De Feniciërs en later de romeinen brachten het damhert vanuit zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied in het Midden-Oosten.naar alle landen rond de Middellandse Zee. Van daaruit werd het damhert ook in West- en Midden Europa geïntroduceerd, waar het nu nog zeer geliefd is als park- en jachtwild. Honderden jaren lang werd het damhert door de mens gehouden en gefokt waardoor zich allerlei verschillende kleurvariëteiten konden ontwikkelen: vrijwel zwarte dieren, vaalbruine (de zogenaamde "porseleinkleur") en witte exemplaren. Deze erfelijke kleurafwijkingen beschouwde men als zeer waardevol en ze werden in de fokkerijen van vorstelijke wildparken geprefereerd. Hoewel damherten in gevangenschap snel tam worden, zijn in het wild levende dieren bijzonder schuw. het gehoor en reukvermogen van een danhert is vergelijkbaar met dat van roodwild maar het damhert heeft een veel beter ontwikkeld gezichtsvermogen. In tegenstelling tot de meeste andere hertensoorten kan het ook stilstaande obejecten waar- nemen.Na het vegen van het gewei tegen het begin van de herfst vallen de "bokkengroepen" geleidelijk uit een. De voormalige roedelgenoten komen opeens als rivalen tegenover elkaar te staan en vechten verbeten om de vrouwtjes. De bokken kunnen de lichaamskracht van hun tegenstander inschatten aan de hand van de afmetingen van het gewei en daardoor komt het zelden tot een gevecht tussen twee ongelijke tegenstanders.
|