Nostalgische verhalen Over de oorlog, kindertijd, jeugd, verliefdheid, legerdienst en later leven.
10-04-2007
Weer thuis
1941 ? De terugkeer
We zagen hem voor het laatst bij de basiliek van Koekelberg toen zijn
peloton de hoek om marcheerde maar konden niet vermoeden dat hij zo lang
weg zou blijven.
Het kleine huisje waar wij wonen is nu te groot voor ons gezinnetje,
zonder pa. Mijn broer en ik zijn nog jong en missen hem niet echt maar
moeder is aanvankelijk radeloos omdat ze niet weet waar hij is en of
hij nog leeft.
Ondertussen hebben de Duitsers ons land de oorlog verklaard en doen de
geruchten de ronde dat het Belgisch leger al na enkele dagen heeft
moeten zwichten voor de overmacht.
Ma hoopt dat ze nu gauw iets van hem zal vernemen maar het duurt nog
een hele tijd eer ze een eerste briefje krijgt vanuit een
krijgsgevangenenkamp in Spandau, ergens in de buurt van Berlijn.
Haar man is gezond en wel maar klaagt over het voedsel in het kamp dat onvoldende en van slechte kwaliteit is.
Ma begint dadelijk met het opsturen van voedselpaketten maar niet alles
komt bij hem terecht. Dikwijls zijn de pakken geopend en de beste
dingen eruit gehaald.
Na verloop van tijd heeft ze geen geld meer en stuurt nog zelden iets
op.
Kortom, vele maanden later, als pa eindelijk thuis komt is hij zo mager
als een graat en helemaal uitgehongerd. Zijn kleren hangen als losse
vodden aan zijn lijf en hij stinkt naar zweet en urine.
Nog voordat ma hem in de kamer kan loodsen, om zich te wassen en proper kleren aan te trekken, zit hij al aan tafel.
Honger..., k heb honger, ik wil eten... herhaalt hij steeds.
Zonder dralen snijdt ma een boterham af van het plakkerige oorlogsbrood en smeert er wat smout op.
Het beeld van pa, die in één keer een halve boterham in zijn mond
steekt en hem bijna zonder kauwen doorslikt, zal ik mijn leven lang
blijven onthouden.
Met open mond staan mijn broer en ik hem aan te staren. Het is
eigenlijk komisch hoe hij de ene boterham na de andere naar binnen
werkt, maar wij durven niet lachen.
Pas als pa verzadigd is schijnt hij ons op te merken en mogen we even op zijn schoot komen zitten.
Vertel nu. Zegt ma, en schuift bij ons aan tafel, maar hij is te moe om te vertellen.
Hij wil gaan slapen.
De volgende dag is hij erg zwijgzaam en geeft steeds een ontwijkend
antwoord als ma hem iets over zijn gevangenneming en over Duitsland
vraagt.
Ook de dagen en weken daarna zegt hij haast niets en geeft te kennen dat ze hem maar moet gerust laten.
Niemand kan hem aan de praat krijgen, ook buren en familie niet, en na
een tijdje geven ze het op. Louis wil niet over zijn
krijgsgevangenschap spreken en dat moeten ze maar aanvaarden.
Later, pas veel later, als die vreselijke oorlog voorbij is, zal hij het misschien kunnen ...
Vaak heb ik mijn hersens gepijnigd om te weten te komen wat nu eigenlijk mijn verste herinnering is die ik heb.
Ik was nog heel jong toen de oorlog uitbrak, maar hoe hij voor ons eigenlijk begon weet ik niet meer.
Slechts één bepaalde gebeurtenis, die duidelijk nog moet hebben
plaatsgevonden vóór het uitbreken van die oorlog, staat me nog vrij
scherp voor de geest.
September 1939 : Algemene mobilisatie!
Ik ben bijna vier jaar en Mil, mijn broer, drie, als ma ons die zondagochtend meeneemt naar Koekelberg.
Dat het zondag is weten we omdat ma ons vandaag een proper hemdje
aantrekt en onze haren kamt.
Vooruit, zegt ze, we moeten ons haasten.
Geef mekaar de hand! Ik wil jullie onderweg niet verliezen.'
Ze pakt mijn jongere broer bij de arm en met haar andere hand grijpt ze
de zware boodschappentas.
Treuzel toch zo niet Roger, kom buiten! Ze
staat al met de klink van de voordeur in haar hand en ik kan nog maar
net tussen de deur doorglippen voordat ze wordt dichtgeslagen.
Met zijn korte beentjes trippelt Mil aan haar hand. Hij moet wel lopen want ons moeder sleurt hem voort.
Ik heb moeite om hen bij te houden en wanneer ik het vrije handje van
mijn broer kan vastgrijpen gaat het beter; we bengelen samen achter de
locomotief aan ...
Als we bijna aan de tramhalte zijn slaakt ma een gilletje en blijft
even staan.
God! Ik vergat de deur op slot te doen! Even twijfelt ze of ze zal
teruglopen maar de hoorn van het blauw trammetje klinkt al in de verte.
Ach, wat zou iemand nu bij ons komen stelen? Voegt ze er
schouderophalend aan toe en versnelt haar pas.
Hij komt er aan ... Met een laatste spurtje halen we hem nog net.
Buiten adem laten we ons op de houten zitbanken neervallen.
