot eind augustus in één generatie.
De vlinders worden gemakkelijk uit de hei of van kale open plekjes opgejaagd, ook bij bewolkt weer.
Ze vliegen vanaf de schemering en komen meestal in kleine aantallen op licht.
Rups : september - juni.
De soort overwintert als jonge rups op de waardplant en verpopt zich in een cocon op of in de grond.
Een woordje bij de Nederlandse naam : Dit is een spannersoort van heidegebieden en de kleur van de vlinder is overwegend bruin.
Selidosema : delis, selidos = het gangpad tussen twee banken, de banken zelf, een rij stoelen in een theater, een bladzijde vol lijnen en sema = een kenteken, dit geeft een gevoel van een brede rij of een brede band; hier betrekking hebbend op de brede donkere band langs de achterranden. Een andere niet Nederlandse soort die Hübner ook in dit genus onderbracht is S. taeniolaria, taeniola = een smalle band. brunnearia : brunus = bruin, naar de grondkleur van deze soort.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine heide-uil (Polia bombycina) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae.
De wetenschappelijke naam van deze soort is wetenschappelijk beschreven door Hufnagel in 1766.
De soort komt verspreid over Europa voor.
Engels : Pale Shining Brown Duits : Hauhechel-Blättereule Frans : Polia bombycina
Bruine heide-uil
auteur : Josef Dvorák op www.biolib.cz CC 3.0
De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 19 en 23 millimeter.
Verse exemplaren van deze uil hebben een enigszins glanzende lichtbruine, soms roodachtig getinte voorvleugel.
De ringvlek en de niervlek zijn groot en meestal duidelijk afgetekend.
De lichte, soms onderbroken golflijn is aan de binnenzijde onregelmatig donkerbruin afgezet, in de binnenrandhoek vormen de golflijn en deze donkere afzetting samen een opvallende scherpe, naar binnen wijzende punt.
Heel zelden worden zilverachtig grijze vlinders waargenomen.
Gelijkende soorten zijn de gerande marmeruil (P. hepatica), de marmeruil (P. nebulosa) en de graswortelvlinder (Apamea monoglypha).
Polia bombycina
auteur : Andrej Makara op www.biolib.cz CC 3.0
De bruine grasuil is in Nederland en België een zeldzame soort die voorkomt in de duinen en op de zandgronden in het binnenland.
Zijn habitat zijn ruige graslanden en open bossen.
De waardplanten zijn diverse kruidachtige planten, in het voorjaar ook houtige planten en loofbomen.
Rups van de bruine heide-uil
auteur : Josef Dvorák op www.biolib.cz CC 3.0
De vliegtijd is van half mei-eind juli in één generatie.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen van onder andere valse salie, blaassilene, slangenkruid en spoorbloem.
Rups : juli - april.
De soort overwintert als halfvolgroeide rups en verpopt zich in de grond.
Een woordje bij de Nederlandse naam : Deze soort heeft onder meer struikheide als waardplant en de kleur van de vlinder is (meer grijs dan) bruin.
Deze groenuil heeft een tekening waarin zowel bruin als groen belangrijk zijn.
Polia : polios = grijs, wijzend op de grondkleur van een aantal soorten binnen dit genus. bombycina : bombycinus = zijden, naar de zijden glans op de voorvleugels.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine groenuil (Anaplectoides prasina) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae.
De wetenschappelijke naam van deze soort is wetenschappelijk beschreven door Denis & Schiffermüller in 1775.
De soort komt verspreid over het Palearctisch en Nearctisch gebied voor.
Engels : Green Arches Duits : Grüne Heidelbeereule Frans : la Noctulelle verte, la Noctulelle couleur d'herbe
Bruine groenuil
auteur : G. Tuinstra op www.vlinderwerkgroepfriesland.nl
De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 20 en 25 millimeter.
De voorvleugel is gemarmerd met een mengeling van grijsachtig bruin, mosgroen en wit.
