Het voedsel bestaat uit plantaardig materiaal. Ganzen trekken in familieverband of grote troepen. Ze vliegen in V- vormige formaties of golvende linies. Ook in het overwinteringsgebied leven ze in groepen, ook wel toom genoemd.
Door in V- formatie te vliegen hebben de vogels een grotere vliegcapaciteit. De ganzen die volgen maken gebruik van de lift die volgt uit vleugelslag van de voorganger. Tijdens het vliegen praten de ganzen met elkaar. De achterste ganzen moedigen de voorste aan om op snelheid te blijven. Een gans kan snelheden tot maximaal 46 km per uur halen.
Als een gans ziek wordt of gewond raakt en daardoor niet meer in staat is mee te vliegen dan zullen twee ganzen bij de zieke gans blijven totdat deze hersteld is of overleden. Samen zullen de ganzen trachten hun groep in te halen.
Ganzen zijn monogaam: paren blijven hun hele leven bij elkaar. Het nest bevindt zich op de grond. De vrouwtjes bekleden het met dons, dat ze uit hun eigen borst plukken. De jongen zijn nestvlieders en verlaten het nest dus al spoedig na het uitkomen. De ouders houden ze nog wel warm en bewaken ze. Voedsel zoeken doen ze echter zelf.
Ganzen zijn zeer waaks en kunnen lelijk met hun vleugels slaan. Bij naderend gevaar zullen ganzen luid gakken. Om deze reden werden ganzen vroeger als waakvogel gehouden.