Een karretje op een zandweg reed; De maan scheen helder, de weg was breed, Het paardje liep met lusten ('k Wet, dat het zelf zijn weg wel vind); de voerman leÎ te rusten... Ik wensch je wèl- thuis, mê-vrind!
Een karretje reed lands Berg en Dal; De nacht was donker, de weg was smal, Het paardje liep als met vleugels ( de sneeuwjagt zweept zijn ogen blind); De voerman houd de teugels... Ik wensch je wèl- thuis, mê-vrind!
Een karretje keert behouden weêr; Het ànder heeft er geen voerman meer; - Waar mag hij zijn gebleven? 'k Wed- dat je 'em op den Zandweg vindt Of mooglijk wel daarnéven... hij komt niet weêr thuis, die vrind! Geschreven door "Jan Pieter Heij'" (1809-1876)
Dit vind ik zo geweldig, ik kende alleen het eerste couplet, als je het goed leest dan zit er een wijsheid in, niet slapen tijdens je werk, het komt dan niet goed. Die tekens en de andere letters, ik geniet er van.
Eliza
|