letters zien staan en er woorden van maken en die woorden tot zinnen aaneenrijgen. ze lezen en er over nadenken. en mijn denken omzetten in woorden die ik hier neerschrijf. anderen lezen dit en denken er misschien even over na. lezen en denken is één van de grootste menselijke raadsels. ik lees vandaag wat ooit iemand, jaren geleden, neergeschreven heeft na een lang denkproces. ik interpreteer de woorden en geef er misschien een heel andere betekenis aan. telkens als ik een boek lees of een gedicht, verbaas ik mij over de band die mij bindt met de aueur, verbaas ik mij over de overdraagbaarhed van gedachten, verbaas ik mij over de schitterendste uitvinding van de mens: letters die werelden kunnen creëren in mijn hoofd. werelden waarin ik ronddwaal met de eigenheid van mezelf in de gedachten van de ander.
de stemmen zijn geteld, de posten bijna toegewezen. wie won doet niet terzake, de macht grijpt elke kans om haar tentakels vast te hechten. wie wordt daar nu in godsnaam beter van?
zij geven alles waarvan wij kunnen dromen zijn hun beste vrienden tot wanneer de zo begeerde zetel onder kun kont geschoven wordt, dan scheiten zij de goegemeente vol.
niet allemaal natuurlijk. wie mij genegen is, is goed, die mag regeren. zo ben ik ook de hypocriet die meehuilt met de wolven in het bos; het dorp waarin gij leeft kneed ik
mediteren heeft me steeds aangesproken en uitgenodigd. ik ben nooit meegegaan. misschien vluchtte ik de confrontatie met mezelf en vreesde ik dat de stilte
te luid zou klinken. maar de laatste dagen las ik enkele teksten over mensen die de rust en de diepte van meditatie als balsem op hun gewonde ziel ervaarden.
misschien doe ik wel een poging vanavond. even wegglijden van de dingen en mensen waar ik geen weg mee weet. weg van de pijn waarvan ik geen oorzaak ken. misschien
vind ik in meditatie de poort naar transcendentie. ik vermoed dat daarin krachten aanwezig zijn die wij niet kennen, soms vermoeden. mezelf tegenkomen en herkneden tot wie ik wil zijn:
een pijnloze geest in een pijnloos lichaam. of wil ik dat nu juist helemaal niet?
de letters zoeken wat ik schrijven wil mijn blad blijft leeg ik kneed de vorm de dikte en de breedte van de letters en tast hun richting af. zij wijzen naar
mijn begin en en naar het wonder dat in mijn transcendente geest voelbaar maar nooit zichtbaar is. zoals de tijd waarin ik mij beweeg, schrei en schater
maar nooit sterf. ik lig met mijn hoofd in de modder naar de hemel te kijken. ik zie niet wat ik zien wil. ik zie de onbereikbaarheid van jou, de droefheid
in je ogen, de angst in je gesloten handen, de uitgespatte droom. en ik dacht alleen aan wat ik miste, niet aan je eindeloze eenzaamheid. vergeef me, ik kom terug
Een atheïstische professor in de wijsbegeerte sprak tot zijn klas over het probleem dat de wetenschap heeft met God, de almachtige. Hij vroeg een van zijn nieuwe christelijke studenten om op te staan en naar voren te komen.
Professor : Ben jij een christen? Student : Ja meneer. Professor : Dus je gelooft in GOD ? Student : Absoluut, meneer. Professor : Is GOD Goed ? Student : Zeker. Professor : Is GOD ALMACHTIG ? Student : Ja. Professor : Mijn broer is gestorven aan kanker terwijl hij GOD gebeden had hem te genezen. De meesten van ons zouden anderen die ziek zijn helpen. Maar GOD deed dat niet. Is GOD dan wel goed geweest voor hem? Hmm?
(De student was stil )
Professor : Daar heb je geen antwoord op, he? Laten we eens opnieuw beginnen, jongeman. Is GOD Goed? Student : Ja. Professor : Is Satan goed ? Student : Nee. Professor : Waar komt Satan vandaan ? Student : Van . . . GOD .. .... Professor : Dat is juist. Zeg eens, is er kwaad in deze wereld? Student : Ja. Professor : Kwaad is overal, niet ? En GOD heeft alles gemaakt, Correct? Student : Ja. Professor : Wie heeft het kwaad gecreëerd ?
(Student geeft geen antwoord)
Professor : Is er ziekte? Immoraliteit? Haat? Lelijkheid? Al deze dingen bestaan in de wereld, toch? Student : Ja, meneer. Professor : Zeg eens, wie heeft dat allemaal geschapen?