Verse vlinders zijn goed herkenbaar aan de overheersend mosgroene kleur, deze verdwijnt echter snel bij blootstelling aan zonlicht en afgevlogen exemplaren lijken meer geelachtig grijs.
De omtrek van de uilvlekken en de sterk gegolfde dubbele dwarslijnen zijn zwart, in het middenveld en/of aan de binnenzijde van de golflijn bevindt zich soms een vage zwarte band.
Tussen de niervlek en de buitenste dwarslijn ligt gewoonlijk een grote lichtgroene of soms witachtige vlek.
Op het groene borststuk bevindt zich een roestbruin haarbosje en de achtervleugel is gelijkmatig donkergrijs met witte franje.
Anaplectoides prasina
auteur : Donald Hobern CC 2.0
De bruine grasuil is in Nederland en België een zeldzame soort die verspreid over het hele land kan worden waargenomen; wordt vooral waargenomen op de zandgronden en is op sommige vliegplaatsen vrij gewoon.
Zijn habitat zijn loofbossen en struwelen.
De waardplanten zijn diverse kruidachtige planten, loofbomen en struiken, waaronder bosbes, berk, zuring, kamperfoelie en braam.
De vliegtijd is van half mei-begin augustus in één generatie.
De vlinders komen op licht, maar vooral op smeer.
de tweede generatie is partieel.
De vlinders rusten overdag op of in de buurt van de waardplant en worden gemakkelijk opgejaagd.
Ze vliegen vooral in de schemering, ze bezoeken bloemen en komen op licht.
Rups : augustus-mei.
De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in de strooisellaag.
De soort overwintert als rups en verpopt zich in de grond.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De groenuilen hebben groen op de voorvleugels.
Deze groenuil heeft een tekening waarin zowel bruin als groen belangrijk zijn.
Anaplectoides : a- = een ontkenning, dan volgt een verbindings n en daarna het genus Aplectoides. Dit is dus geen Aplectoides en dat is een genus dat in Noord-Amerika voorkomt. prasina : prasina = de groene kleur van look, naar de groene kleur van de voorvleugels.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine grijsbandspanner (Cabera exanthemata) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners.
De wetenschappelijke naam van deze soort is wetenschappelijk beschreven door Scopoli in 1763.
De bruine grijsbandspanner komt voor in het Palearctisch gebied.
Engels : Common Wave Duits : Brauntirn-Weissspanner Frans : la Cabère pustulée
Bruine grijsbandspanner
auteur : Olaf Leillinger CC 2.5
De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 14 en 16 millimeter.
Een lichtbruin tot bruingrijs gespikkelde witte spanner met lichtbruine dwarslijnen, drie op de voorvleugel en twee op de achtervleugel. De spikkeling op de vleugels varieert in intensiteit, bij het vrouwtje is deze meestal sterker.
Een gelijkende soort is de witte grijsbandspanner (C. pusaria), de dwarslijnen zijn grijzer en minder gebogen.
Cabera exanthemata
auteur : Han Klein Schiphorst op www.vlindernet.nl
De bruine grasuil is in Nederland en België een algemene nachtvlinder.
Zijn habitat zijn bossen en wilgenstruwelen, vaak op natte plaatsen.
De waardplanten zijn diverse bomen en struiken, met een voorkeur voor wilg en populier.
Rupsen van de bruine grijsbandspanner
auteur : Joke Stuurman op www.vlindernet.nl
De vliegtijd is van eind april tot half september, in twee generaties.
de tweede generatie is partieel.
De vlinders rusten overdag op of in de buurt van de waardplant en worden gemakkelijk opgejaagd.
Ze vliegen vooral in de schemering, ze bezoeken bloemen en komen op licht.
Rups : juni-september.
vaak in meerdere stadia tegelijk aanwezig.
De soort overwintert als pop in de strooisellaag of in de bovenste bodemlaag.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De bandspanners hebben een bandtekening dwars over de vleugels.
