woorden ploegen het rulle zand om waarin mijn hersens naar de hemel kijken. mijn bloed vloeit duister naar de zee en drinkt het zout om eeuwig van te leven.
ik zie stukken van mijn leven op de golven dwalen. sommige in helle zon, andere in ondoordringbaar duister. het uitspansel wijst naar een God die ik omarmen wil.
tussen water en hemel krimpt mijn huid steeds strakker rond mijn korter leven. wat overblijft zoekt naar wat mij steeds ontglipt: de naaktheid van de liefde.