Welkom op mijn blog!

      Vertellingen en verhalen
              uit mijn jeugd
           van 1940 tot 1960

KLIK HIER !
  • Na... de tijd van toen (mijn nieuw blogje vanaf 1960)
  • Inhoud blog
  • Gouden Bruiloft
  • Petrol in de soep
  • Ajuinstoemp
  • De Melktand
  • Patatten van ... 'De Neus'
  • Een broertje erbij... en nog één
  • In blijde verwachting...
  • De Kolenzifters
  • Renéeke
  • Een vijver vol met!
  • Fietsperikelen
  • Nieuw blog: Periode vanaf 1960
  • A votre service, monsieur !
  • Werkloos
  • De Kerstkalkoen
  • De mooiste dag!
  • Een zware teleurstelling
  • 'œ Slisse en Cesaer '
  • De Officiële Kennismaking
  • Zwarte Piet
  • Vlaamse Kermis, de Eerste Kus
  • Appél aan bed!
  • Naar het Leger
  • Het Eerste Contact
  • De Edele Kookkunst
  • De Edele Kookkunst (deel 2)
  • Naar Büderscheid (deel 2)
  • Naar Büderscheid (deel 1)
  • 't 'œVliegmachien'
  • Gaan werken in het 'œatelier'
  • Mathileke Vis
  • De Nieuwe Laarsjes
  • Ons eerste fietsje
  • De Brug over het Albertkanaal
  • Nonkel Jan ( 2 ) - De grappenmaker
  • De Rode Zwembroekjes
  • Nonkel Jan
  • Bij 'Tenne' met vakantie
  • Het Koffieservies (deel 2)
  • Het Koffieservies (deel 3)
  • Het koffieservies. (deel 1)
  • De bevrijding - 4 September 1944
  • De Bedrieger, bedrogen
  • De laatste loodjes ...
  • Gestapo
  • Meester '˜Bagger' - (Deel 3)
  • Meester '˜Bagger' - (Deel 2)
  • Meester 'Bagger' - (Deel 1)
  • Mil '˜Piot' en de zoetlingskes (Deel 2)
  • Mil '˜Piot' en de zoetlingskes - (Deel 1)
  • Weer thuis
  • Koekelberg
  • Geboren vóór den oorlog
  • Waarom schrijven?
    E-mail mij

    Ik waardeer uw mening en mail u zeker terug

    Foto
    Op schoolreis in Dinant 1950
    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Mijn favorieten
  • Andersdangewoon
  • Uilenspiegel
  • Nieuwjaarsbrieven 2
  • Met hart en ziel
  • Warket (Ikbijhaar)
  • Didi's Vluchtstrook
  • Rocor
  • Begrijphetnietje
  • Hercule Poireau
  • Titipoes
    Archief per week
  • 05/04-11/04 2010
  • 12/11-18/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 23/07-29/07 2007
  • 16/07-22/07 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
    Foto
    De tijd van toen ...
    Nostalgische verhalen
    Over de oorlog, kindertijd, jeugd, verliefdheid, legerdienst en later leven.
    28-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gaan werken in het 'œatelier'
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Eind juni 1950                   

    Eigenlijk ben ik een luiaard, ... tenminste dat is toch wat mijn ouders zeggen.
    Volgens hen zou ik graag moeten werken maar hoe hard ik ook probeer, het lukt mij niet om dit soort werk graag te doen.
    Iemand die dertien geworden is kan je nog moeilijk een kind noemen maar toch voel ik mezelf nog helemaal geen volwassene.
    Eind juni 1950 heb ik het 8ste leerjaar achter de rug en mag dus officieel de school verlaten.
    De hoofdonderwijzer heeft me nog gevraagd of ik verder ging studeren maar ik wist dat daar geen sprake van kon zijn.
    Mijn ouders hebben een eigen zaak (zinkbewerking) en ze verwachten dat ik hen vanaf nu zal helpen in hun atelier te Brussel.
    Verleden jaar had pa me twee van de zes weken vakantie gegund om samen met mijn broer nog eens veertien dagen bij Tenne te logeren maar nu was het definitief gedaan , voor altijd ...
    Het bewuste 'atelier' is eigenlijk alleen maar een garage onder één van de vele flatgebouwen in de straat. Onze werkplaats bestaat dus uit een gang van twaalf bij drie meter en achteraan een brede donkere voorraadkamer van vijf bij vijf meter.
    In het midden is die gang half overdekt met glazen ruiten waardoor het schaarse daglicht dat tussen de omliggende gebouwen door kan, naar binnen valt.
    Elke ochtend, om 7u 20, nemen we met ons drieën het blauwe trammetje van Wezembeek naar  Etterbeek waarna we nog tien minuten te voet verder moeten.
    Om klokslag 8uur beginnen we te werken en om klokslag 17 uur wordt er gestopt. Drie keer houden we pauze om een boterham te eten: vijftien minuten om 9u 30 en om 16 uur, en dertig minuten om 12 uur.
    Dit gaat ononderbroken door, zes dagen in de week, tweeënvijftig weken per jaar. Behalve de week van 21 juli - nationale feestdag - dan hebben we 'congés payés'.
    Op zondag wordt er niet gewerkt.
    Het werk bestaat uit het in verschillende stukken snijden van grote zinken platen van 2,20m bij 1m en ongeveer 0,5 mm dikte. Deze stukken worden op hun beurt geplooid of gevormd tot ronde of vierkante buizen van 1m lengte. Met andere, kleinere stukken worden dakvensters gemaakt.
    Uiteindelijk moeten alle losse naden van buizen en dakvensters aan mekaar gesoldeerd worden en bekomen we een afgewerkt product.
    Na enige maanden ken ik het werk al vrij goed en één jaar later moet ik er zelfs niet meer bij nadenken en wordt het pure routine, echt als bandwerk.