Er lopen smalle grijze banden over de vleugels en een bruine bespikkeling onderscheidt deze soort van de witte grijsbandspanner.
Cabera : Cabera is een dochter van Proteus, een oude zeeman met profetische gaven, hij bleef zichzelf steeds veranderen om te vookomen dat hij gevangen werd om profetische uitspraken te moeten doen. exanthemata : exanthema = een aandoening van de huid, verwijzend naar de stippeltjes op de vleugels. Scopoli vindt deze stipjes roodachtig, Macleod vindt ze grijs. Scopoli was ook arts, vandaar die huidaandoening.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine grasuil (Rhyacia simulans) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen (Noctuidae).
De wetenschappelijke naam van deze soort is als Phalaena simulans voor het eerst geldig gepubliceerd door Michael Denis en Ignaz Schiffermüller in 1775.
De eerste publicatie als Rhyacia simulans gebeurde door Hufnagel in 1766.
De soort komt verspreid voor van het westen van Noord-Afrika en Europa tot Centraal-Azië.
De begrenzing in Azië is niet precies bekend doordat de soort Rhyacia arenacea is afgesplitst.
Engels : Dotted Rustic Duits : Simulans-Bodeneule Frans : la Noctulelle pyrophile
De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 17 en 21 millimeter.
De grondkleur van de voorvleugels is licht grijsbruin.
De tekening is tamelijk fijn donkergrijs.
De binnenste dwarslijn is dubbel en valt daardoor goed op.
De achtervleugel is licht grijsbruin met over het grootste deel van de vleugel een donkergrijze waas.
Een gelijkende soort is de donkere aarduil (Spaelotis ravida) is egaler bruinachtig grijs en mist de stippen in het zoomveld, heeft bovendien meestal een zwarte streep in het wortelveld.
De bruine grasuil is in Nederland en België een zeldzame soort.
Zijn habitat zijn ruige graslanden, wilde tuinen, struwelen en open bossen.
De waardplanten zijn diverse kruidachtige planten en grassen.
Rupsen van de bruine grasuil
auteur : Karl Rasch op www.lepiforum.de
De vliegtijd is van begin juni-half oktober in één generatie.
De vlinders komen uit, vliegen een korte periode en zoeken dan een plek om te overzomeren (aestivatie) in bijvoorbeeld een schuur, tunnel, grot of groeve.
Ze bezoeken bloemen van onder andere spoorbloem en vlinderstruik en komen zowel op licht als op smeer.
Ze worden ook wel binnenshuis aangetroffen.
Rups : september-april.
De soort overwintert als rups en verpopt zich in het voorjaar onder de grond.
Een woordje bij de Nederlandse naam : Alle grasuilen hebben een relatie met grassen.
De grondkleur van deze grasuil is altijd een bruintint.
Rhyacia : rhuax = een stroom, een beek, naar de getande lijnen op de voorvleugel die Hübner aan stromend water deed denken, een thema dat hij frequent gebruikte bij de spanners. simulans : simulans = voorgeven, doen alsof; mogelijk heeft dit betrekking op het gedrag van de vlinder tijdens de overzomering in augustus: hij doet dan alsof hij dood is. Hufnagel kan dit verschijnsel best hebben opgemerkt.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 20 millimeter.
De olijfbruine voorvleugel heeft een groenige glans en een bont patroon van witte, zwartgerande vlekken en dwarslijnen, de hoeveelheid wit kan variëren.
De ringvlek en de niervlek zijn groot en wit met daarin zwarte lijntjes, de eveneens witte halvemaanvormige tapvlek kan donker gevuld zijn.
Een gelijkende soort is de witvlek-silene-uil (Hadena albimacula) is kleiner en mist de olijfgroene tint, de witte tekening is minder uitgebreid en in plaats van een halvemaanvormige witte tapvlek is een min of meer rechthoekige vlek aanwezig.
Crypsedra gemmea
auteur : Martin Scheper op www.natuurfotoalbum.eu
Een zeldzame soort die vrijwel uitsluitend voorkomt op de Veluwe, recent ook waargenomen in Zuidoost-Friesland.
