De leugen
Door de leugen vaart men niet wel
Het kan lang goed gaan
Maar daarna is er kommer en kwel
Wie denkt men eigenlijk wel
wie men is?
Ik zie allemaal klein goden
rond wandelen
En kijk eens naar het handelen
Ze menen van alles te zijn
Maar dat neemt niet weg
Dat het allen leugenaars en huichelaars zijn
Wel of niet zo geboren
Ze hebben de leugen lief gehad
En dan mis je de komst van de grote Schat
Ook al dacht men dat men bad
Ze wisten toen nog niet
dat God hen vergat
Ze waaien gerust met de verkeerde
wind mee
En komen zo in een kolkende zee
Die hen dreigt te verdrinken
Zodat ze moeten zinken
Omdat ze altijd en eeuwig
op de leugen mikken
Want de waarheid doet hen dodelijk hikken
En dat wil men niet
Ze willen geen oprecht verdriet
Over de gemaakte zonden
Ze leven liever aan de afgronden
Zodat ze alleen nog maar erin moeten
worden geduwd
En dan zijn alle leugens verdwenen
Want de leugen kan dan nergens meer henen
De Waarheid is helder als glas
Het is God die een ander volk genas
Van ziekteverschijnselen
Want men wilde melaats voor God zijn
En dan ontkom je aan het ravijn
Dan mag je dicht bij God in Christus zijn!
Hij gaf of geeft hoop en troost
En die troost die is zeer groots
Leve het land dat in de diepte is gezonken
Door al de leugenaars
Voor hen is er maar één weg
En dat is de helleweg!
Daarom was of is standvastigheid
gewenst
Hoogmoed komt ten val
En dat leeft in menige kwal!
Lezen 2 Thessalonicensen 13-17
|