(Student had geen antwoord)
Professor : De wetenschap zegt dat we 5 zintuigen hebben waarmee we de wereld om ons heen identificeren en waarnemen. Zeg eens . .. Heb jij ooit GOD gezien? Student : Nee, meneer. Professor : Zeg eens . .. Heb jij ooit je GODgehoord? Student : Nee, meneer. Professor : Heb jij ooit GOD gevoeld, aangeraakt, geroken of geproefd? Heb je ooit enige sensuele perceptie van GOD in welke vorm dat ook gehad? Student : Nee, meneer. Ik ben bang van niet. Professor : Toch geloof je nog steeds HEM? Student : Ja. Professor : Volgens empirische, testbare, aantoonbare protocol, zegt de wetenschap dat jouw GOD niet bestaat. Wat heb je daarop te zeggen? Student : Niets. Ik heb slechts mijn vertrouwen. Professor : Ja,Vertrouwen . En dat is het probleem dat de wetenschap heeft. . . . .
Student : Professor, is er zoiets als warmte? Professor : Ja. Student : En is er zoiets als koude? Professor : Ja. Student : Nee, meneer. Dat is er niet.
(Het werd erg stil in de klas nu de student de vragen stelde )
Student : Professor, je kan warmte hebben, gematigde warmte, intense warmte, zelfs hitte, gloeiend heet, maar ook een heel klein beetje warmte. Maar we hebben niet zoiets als koude. Wanneer we 273 °C onder nul, het absolute nulpunt bereiken, is er geen warmte meer, maar verder dan dat kunnen we niet gaan. Er is niet zoiets als koude. Het woord beschrijft slechts de afwezigheid van warmte. We kunnen koude niet meten. Warmte is energie. Koude is niet het tegenovergestelde van warmte, meneer, het is alleen de afwezigheid ervan.
(Je kon een speld horen vallen)
Student : Hoe zit het met donker, Professor? Is er zoiets als donker? Professor : Ja. Wat is de nacht anders als het niet donker is? Student : U heeft het verkeerd, meneer. Donker is alleen de afwezigheid van iets. Er is flauw licht, normaal licht, fel licht, flits licht, helder licht. Maar als er geen licht is dan is er niets en dat noemen we donker, toch? Als donker zou bestaan, zouden we donker nog donkerder kunnen maken, toch? Professor : En wat wil je daarmee zeggen, jongeman? Student : Meneer, mijn punt is dat uw filosofische uitgangspunt onjuist is. Professor : Onjuist? Kan je dat uitleggen? Student : Meneer u gebruikt het uitgangspunt van dualiteit. U stelt dat er leven is dat er dood is, dat er een goede god en een slechte god is. U beziet het concept van GOD als iets eindigs, als iets dat we kunnen meten. Meneer, de wetenschap kan niet eens verklaren wat een gedachte is. Wij weten dat de hersenen daarvoor elektriciteit en magnetisme gebruiken, maar het is nog nooit gezien en nog veel minder begrepen. Wanneer u de dood beschouwt als het tegenovergestelde van leven dan gaat u eraan voorbij dat de dood niet zelfstandig als iets kan bestaan zonder leven. De dood is niet het tegenovergestelde van leven, maar alleen de afwezigheid ervan. Vertel eens, Professor, leert u uw studenten dat zij zijn geëvolueerd van een aap? Professor : Wanneer je refereert aan het natuurlijke evolutieproces, ja zeker. Student : Heeft u ooit evolutie geobserveerd met uw eigen ogen?
(De professor schudde zijn hoofd met een glimlach terwijl hij zich begon te realiseren waar het argument heenging)
Student : Aangezien nog nooit ook maar iemand het evolutieproces in werking heeft kunnen zien en het zelfs niet bewezen kan worden dat het een voortgaand proces is, is het daarom niet zo. professor, dat u ons slechts uw mening probeert te onderwijzen? Bent u niet in plaats van een professor in de wetenschap eigenlijk een predikant?
(De klas ging even plat )
Student : Is er iemand in the klas die ooit het brein van de professor heeft gezien?
(De klas bulderde van het lachen )
Student : Is er iemand die ooit het brein van de professor heeft gehoord, gevoeld, aangeraakt, geroken, geproefd? . . .. Niemand lijkt dat ooit gedaan te hebben. Dus, volgens het empirisch, testbare, aantoonbare protocol, zegt de wetenschap, professor, dat u geen brein heeft. Met alle respect, meneer, maar hoe kunnen we geloven dat het juist is wat u ons onderwijst?
(De klas was stil. De professor staarde de student aan, zijn gezicht ondoorgrondelijk )
Professor : Ik denk dat je daar maar op moet vertrouwen, jongeman. Student : Dat is het meneer .. . . Exact ! De band tussen de mens en GOD is vertrouwen. Dat is alles dat de dingen in leven houdt en in beweging..