Zijn habitat zijn heiden en andere open, grazige gebieden.
De waardplanten zijn diverse grassen, waaronder vooral pijpenstrootje.
De vliegtijd is van begin juli-begin september in één generatie.
De vlinders komen op smeer.
Rups : april-juni.
De rups leeft eerst op de halmen van de waardplant, later dicht bij de grond in gangen die bekleed zijn met afgebeten plantendelen, in deze gangen vindt ook de verpopping plaats.
De soort overwintert als ei.
Een woordje bij de Nederlandse naam : de witte vlekken doen denken een steensoort, in dit geval graniet. De wetenschappelijke soortnaam wijst op kostbaarder steensoorten.
De grondkleur is een mooie bruintint.
Crypsedra : de herkomst van deze naam is onbekend. gemmea : gemmeus = versierd met kostbare stenen. Verwijzend naar de opvallende witte vlekken op de donkerder grondkleur.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine glazenmaker (Aeshna grandis) is een libel uit de familie van de glazenmakers, de Aeshnidae.
Voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Linnaeus in 1758.
De soort komt voor in Centraal- en Noord-Europa.
Ontbreekt in Zuidwest-Frankrijk en het Iberisch Schiereiland (uitgezonderd Pyreneeën), grote delen van Italië en Zuidoost-Europa.
Wel in Groot-Brittannië en Ierland.
Zeldzaam in Schotland.
Oostelijk tot aan het Baikalmeer.
Niet in Afrika.
De soort is in Nederland en België vrij algemeen.
Engels : Brown Hawker Duits : Braune Mosaikjungfer Frans : La Grande Aeschne
De spanwijdte ligt tussen de 95 en 105 millimeter, de lichaamslengte ligt tussen 70 en 77 millimeter.
Het is een forse glazenmaker, die door gekleurde vleugels extra groot overkomt.
Het lichaam is grotendeels bruin.
Zijkant borststuk met twee gele banden.
Vleugels oranjebruin, duidelijk donkerder dan de berookte vleugels van sommige andere glazenmakers.
Pterostigmas (een verdikt en opvallend gekleurd vlekje dat bestaat uit een of meerdere vleugelcellen in de vleugel van een insect) bruin.
Mannetje : blauwe vlekjes op zijkant van achterlijf, bovenzijde van segment 2 en bovenkant van de ogen.
Bovenzijde van overige achterlijfsegmenten met zeer kleine gele vlekjes.
Vrouwtje : gele vlekjes op zijkant van achterlijf en zeer kleine gele vlekjes op bovenzijde achterlijf.
Zijn habitat zijn rijk begroeide wateren, meestal in een bosrijke omgeving : vennen, plassen, laagveen, sloten etc.
Sporadisch ook bij langzaam stromend water.
De levenscyclus duurt een of twee jaar.
De (eerste) winter wordt als ei doorgebracht.
Uitsluipen (de vervelling van larve naar imago) gebeurt van begin juni tot in september, met een piek in juli en augustus.
De vliegtijd is van begin juni tot in oktober, vliegpiek in augustus.
Bruine glazenmakers zijn een groot deel van de dag actief, soms ook s ochtends vroeg en s avonds laat.
Ze vliegen in een rustig tempo hoog door de lucht, meestal op beschutte plaatsen (bv. halfopen bos).
Hier jagen ze op allerlei insecten, waaronder relatief vaak grote insecten.
Vlinders en andere libellen worden bijvoorbeeld regelmatig door bruine glazenmakers gevangen.
Mannetjes maken patrouillevluchten boven het open water, waarbij ze de komst van vrouwtjes afwachten en andere mannetjes verjagen.
Na de paring zet het vrouwtje solitair haar eitjes af in dode of levende planten.
Ook vermolmd hout en ander zacht materiaal langs de waterkant wordt gebruikt.
