Nostalgische verhalen Over de oorlog, kindertijd, jeugd, verliefdheid, legerdienst en later leven.
22-07-2007
Een vijver vol met!
1949
Mijn allerlaatste schoolvakantie zit er bijna op als ik mijn broer vraag om nog eens samen te gaan zwemmen. Wij hopen dat 'De Rosse' deze namiddag niet in de buurt is en dat we ongestoord zullen kunnen plonzen. De Rosse is de bijnaam voor de
roodharige opzichter van het kasteel 'ridder de Burbure' die er over
moet waken dat alles in het bos en rond de vijvers naar wens verloopt. Aan de visvijver zitten meestal
enkele hengelaars die daarvoor betalen maar langs de andere kant van de
dreef - aan de kweekvijver - mag niemand komen. Enkel de visvijver is zichtbaar
vanaf de weg en de meeste wandelaars weten zelfs niet dat er langs de
andere kant van de dreef nog een tweede vijver is waar de vissen worden
gekweekt. Om daar te geraken moeten men het
smalle voetpad inslaan dat langs het beekje loopt, voorbij de
watermolen tot aan de sluis. Het beekje verbindt beide vijvers met
elkaar. Op donderdagnamiddag, als de zon
schijnt, zijn onze vrienden meestal terug te vinden op deze verboden
plek en kunnen we halfweg op het voetpad naar de zwemplaats al geluiden
opvangen van spelende jongens. Vandaag horen we echter geen geluiden en voelen dat er iets niet klopt. Het is ongewoon stil als we behoedzaam de zwemplaats naderen. Zelfs het geluid van het vallende water dat door en over de sluis in de beek loopt is niet te horen. Voorzichtig sluipen we naderbij en
verwachten elk moment de Rosse tegen het lijf te lopen maar er gebeurt
niks tot we op de oever staan. Er is niemand te zien maar als we onze blikken over het water laten glijden valt onze mond open van verbazing... ER IS GEEN WATER !!! De vijver is helemaal leeg! Zelfs de bodem is droog. Wat is dat??? Ik grijp Mil bij de arm. We kunnen onze ogen niet geloven. Nu pas zien we dat de sluis helemaal open staat en het schot maximum omhoog geschoven is. Er loopt geen druppel water meer door. Stil! Luister eens... Mil kijkt zoekend in het rond. Hoor jij dat ook? Ik draai mijn hoofd in alle richtingen maar kan het geluid niet lokaliseren. Het is een soort geklepper als van dikke waterdruppels die op een steen vallen. 'Daar! Kijk tussen het riet!' Mil loopt naar de rand van de vijver om beter te kunnen zien. Nu zie ik het ook. In een smal strookje modderwater,
op enkele meters van de kant af, krioelt en spartelt er iets dat we
niet goed kunnen thuis brengen. 'Het zijn vissen!' Plots herken ik de ruggen van dikke karpers. 'Daar verder zijn er nog!' Mil wijst met gestrekte arm in de andere richting. 'En daar ook nog!' 'En ginder, kijk!' Overal waar er nog een beetje water is blijven staan zien we de spartelende vissen die vechten om in leven te blijven. 'Ik ga ze pakken!' Voordat ik hem kan tegenhouden springt Mil met zijn twee voeten tegelijk op de bodem van de vijver. Maar daar heeft hij zich
schromelijk misrekend. Door de warmte van de zon die al de hele
voormiddag geschenen heeft is de bovenlaag van de modder opgedroogd en
lijkt het alsof je er kan op lopen. Mil schiet tot aan zijn midden door de modder. 'Aai, wat is dat?' Hij kijkt een
ogenblik verschrikt en probeert zich recht te houden. Dadelijk beseft
hij wat er gebeurd is en herwint zijn koelbloedigheid. 'Ik ben nu toch smerig,' zegt hij berustend, 'hier pak aan leg ze langs de kant.' Hij voegt de daad bij het woord en grijpt gretig tussen de spartelende ruggen en werpt er één naar me toe. Zo n' dik glibberig modderbeest heb
ik nog nooit gezien en als ik hem vastgrijp schuift hij dadelijk uit
mijn handen en valt opnieuw in de vijver. 'Pas toch op, leg ze verder van de kant!' Schreeuwt mijn broer, ' Is daar geen lang gras waar je ze kan inrollen?' Ik zoek koortsachtig tussen de struiken en als bij wonder zie ik een grote krant liggen. 'Is dat goed?' 'Rol ze daar in dan kunnen ze niet
meer weg.' Mil blijft heel kalm en heeft ondertussen al drie dikke
kleppers aan de kant gesmeten. Ik scheur de bladen open en rol er één voor één de karpers in. Het spartelen vermindert fel en na enkele minuten vraag ik Mil om te stoppen. 'Er zijn er nog meer, wacht ik ga wat verder ' 'Nee!' Zeg ik dwingend, 'we hebben er genoeg. Kom eruit.' Hij wurmt zich naar de kant en ik heb alle moeite van de wereld om hem uit het slijk te trekken. 'Amaai, ge zijt smerig man.' Met het overschot van de krant en wat droog gras proberen we de modder van zijn broek en benen af te wrijven. We leggen de vissen allemaal bij mekaar en stoppen ze onder de struiken. 'Hoeveel zijn er?' Vraagt de visser. 'Ik tel er elf. Hoe gaan we die thuis krijgen?' 'We moeten een kruiwagen hebben. Kom we nemen elk één vis mee en nu zo vlug mogelijk hier weg, voordat de Rosse ons betrapt.' Met elk een exemplaar onder de arm lopen we zo snel we kunnen naar huis. Onderweg kijken de mensen verwonderd op naar die twee snaken met hun pak krantenpapier onder de arm.
