lepeltje voor mama, lepeltje voor moeke en nu een lepeltje voor janne. maar janne doet haar mond niet open. lippen opeen en de mogelijke glimlach ingeslikt.
groentepap lijkt nu niet precies op die lekkere melk die ze gulzig drinkt. ik vermoed dat ze nog niet weet dat dit eten is en hoe ze dat moet binnenslikken.
rare gewoontes hebben die grote mensen lees ik in haar verbaasde ogen. troost je, janne, dit is nog maar het begin, het leven heeft voor jou nog veel verrassingen
op het lijstje staan. veel mooie en de andere zullen maar veel later komen!
mijn kleindochter vermaand vandaag vier maand geleden brak haar leven open in de barensklare moederschoot waar zij van binnenuit naar buiten kwam.
nu kijkt zij verbaasd naar de mensen en schatert om al wie haar nadert en moeite doet om haar te plezieren. die gezichten vindt zijn schitterend grappig.
het kindergeluid dat grote mensen produceren om precies zoals zij te zijn klinkt hilarisch in haar kleine oren. zij geniet van een gewone stem die haar graag ziet, van liedjes die zij
binnenzuigt en traag herkauwt. zij voelt de warme echtheid van twee armen die haar wiegen en van een mond die haar heel zachtjes en voorzichtig zoent. zij
ligt te dromen met twee armen omhoog en als zij wakker wordt zoekt zij haar moeke en haar mama, haar omi en haar grootva, en alle anderen waar ze af en toe
voor even woont en graag wordt gezien. alles wordt nu klaargelegd voor morgen waarin zij groot zal worden. maar nu geniet ze van haar kroon: vier sterren
van geborgenheid in al wie haar ontmoet. ik zou haar willen zeggen hoe het moet. ik weet het niet. na achtenzestig jaar kan ik niet zeggen hoe ik leven moet. het wonder
dat in haar begon moet zij ook maar elke dag, zoals het doet in mij, vergroten.
ze ligt op haar speelmat te spelen te grijpen naar alles wat blinkt en soms lacht ze, ik weet niet waarom misschien omdat ik haar heel graag zie.
en dan neem ik haar in mijn handen, steek haar hoog in de lucht. ze geniet als ze paardje mag rijden op mijn knie en ze luistert naar mijn nieuwe fantasie
van verhaaltjes. ik vertel honderduit over kabouters en regenbogen en een klein prinsesje dat janne heet. alles duurt nog maar heel kort
want ze wil heel veel van haar nieuwe wereld zien. ik voel me de koning te rijk omdat ik mee mag gaan in haar eerste verwondering
ik heb hem vooraan in de kerk zien staan. een grote sterke man te midden van verdriet. zijn priesterschap verklankte in zijn woorden een eindeloos mededogen. hij vroeg waarom
zijn God niet zichtbaar was vandaag. hij sprak de zeven namen warm en heel zacht uit. hij wist dat zoveel leed niet draagbaar was voor moeders en voor vaders die hun kind naar hier hadden gebracht.
zijn arm rond wie het moeilijk had om dag te zeggen omvatte heel de kerk waarin het sprakeloos bidden en het onbegrip in betraande ogen en de radeloosheid bij dit afscheid geen uitweg vond. zijn stem brak ook
wanneer hij zegenend hun weg bereidde naar de overoever.
de onrust overviel me als een plotse sneeuwvlaag. ik voelde ze verspreiden in de cellen van mijn verkrampend lijf. en ik wist waarom deze plotse verandering zicht voltrok. ik bood geen weerstand, ik gleed langzaam in het duister.
ik deed wat ik helemaal niet wou dat ik deed. zelfdestructie kan zoet zijn en je totaal weerloos maken. ik nam het kwaad met beide handen aan. dronk het gulzig tot de bodem leeg. en stopte god in mijn broekzak en de hel waaierde open
rond mijn verstard en gevangen bewustzjn. ik rende door de vlammen van het kwaad naar een vuurzee van schreeuwend onbegrip voor mezelf. tot aan de afgrond waar ik niet in sprong. ik knielde voor de zoveelste keer. en herbegon met duizend
beloftes aan mezelf. vandaag begint de ommekeer voor de zoveelste keer.
ik omarm elke ouder die een kind verloor. de stilte is ondoordringbaar. het verdriet onpeilbaar. de leegte eindeloos. de toekomst één zwart gat. de bergen een nachtmerrie.
de tunnel verzonken in een eeuwige nacht. duizend vragen zonder antwoord. met lege handen en een beminde dode naar huis terugkeren, zoveel keer in zoveel verdoofde harten.
één nooit vermoed moment, ver van huis. kameraadjes tot in de dood. leraars nooit nog voor de klas. chauffeurs hun laatste reis. hier eindigt alles. de nieuwe morgen
vol zon en warmte weent in het lied van de nachtegaal.
mijn dochter en ik proefden de lente. gewapend met snoeischaar en schop legden we de dag open en haar tuin. we snoeiden de winter van het vorig jaar.
we gaven alle botten kans opnieuw te groeien en gaven struiken en bomen een zonnige plaats. we bundelden onze krachten om de natuur te buigen naar het licht en de warmte. we
gierden van het lachen en vloekten om de weerbarstigheid van wortels in de grond. we legden alles klaar om bloemen en zaad te kunnen zaaien. kleur te geven aan de lente
en de zomer die komt. terwijl kraaide janne aan het venster. ik zag haar al rollen in het groeiend gras, grijpen naar appels en kersen, en verbaasd en blij naar haar nieuwe wereld zien.
haar moeke en ik spreiden de lentesprei open waarin zij en wij volop gingen genieten van de warme intensiteit die ons bindt. de zon en onze ogen zullen stralen.
ze kijkt in haar buggy de kamer rond naar de mensen rondom haar, naar alles wat hel kleurt en ze glimlacht plots. Ik voel me smelten. Zou grootva
zeggen moeilijk zijn? ik neem haar op mijn schoot en knuffel haar warm lijfje met mijn grote handen. ik wil duizend en een dingen vertellen maar
stamel alleen maar zachte klanken als ik in haar klare kijkers kijk. haar vuistjes worden knabbeldieren in haar mond. ik ben verkocht. ooit zal ze weten dat
ik haar haven ben. ik zing zacht een kinderliedje. hetzelfde dat ik ooit voor haar moeke zong. heel lang voorbij. misschien zingt zij voor mij, een laatste
kromgebogen en steunend op zijn stok slofte hij door het hoogkoor al biddend naar zijn eeuwenoude plaats waar hij als jonge monnik duizend psalmen zong.
er zijn zoveel plaatsen leeg naast hem. in wierook en gezangen heeft hij zijn hoofd veel jaren gebogen aan het kruis vooraan. zijn pij blinkt in het licht van opgebrande kaarsen.
zijn lippen prevelen nog de lofzang en het gebed dat hij zo lang geleden van zijn moeder leerde. en bij geconsacreerde woorden buigt hij nog dieper zijn moegebeden hoofd voor wie hij God noemt
in alle riten die hij meebeleefde. de galm hangt hoog in het ogief waarin hij naar zijn hemel keek. nu bidt hij met gesloten ogen in zijn ziel voor al zijn broeders die hij niet meer ziet maar wéét. de klokken luiden