Aeshna : de herkomst van deze naam is onbekend grandis : groot, krachtig
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- libellennet
- tinternet
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 20 millimeter.
In rusthouding lijkt deze uil sterk op een afgebroken takje of een stukje schors.
Tussen de smalle voorvleugels is in rusthouding een zwartachtige rugstreep met twee duidelijke haarbosjes zichtbaar; voor aan het borststuk bevindt zich een kuif en de puntige schouders steken uit als een paar oren.
De voorvleugel heeft een geelbruine grondkleur en is bij de voorrand doorgaans strokleurig; langs de binnenrand is de vleugel vaak donkerder, soms diep donkerbruin.
Soms komen lichtere of meer grijs getinte vlinders voor.
De niervlek is te zien als een vage vlek.
Kenmerkend is de dikke zwarte rand die vanuit de binnenrandhoek parallel aan de binnenrand naar het middenveld loopt en die doorsneden wordt door een lichte, ruwweg S-vormige lijn.
Een gelijkende soort is de geelbruine houtuil (L. socia) heeft een minder smalle en lichter gekleurde voorvleugel met een meer gebogen voorrand.
De donkere vlek in het middenveld raakt nooit de binnenrand en de dikke zwarte rand langs de binnenrand van de vleugel ontbreekt, hooguit zijn op deze plek twee pijlvormige bruine vlekken aanwezig.
Ook ontbreken de zwartachtige rugstreep en de haarbosjes.
Lithophane semibrunnea
auteur : chris bruggeman op waarnemingen.be
Een zeldzame soort die verspreid over het hele land kan worden waargenomen, op sommige vliegplaatsen vrij gewoon.
Zijn habitat zijn open loofbossen, moerasachtige gebieden en stedelijk gebied met aanplant van gewone es.
De waardplanten zijn de gewone es; mogelijk eik en sleedoorn.
De vliegtijd is van begin augustus-november en na de overwintering maart-half mei in één generatie.
De vlinders zijn vanaf de schemering actief, in het najaar bezoeken ze bloemen van klimop en overrijpe bramen, in het voorjaar wilgenkatjes.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer.
Rups : half april-juni.
De rups maakt een stevige cocon in de grond, waarin na één tot twee maanden de verpopping plaatsvindt.
De soort overwintert als vlinder, verborgen achter losse boomschors of op een andere beschutte plaats.
De paring vindt plaats in het voorjaar.
Lithophane : lithos = een steen en phaino, phan = blijken te zijn; de vlinder vertoont gelijkenis met een steen en valt in rust daardoor nauwelijks op (hoewel de soorten uit dit geslacht vaker op een paaltje of takje zitten te rusten). semibrunnea : semi- = half en brunneus = bruin; de helft van de vluegel die aan de voorrand ligt is lichter dan de andere helft.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
Het is een vrij zeldzame standvlinder die lokaal voorkomt op de hogere zandgronden in het binnenland, de duinen en Zuid-Limburg.
Gelijkende soorten zijn de iepenpage en de pruimenpage hebben respectievelijk een duidelijke of een iets minder duidelijke W bij de binnenrandhoek op de onderkant van de achtervleugel. Bovendien hebben deze beide soorten altijd een of twee blauwe vlekjes bij het staartje aan de achtervleugel.
Zijn habitat zijn bosranden, open bospaden, eikenhakhout, kapvlakten in eikenbossen en jonge eikenaanplant.
Satyrium ilicis
auteur : Laubaine op laubainerie.blogspot.be
De voorvleugellengte bedraagt ongeveer 16 millimeter.
De grondkleur van de bovenkant van de vleugels is donkerbruin, bij het vrouwtje bevindt zich op de voorvleugel een oranje vlek die bij het mannetje ontbreekt.
Over de onderkant van de achtervleugel loopt een dunne rij kleine witte vlekjes.
Bij de binnenrandhoek verloopt de lijn onregelmatig zigzaggend, maar vormt geen duidelijke of minder duidelijke W.