Oef, dat was op het nippertje. Nu wordt ma wat rustiger.
In Brussel moeten we nog een andere tram nemen, hij is geel en schokt
veel meer dan het vertrouwde blauwe treintje en bovendien doet hij
niets anders dan bellen aan elke hoek van de straat.
Uiteindelijk rijden we voorbij een indrukwekkend bouwwerk en moeten uitstappen.
Op het grote grasplein rond de basiliek zitten vele Belgische soldaten
in bosjes bij elkaar op de vochtige grond. Ze hebben hun geweren met de
lopen tegen elkaar rechtop gezet. Het lijken wel kleine indianententjes.
Ma neemt ons bij de hand en gaat op zoekt tussen de vele groepjes. Ze
vindt pa bij de kerk waar hij samen met enkele kameraden tegen de muur
aanleunt. Hij heeft ons blijkbaar niet verwacht. Met een kreet van
vreugde neemt hij ma even vast en daarna tilt hij mijn broer en ik
gelijktijdig op alsof we twee pluimpjes zijn, zo licht.
Wij zitten nu elk op één van zijn armen. Onze gezichten héél dicht bij hem.
De man ruikt naar aarde en nat gras.
Het kaki soldatenkostuum voelt erg ruw aan en schuurt onze blote
billetjes rood. Wat ons aan pa het meeste opvalt is zijn soldatenmuts.
Ze lijkt precies een omgekeerd bootje waar vooraan een rode flos
bengelt die bij elke beweging heen en weer wiebelt over zijn voorhoofd.
We mogen tussen hem en ma op de grond zitten bij de soldaten en andere mensen met kinderen.
Hij ravot met ons, rolt over het gras en wij springen bovenop hem en rijden paardje op zijn rug.
Om beurten zet hij het rare bootje op zijn en onze hoofden. Wij schateren het uit.
Ik heb honger, zegt pa.
Uit haar tas haalt ma boterhammen die we samen snel verorberen.
Ze heeft ook nog een blikken doos met koekjes mee voor pa. De doos
blijft dicht maar we mogen eens proeven van zijn rantsoen
soldatenkoeken. Die koeken zijn beenhard en proeven naar karton.
Ma en pa strekken zich languit op het groene plein terwijl wij nog wat spelen met de andere kinderen.
Het wordt een kort afscheid want plots weerklinken de schelle tonen van
een klaroen en moeten de mannen verzamelen. De soldaten lopen naar de
indianententjes en breken ze snel af.
Haastig geeft pa een kus op de mond van ma en strijkt nog even met zijn zware hand door onze haren.
Daarna is hij weg.
Even later, in het gelid, de helm op het hoofd en het geweer op de
schouder, marcheren alle soldaten de brede laan voor de Basiliek op.
Mijn broer en ik beseffen niet wat er gebeurt en weten niet wanneer we
pa nog terug zullen zien.
Als ze uit het zicht verdwijnen merken we pas dat Mil nog steeds de
soldatenmuts met rode flos op zijn kop heeft. Zijn witte haren steken
fel af tegen de kaki kleur van het hoofddeksel.
Vliegensvlug ritst ma de muts van zijn hoofd en wil de soldaten
achterna hollen maar ziet nog net de troep wegdraaien achter de hoek.
Er blinkt een traan in haar ogen wanneer ze ons bij de hand neemt Ze
bijt op haar onderlip en zet de muts weer op Mil zijn witte kop.
Jij bent de kleinste, zegt ze, hou jij ze maar
Er bestaat een wezenlijk verschil tussen de mensen die de oorlog wel en zij die hem niet hebben meegemaakt.
Diegenen die de oorlog niet hebben gekend zijn duidelijk jonger en hebben hem niet aan den lijve ondervonden.
Daarom is een oorlog iets dat men
moeilijk kan uitleggen. Als mensen die hem wél hebben meegemaakt, er
over praten begrijpen ze elkaar instinctief en weten dadelijk waarover
het gaat. Jongeren doen hun best om het hoe en waarom te verstaan maar
kunnen zich maar moeilijk in bepaalde situaties inleven. Ze weten niet
wat het is om te leven onder de bezetting, in een atmosfeer van angst
en beperkingen.
Iedereen leed eronder. De volwassenen nog meer dan de kinderen, denk ik.
Toe peter vertel nog eens iets van toen ge klein waart. Of van den oorlog, dat is ook goed.
Hoe dikwijls hebben mijn kleinkinderen dat al niet gevraagd? Je moest eens een boek schrijven. Zegt onze oudste zoon Bert.
Ja, en ik zal jouw schrijfsels dan wel in een goede vorm gieten. Belooft zijn jongere broer Walter.
Eerst weet ik niet goed hoe er aan te beginnen.
Een boek schrijven over uw jeugdervaringen, hoe doe je dat?
Pas na enkele probeersels besluit ik om al die herinneringen niet in boekvorm op te schrijven maar wel onder de vorm van 'kleine verhaaltjes', zoals ik ze altijd aan de kleinkinderen heb verteld.
Niet meer dan één gebeurtenis of verhaaltje tegelijk, anders raken we de draad kwijt.
Onze dochter Marleen vindt het ook beter op die manier. Dan is het
niet te lang om lezen en kan ik stoppen als ik er genoeg van heb. Lacht ze.