    Ik kan nog steeds niet geloven dat ik daar, vóór ik getrouwd ben, tien jaar heb gewerkt! Honderdduizenden meters buizen en duizenden dakvensters hebben wij gemaakt.
    Het was saai, saai werk en de dagen gingen trààààg voorbij.
    Tien uur maandagochtend, ... en ik trachtte al naar de zondag.
    Toen mijn broer, drie jaar later, ook bij ons kwam werken ging het iets beter.
    Veel praten konden we echter niet door het niet aflatend lawaai van de soldeerbouten.
    Als er dan toch eens kon gepraat worden op een stil moment, zei mijn vader steevast; ' Zwijg een beetje en doe eens wat 'attentie' of jullie snijden nog jullie vingers af.'
    Het gebeurde inderdaad regelmatig dat we een diepe snede of schaafwonde opliepen aan de scherpe randen van de zinken platen.
    Toen mijn oproepingsbevel voor het leger kwam, kon ik het wel uitschreeuwen van vreugde omdat de spiraal van slapen, eten, werken, eindelijk eens ging doorbroken worden.
    Luidop durfde ik echter niets zeggen want ik was bang om weer uitgescholden te worden voor luiaard.

    Op 1 juni 1955 ging ik in de Baron Michel kazerne te Mechelen bij de transmissietroepen, 'onder de wapens' zoals dat heet. Hier startte voor mij een heel nieuw leven waarvan ik voordien het bestaan  niet eens vermoedde.


    28-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (2)
    26-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mathileke Vis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen   1945 - 1946    


    De pastoor verschiet geen klein beetje wanneer hij hoort dat ze opnieuw wil gaan trouwen. Na de vroegmis houdt hij haar staande en valt dadelijk met de deur in huis.
    ‘Wat hoor ik nu Mathileke,’ zegt hij berispend, ‘uwe man is nog geen drie maanden gestorven en gij wilt al opnieuw gaan trouwen!’
    ‘Luister eens hier meneer pastoor,’ zegt ze bedaard, ‘van een dood varken kunt ge eten maar van een dode man niet.’  Die zit!
     

    Een stoute tong heeft ze altijd al gehad, dat weet de priester. Toch beseft ook hij dat ze met de opbrengst van haar vishandeltje met moeite haar vier kinderen kan grootbrengen.  Maar nu al voor de dérde keer gaan trouwen?  't Is toch rap.
    Mathileke blijft nochtans niet bij de pakken zitten want na de dood van haar éérste man zoekt ze dadelijk een inkomen door thuis vis te verkopen. Haar kinderen, Victor en Lisa, zijn nog te klein om alleen gelaten te kunnen worden.
    Uit haar tweede huwelijk worden Jef en Louis (mijn vader) geboren maar ondertussen heeft ze een jong meisje bereid gevonden om op de kinderen te passen terwijl zij haar viskarretje door de straten van Kraainem en de omliggende dorpen stoot.
    ‘Vis! Verse vis!’ Al van ver herkennen de mensen haar schelle stem.
    Het duurt niet lang voor ze van haar spaarcentjes het huisje kan inkopen dat ze tot nu toe gehuurd heeft. Dan sterft haar tweede...
    Weer staat ze er alleen voor maar ze is er de vrouw niet naar om lang te treuren.
    Met dubbele ijver duwt ze haar kar en schreeuwt luider dan ooit.
    ‘Vis! Verse vis!’
    Op één van haar rondes leert ze Mon, de steenbakker, kennen.
    Mon Vitesse - zoals de mensen hem noemen - is een harde werker die goed geld verdient. Meer moet Mathileke niet weten.
    Toch blijft ze, eens opnieuw getrouwd, verder haar vis verkopen.
    Pas als alles verkocht is gaat ze naar huis. Wanneer er iets overblijft moet zij of de kinderen het opeten.
    Haar derde vent lust gene vis ... maar toch krijgt ze bij hem opnieuw twee kinderen, Yvonne en Julia.