De rode maanvlekjes langs de achterrand van de onderkant van de achtervleugel zijn aan beide zijden zwart gerand.
De achtervleugel heeft een klein staartje; soms bevindt zich bij het staartje een blauwe vlek.
De vliegtijd is van half juni-begin augustus in één generatie.
De vlinders besteden relatief veel tijd aan nectardrinken.
De meest favoriete nectarplant is braam, maar ook op wilde liguster, sporkehout, jakobskruiskruid en koninginnenkruid zijn de vlinders aan te treffen.
De mannetjes verdedigen een territorium, vaak vanaf een bloeiend braamstruweel langs een bosrand.
Rups : begin mei-eind juni.
De rupsen eten eerst van de jonge twijgen, later van de bladeren van de waardplant.
De verpopping vindt plaats in de strooisellaag, vlak bij de waardplant.
De soort overwintert als ei aan een twijg van de waardplant.
Satyrium : saturos is een sater, een mythologische figuur die te maken heeft met de verering van Baccus, in de kunst vaak afgebeeld met de hoorns en de staart van een geit. De saters leefden zich uit in wellustige dansen met de nimfen en deze dansen worden in verband gebracht met de vliegwijze van de vlinders.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine eenstaart (Drepana curvatula) is een nachtvlinder uit de familie Drepanidae, de eenstaartjes.
Voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Borkhausen in 1790.
Komt voor van Noord-Spanje via West-Europa (niet op de Britse eilanden), Midden-Europa en de Noord-Balkan, alsmede delen van Noord-Europa, de Baltische staten en Rusland tot Oost-Azië, Korea en Japan.
Op de Balkan in het noorden van het vroegere Joegoslavië, Hongarije en Roemenië.
Zou in de Alpen en zuidelijk van de Alpen ontbreken.
In Scandinavië tot de 64e breedtegraad.
Volgens Schmidt (1991) zouden er ook meldingen uit Portugal zijn.
Engels : Dusky Hook-tip Duits : Erlen-Sichelflügler Frans : la Cintrée, l'Incurvé
Het is een gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt; heeft een voorkeur voor vochtige gebieden.
Gelijkende soorten zijn de berkeneenstaart (D. falcataria) en de linde-eenstaart (Sabra harpagula).
Zijn habitat zijn (broek)bossen met els of berk.
Drepana curvatula
auteur : Denis Bourgeois op denbourge.free.fr
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 21 millimeter.
Een bruin eenstaartje, met een lila tint bij verse vlinders.
De voor- en achtervleugel hebben ongeveer dezelfde kleur en de vlinder rust met de vleugels vlak uitgespreid.
Op de voorvleugel bevindt zich een kleine donkere vlek.
Rups van de bruine eenstaart
auteur : James Lindsey at Ecology of Commanster CC 2.5
De waardplanten zijn de els en de berk.
De vliegtijd is van half april-eind augustus in twee generaties.
Zowel de mannetjes als de vrouwtjes zijn ´s nachts actief en komen op licht.
Rups : mei-begin oktober.
De soort overwintert als pop tussen bladeren.
De Nederlandse naam komt door het feit dat de rupsen van de Drepaninae een puntvormig uiteinde hebben: het eenstaartje.
Bruine eenstaart is een oude naam en de vlinder is inderdaad bruin. Drepana : drepanon = een hoek in de vorm van een sikkel hetgeen natuurlijk met de vleugelvorm te maken heeft. curvatula : curvatula is een verkleinwoord van curvatura en betekent een buiging, een bocht; ook hier wordt verwezen naar de vorm van de voorvleugels.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine daguil (Euclidia glyphica) is een dagactieve nachtvlinder uit de familie van de spinneruilen (Erebidae).
Voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1758.
Komt voor van de Midden-Atlas in Marokko via Zuid- en Midden-Europa tot Schotland.
In Scandinavië tot ver boven de poolcirkel.
Naar het oosten komt glyphica voor van Centraal-Azië tot Mongolië.
