Verdriet
Toen die kleine, blonde vriendin vanmorgen tegenover
me zat en vertelde wat hij gezegd had, en wat zij gezegd had
en wat hij toen gezegd had en wat zij toen gemerkt had
en wat hij toen gedaan had en hoe hij toen gekeken had
toen dacht ik: Ik zou je alleen kunnen helpen, als ik zelf een
ongelukkige liefde had, maar toevallig heb ik er op dit moment
geen, helaas, en ik kan er zo gauw ook geen meer aankweken.
Hij houd niet meer van me, zei ze. Het is uit.
Kom kom, zei ik. Je zult zien, morgen staat hij weer op de
stoep te trappelen.
Nee, zei ze. Hij heeft het zelf gezegd. Hij houd niet meer van me.
Ik probeerde me te herinneren wat ze tegen mij zeiden indertijd
in zon geval, om me te troosten. Een lieve oudere nicht, die toen
tegenover mij zat, zei zacht: Je zult zien, er zal uit dit verdriet iets
groeien! Ik zag dadelijk voor mijn geestesoog een welig bed
slaboontjes en jonge rabarber, maar het had mij niet getroost.
Een andere intieme vriendin zei in die zelfde tijd tegen me:
hij is jou niet Waardig! Ze zei het met een intonatie, die me deed
denken: jakkes ben ik dan zó rein?
Neen, dat waren dus dingen, die ik nu bepaald niet moest zeggen.
Maar wat dan wel? Wat dan wel? Ik wenste op dat ogenblik
dat er een handleiding bestond voor het Troosten van
Vriendinnen met Ongelukkige Liefdes. Wie zou een dergelijke
handleiding kunnen schrijven? dacht ik. Ik kon niet zo gauw
iemand bedenken. Het liefst iemand die zelf net midden
in een O.L. was gedompeld, maar meestal hebben die personen
niet de ware lust tot schrijven van wat dan ook, laat staan
handleidingen. Toch is er dringend behoefte aan zon werkje
dacht ik. Er komen wel boeken uit over schoonheidsverzorging,
o, bij dozijnen kun je ze kopen! en hoe meer schoonheidsverzorging,
hoe meer liefde. En hoe meer liefde, hoe meer liefdessmart.
Wie moet dat allemaal stelpen? En hoe moet men troosten?
Zou ik maar gewoon zeggen, waar het op stond?
Dat was namelijk zo duidelijk in dit geval: Over een jaar
ben je hem helemaal vergeten, dan is er en ander en dan
loop je te kwinkeleren van jong geluk. Maar nee, ik kon dat
niet zeggen want ze wou natuurlijk geen ander, zo is ze nu
eenmaal. En bovendien wat is het nut van verdriet, als je er
niet eens lekker in mag blijven rond kroelen.
Ik dacht aan die jongen van haar. Het zou waarschijnlijk ook
niet helpen als ik zei: k Heb het toch nooit op zijn tanden
begrepen gehad, net hamstertanden.
Komisch gezien, zei ik, komisch gezien is het niet zo érg
belangrijk, meid.
Ze keek me wantrouwend aan en ging daarover zitten nadenken.
Ik zag dat ze probeerde haar Rinus komisch te zien, maar
het lukte kennelijk niet. Ik had het verkeerde gezegd.
Over zestig jaar zijn we allemaal dood, zei ik. Dan doet
het er niet meer toe.
Nog zestig jaar? kreunde ze angstig. Ze zag natuurkijk een
woestenij voor zich van zestig jaren, zonder die hamstertanden
Ook dat was dus helemaal mis geweest.
Wil je een borreltje?
Nee, walgde ze. Ze zat zo heel klein en heel bleek en heel zielig
in die stoel, met een gebogen rug, het was aller akeligst en ik
voelde me warm worden van woede. Alle kerels zijn
lammelingen, zei ik. En kijk, dat was het goede woord. Ze
lustte wel een borreltje, zei ze, En ze at er heel gezond een zak
pindas bij op. En ze poeierde bijna vrolijk haar neus, voor ze
weg ging, terwijl ik naast haar stond te piekeren: Hoe komt
het toch, hoe komt het toch, dat wij vrouwen elkaar met
die zin op slag kunnen troosten? We hebben geen handleiding
nodig, met die zin kunnen we het altijd af.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Geschreven en uit gegeven in 1979 door:
ANNIE, M.G. SCHMIDT
|