NB:
Ik geloof dat je deze conversatie wel leuk vond . . . en als dat zo is . .. . dan gun je waarschijnlijk je vrienden en collega's ook dat plezier, toch? Stuur dit aan hen door en laat ze toenemen in kennis. . . of vertrouwen. Die student was Albert Einstein.
ik tracht de oorsprong van mezelf te kennen. precies aan te voelen wat er aan mijn lichaam schort. ik kneed mijn denken tot ik ervaar hoe het hanteerbaar is om mezelf te helen.
het is een rare reis naar binnen. ik ken er niks. ik dacht mezelf te kennen maar blijkbaar klopt dat niet. ik sta voor een gesloten poort die mijn ziel afgrendelt.
ik moet de sleutel vinden en er binnengaan om grote kuis te houden. wat als ik kiezen moet tussen pijn en verdriet, tussen verlangen en bezit, tussen begeerte en ascese, tussen geluk
dat ik al heb en tussen geluk dat mij ontglipt, tast ik heel langzaam en behoedzaam mijn grenzen af, de plaats waar ik nu leef. ik ken de kleuren van mijn regenboog
en van mijn eigen storm. ik zet de eerste stap zonder één hand om mij vast te houden!
zij zong deze morgen als een nachtegaal de liederen van Fauré en Debussy. haar stem bracht rust in mijn woelig hart. heel lang terug zong zij ' o jullissie' schitterend
in eurosong. ik was direct verkocht door de frisheid en de originaliteit van en het enthousiasme waarmee zij haar vreugde uitzong. vandaag zag ik haar verstild en met
een warme stem pure romantiek vertolken. Soetkin Baptist tovert met klanken als een schilder met zijn kleuren, als een filosoof met zijn gedachten. in haar wereld vol muziek
Op mijn badkamer, juist voor het toilet staat een klein tafeltje met allerlei prullen op. Er ligen ook 2 kalenders: de poëziekalender en de filosofiekalender. Deze morgen las ik in de filosofiekalender een tekst van Wittgenstein die mijn eigen denken over 'het beste is het raadsel te vergroten' precies omschreef. Over de aanwezigheid van God in ons transcendent denken. Ik schrijf zijn bedenkingen hier neer, misschien herken je er je diepste levensvragen in.
'Wittgenstein denkt vooral over ethiek, leven en dood, God. Zo beweert hij dat de dood geen gebeurtenis in het leven is, dat wij de dood niet ervaren. Ons leven heeft geen einde, op dezelfde wijze als waarop we de grenzen van ons gezichtsveld niet zien. Maar met de constatering dat wie eeuwig wil leven in het heden moet leven, zijn we er nog niet. Er bestaat immers geen enkele garantie voor de onsterfelijkheid of het eeuwig overleven van de menselijke ziel na de dood. Maar het aannemen van een onsterfelijke ziel lost het raadsel helemaal niet op. Het eeuwige leven zelf is net zo'n groot raadsel als ons huidige leven. De oplossing voor het raadsel van het leven in ruimte en tijd ligt buiten ruimte en tijd'
Buiten ruimte en tijd interpreteer ik als de tanscendentie van ons zijn. De mens is in staat dat te doorgronden. Dit is het wezenlijke van mijn leven: mijn zoektocht daar naartoe.
ik ben voor iemand de hele wereld. ik koester die woorden; ze zijn zeldzaam als parels. ik heb ze opgeborgen in mijn ziel, daar groeien ze rusitg verder.
ik voel er mij vreemd en toch rustig bij. ze is een deel van mijn leven en toch ken ik haar niet. wij ontmoeten elkaar en schrijven samen duizend boeken..
en we houden elkaars hand niet vast. soms elkaars ziel. we leven onze eigen wereld en openen die in flarden van geluk en van verdriet. we wonen
van binnen. de dagelijkse dingen glijden door onze toetsen naar elkaar toe en krijgen een eigen kleur. het voelt goed en zoet om soms
de nazomer laat zijn sporen na: nekpijn en hoofdpijn, een gevulde tand die ontsteekt en van mijn wang een ballon maakt. samen jagen zij
pijn door mijn geteisterd hoofd. de reuzen dansten en ik was er niet. de vrienden zochten elkaar op in de laatste dagen en ik was er niet.
mijn vrouw en mijn zoon haken af met een ontstoken keel. een ziekenhuis thuis waar niemand is wie hij is. we lopen verloren vandaag in de wind
en de regen. en de zon ligt ook al in bed. alles duurt zijn tijd. maar de tijd duurt lang als je niet mee kan gaan. wat overblijft is dwalen in boeken, de troost van een gedicht.