Engels : Burnet Companion Duits : Braune Tageule Frans : la Doublure jaune
Het is een niet zo gewone soort met een verbrokkelde verspreiding over het hele land, op sommige plaatsen vrij talrijk (met name in Zeeuws-Vlaanderen en in Midden- en Zuid-Limburg), er zijn echter ook gebieden waar deze soort nauwelijks wordt waargenomen.
Ook in België is de soort niet zo gewoon en ontbreekt hij in sommige gebieden.
Zijn habitat zijn (kalk)graslanden, bloemrijke hooilanden, bosranden, wegbermen en spoordijken.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 13 en 15 millimeter.
Deze uil heeft een warmbruine of grijsachtig bruine, vaak lila getinte voorvleugel.
Langs de binnenste dwarslijn loopt een smalle donkere band en langs de buitenste dwarslijn loopt een brede donkere band, heel soms zijn deze dwarsbanden afwezig.
In het zoomveld bevindt zich langs de voorrand een grote donkerbruine vlek.
Doordat deze uil bij het neerstrijken vaak met gespreide vleugels gaat zitten, is de achtervleugel goed te zien.
De binnenste helft van de achtervleugel is donkerbruin, de buitenste helft is oranjegeel met donkere aders en een smalle donkere dwarsband.
De genoemde combinatie van kenmerken is uniek en weinig variabel.
De onderzijde van zowel de voor- als de achtervleugel heeft een oranjegele kleur met een donkerbruine tekening, de vlinder maakt daardoor in vlucht een kleurige indruk.
De waardplanten zijn diverse kruidachtige planten, waaronder klaver, rolklaver, hopklaver, wikke en luzerne.
De vliegtijd is van half april-half augustus in twee generaties.
De vlinders zijn overdag actief bij zonnig of bewolkt warm weer en zijn gemakkelijk te verstoren, waarbij ze een klein stukje opvliegen en weer gaan zitten.
Rups : mei-juni en augustus-september.
De rups is ´s nachts actief en rust overdag langs een stengel van de waardplant.
De soort overwintert als pop in een cocon in de strooisellaag.
De Nederlandse naam komt door het feit dat het uiltje bruin is en overdag vliegt. Euclidia : Euclides is de Griekse meetkundige (geometrie). Op de vleugels zou een geometrische tekening zijn te onderkennen. Ochsenheimer nam de naam over uit Hübner's Tentamen uit 1806. glyphica : gluphe = een embleem, een devies. Linnaeus schrijft : 'de vleugels tonen zwarte hiëroglyphen'.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine bosrankspanner is in Nederland en België een zeer zeldzame soort.
In Nederland zijn enkele waarnemingen bekend, vooral uit het zuiden van het land.
Ook in België wordt de soort weinig gezien, en komen de waarnemingen vooral uit de provincie Namen.
Er zijn ook waarnemingen in Zuid-Frankrijk en de Pyreneeën.
Voorvleugellengte : 14-17 mm.
Kenmerkend is de brede zwartachtige band op de lichtbruine voorvleugel.
Deze band loopt vanuit de vleugelpunt naar het midden van de binnenrand en gaat bij rustende vlinders vloeiend over in de band op de achtervleugel.
Er is weinig variatie.
Zijn habitat zijn open bossen en struwelen op kalkrijke grond.
Rups van de bruine bosrankspanner
foto op www2.nrm.se
De waardplanten zijn de bosrank.
De vliegtijd is van eind april-half augustus in twee generaties.
In de schemering fladdert de bruine bosrankspanner rondom de bosrank en kan met de zaklamp worden opgespoord.
Rups: juni-juli en september-oktober.
De soort overwintert als pop in de strooisellaag.
Horisme : horima = een grens; de duidelijk afgebakende lijn op voor- en achtervleugel. vitalbata : Clematis vitalba, bosrank, is de waardplant.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine bergspanner komt voor van Noord-Afrika, het Iberisch Schiereiland en het Middellandse Zeegebied tot Klein-Azië.
