.De gewone pad is als volwassen dier meestal tussen de 6 en 13 cm lang, met uitschieters tot 15 cm. Het mannetje is vaak bijna de helft kleiner dan het vrouwtje. De kleur is bruinig tot grijzig, ook wel eens wat groenig, met een droge, wrattige huid. Er zijn in totaal 4 ondersoorten die allemaal een iets ander verspreidingsgebied hebben en een afwijkende kleur en soms zelfs een tekening hebben. Zoals bijna alle padden kruipt de gewone pad meer dan dat hij echt springt. De pupil is spleetvormig, en loopt horizontaal. Achter ieder oog zit een opvallend dikke gifklier, maar het gif van deze soort is hooguit licht irriterend voor de huid. Het hanteren van de gewone pad is voor mensen niet gevaarlijk maar het is raadzaam naderhand de handen te wassen.