Pa is al thuis en zit buiten op de stoep als we aankomen. 'Waar hebben jullie gezeten,' vraagt hij streng, en als hij Mil ziet barst hij los. 'Miljaarde, zie hier ne keer.' Ma komt dadelijk kijken. 'Kijk hier eens pa,' probeer ik hem af te leiden en doe mijn krantenpapier open. 'Wat hebde gij daar? Is dat ne karper?' 'Ja, en hier is er nog één. We hebben er zo tien!' Voegt Mil er vlug aan toe. 'Maar die leeft nog! Vrouw geef me vlug een emmer water.' Pa vergeet plots alles en heeft nog enkel oog voor de twee vissen die hij zo vlug mogelijk in een zinken kuip met water zet. 'Kijkt ze komen stilaan op hun effen.' 'Daar gaat nogal eten aan zijn zeg!' Hij is verzot op vis. 'We moeten vlug de andere nog gaan halen,' zeg ik, 'maar alleen kunnen we die niet dragen.' Pa is nu één en al oor. 'Waar zijn die?' 'Nog in het bos bij de kweekvijver.' Zonder verdere vragen grijpt pa een jutezak en twee boodschappentassen en gebied ons om mee terug te gaan. Gaan? Lopen doen we.
Als we bij de plek aankomen zien we de Rosse bezig aan de sluis. Hij is blijkbaar dronken, waggelt
op zijn benen en vloekt onophoudelijk terwijl hij probeert om het schot
met een hamer naar beneden te slaan. Dat lukt niet zo best en pa gaat op hem af terwijl wij de vissen opbergen in de draagzakken. 'Lukt het niet?' Vraagt pa gemaakt vriendelijk. 'Hé?' De Rosse verschiet en draait zich kwaad om. 'Héla, jij mag hier niet komen zulle, dat is verboden!' 'Ook goed,' zegt Louis en tegen ons: 'Kom jongens we zijn weg.' Nu heeft de Rosse ons ook gezien en komt al zwaaiend met zijn hamer in onze richting. 'Héla, wat doen jullie hier? Laat dat allemaal eens liggen.' Pa gaat doodbedaard op hem af en neemt zijn hand met de hamer stevig vast. 'Luister vriend,' zegt hij kalm,
'ik zie dat ge gedronken hebt en dat schot niet naar beneden krijgt. Ik
zal je een beetje helpen.' Hij troont hem mee naar de beek neemt zijn hamer af en geeft een ferme dreun op de kop van de schuif die met één klap toe valt. 'Voilà!' Ga nu naar huis een beetje slapen, en zie nu dat ge niet in de vijver sukkelt.' Pa laat hem beduusd achter. 'Kom we zijn weg!' zegt hij en als
we langsheen de Rosse het voetpadje in lopen horen we hem warempel
mompelen: 'Merci hé mannen!'
Thuis zet pa de elf karpers in de regenwaterput en waarachtig ze leven allemaal nog.
Al waren sommige karpers geel van
ouderdom en smaakten ze naar modder, toch hebben we ze allemaal
opgegeten. Alleen ons moeder was niet te spreken over de vislucht die
meer dan een maand in huis is blijven hangen.