Niet op de Britse eilanden en niet in Noord-Europa.
In Midden-Europa lokaal van België tot Polen en van Zwitserland tot de Karpaten.
De vlinder is slechts enkele keren in Nederland en België gezien.
Voorvleugellengte: 15-17 mm.
Deze spanner heeft op de voorvleugel een patroon van veel golvende dwarslijnen en dwarsbandjes.
De dwarsbandjes en achterrand van de vleugel hebben een groene kleur (die snel naar geel kan verkleuren) met een witte golflijn.
De achtervleugel is licht bruinachtig grijs met een verdonkerde achterrand.
Deze vlinder lijkt enigszins op de bleke novemberspanner (Epirrita christyi), maar deze is volledig grijs getekend en heeft geen groen.
Bruine bergspanner
foto : Helmut Deutsch op www.lepiforum.de
De waardplanten zijn onder andere muur en walstro.
Euphyia : euphuia = er goed uitzien, lovend, prijzend.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruinbandroodknievogelspin (Brachypelma annitha) is een bodembewonende spin uit de familie vogelspinnen (Theraphosidae).
De soort wordt ook wel als ondersoort van de Mexicaanse roodknievogelspin (Brachypelma smithi) beschouwd.
Een andere naam voor deze soort is Amazone roodpootvogelspin.
Voor het eerst beschreven door Tesmoingt, Cleton & Verdes in 1997
Engels : Brachypelma annitha, Mexican Giant Red knee Tarantula Duits : Brachypelma annitha Frans : Brachypelma annitha
Bruinbandroodknievogelspin
auteur : Petr Lukík op www.biolib.cz
De bruinbandroodknievogelspin onderscheidt zich van de Mexicaanse roodknievogelspin door de bruine band aan de rand van de carapax en een rodere kleur op de poten.
De meeste volwassen spinnen hebben ook een duidelijk zichtbare zwarte driehoek op het kopborststuk.
Vrouwelijke exemplaren kunnen tot 20 jaar oud worden.
De meeste volwassen exemplaren bereiken een lichaamslengte van 7 tot 8 centimeter.
De bruinbandroodknievogelspin is endemisch in Mexico.
Ze houdt van een temperatuur die betrekkelijk hoog ligt voor vogelspinnen uit het geslacht Brachypelma, namelijk 28 à 32 graden.
De luchtvochtigheid daarentegen ligt iets lager, rond de 65%.
Bruinbandroodknievogelspin
auteur : mascot op atshq.org
Deze spin is niet agressief, maar wel prikkelbaarder dan de Mexicaanse roodknievogelspin.
Dit betekent dat een bruinbandroodknievogelspin sneller met brandharen zal strooien om indringers te waarschuwen.
De haren kunnen een irriterende sensatie veroorzaken, zoals jeuk op de huid en aanhoudende hoest bij inademing van de haren.
De bruinbandbladroller (Argyrotaenia ljungiana) is een nachtvlinder uit de familie Tortricidae, de bladrollers.
De soort komt verspreid over Europa voor.
Voor het eerst beschreven door Thunberg (Zweeds Natuurkundige) in 1797
Engels : Grape tortrix Duits : Kiefernsämlingswickler Frans : La petite tordeuse de la grappe
De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 12 en 16 millimeter.
De bruinbandbladroller heeft onder andere hei, struikhei, gagel en bosbes als waardplanten, maar is ook aangetroffen op wijnstokken en gekweekte appel.
Argyrotaenia ljungiana
foto: H. Bouter op www.microlepidoptera.nl
De bruinbandbladroller is in Nederland en in België een algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
De soort vliegt van april tot augustus in twee of drie generaties, afhankelijk van de breedtegraad en de hoogte.
De rups leeft in juni, juli en augustus op vele lage planten, soms ook op naaldbomen.
De rups is groen, de rug is donkerder met witte wratten, kop is bruin, nekschild geel.