     
    Mon Vitesse was mijn dooppeter.
    Het enige wat ik me van hem kan herinneren was die vermoeide blik waarmee hij me roerloos zat aan te staren als ik mijn Nieuwjaarsbrief voorlas.
    Daarna diepte hij twee vijffrankstukken op uit zijn vestzakje en gaf ze met een plechtig gebaar. ‘Hier zie, en niet op doen hé!’   ‘Nee peter. Dank U peter.’
    Ieder jaar hertzelfde ritueel. Ik hield er minstens de helft aan over want de brief kostte nooit meer dan vijf frank.
    Eén keer, ik weet niet wat mij bezielde, had ik een heel mooie brief gekocht van zeven frank! Die dag was Mon viesgezind of dronken want ik kreeg slechts één geldstuk.
    Toen ik mijn hand opendeed moest ik op mijn onderlip bijten om niet te huilen van spijt: Twee frank verlies!
    Wat peinst gij wel wat dat is, als ge maar één frank zondag krijgt?
    Het was meteen de laatste Nieuwjaarsbrief die hij gekregen heeft.


    Ondanks het harde werken leefde mijn grootmoeder nog vijftien jaar langer dan haar derde man.
    Toen ze begraven werd spraken de mensen vol bewondering over haar; ‘Het moet toch een sterke vrouw geweest zijn hé,... zes kinderen groot kunnen brengen en ondertussen nog eens drie mannen  verslijten ook,...’


    26-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (1)
    25-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Nieuwe Laarsjes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  1943 - 1944 ?          


    Omdat de ruwe stof waaruit onze korte broekjes gemaakt zijn aanvoelt als schuurpapier zien onze billetjes na enkele dagen al vuurrood. Het weefsel is afkomstig van de legerkapot waaraan pa nu toch niks heeft vermits hij opgepakt is om in Duitsland te gaan werken.
    Ons moeder is geen grote naaister en ze moet zich bovendien nog behelpen met wat er voor handen is. Geld uitgeven aan kleding kan ze niet omdat ze amper genoeg verdient om eten te kopen voor haarzelf en haar twee jongens.
    Als ze een stukje voering krijgt van de Rozine, de buurvrouw, naait ze dit tegen de binnenrand van de broekpijpjes en na verloop van tijd geneest de roodheid vanzelf.
    Weinig kinderen krijgen nieuwe kleren tijdens de oorlog, wij ook niet, maar we voelen ons allerminst ongelukkig.
    Schoenen dragen we niet: we hebben er gewoon geen.
    Bovendien  lopen we tijdens de zomermaanden meestal op blote voeten, zowel op straat als in huis. Op die manier sparen we ook nog onze houten klompen waarmee we naar school gaan.
    Klompen zijn een gemakkelijk en betaalbaar schoeisel en ze worden gemaakt door Blokske de klompenmaker.
    Voor weinig geld maakt die man uit een ‘blok’  populieren of wilgenhout, een klomp. Het is wonderlijk hoe snel hij dat kan klaarspelen en we zitten met open mond te kijken naar zijn vaardige handen. Hij neemt de maat van onze voetjes met een meetstokje en na amper een uur wachten zijn de klompen klaar.
    Ooit heb ik eens blokschoenen gehad. Deze ‘schoen’ heeft een houten zool met daarover een lederen kap, zodat hij beter aan je voet houdt en veel lichter is dan een klomp. Je kon er ook sneller mee lopen. Trouwens als je snel moet wegkomen, dan schop je beter de klompen uit, neemt ze in je handen en rent er blootsvoets vandoor, twee keer zo snel!
    Onze klompen zijn regelmatig stuk. Het populierenhout is vrij licht maar niet erg sterk. Dikwijls moeten we weken lang naar school met klompen waar een stuk uit is of een barst in zit. Pa bindt er een ijzerdraad rond en dan houden ze het nog een tijdje uit.
    Iemand die nooit klompen gedragen heeft is onze goede vriend en buurjongen Eugène. Hij woont in een bijhuis van de boerderij, rechtover de weide waar boer René zijn koeien laat grazen.
    Eugène is enig kind en zijn moeder doet alles om hem te beschermen. Het gezin heeft vóór de oorlog een kind verloren, door ziekte, en nu mag ‘Ons Eugèneke’ niets gebeuren of te kort komen.
    Zijn vader is trambestuurder in Brussel en moet niet voor een hongerloon in Duitsland gaan werken zoals vele andere vaders.

    Alle jongens zijn stikjaloers op 'de Gène', wanneer deze op een mooie dag rubberlaarzen krijgt. Hij is niet weinig fier als enige jongen door plassen te kunnen stappen zonder natte voeten te krijgen.
    ‘s Avonds spelen we met de buurtjongens op de straat vóór het huis van Eugène, en zoals elke avond rond dezelfde tijd steekt Maria, zijn moeder, haar hoofd buiten de deur en roept:
    ‘Eugèneke ge moet uw papje nog komen eten!’
    Het huis van Maria is altijd kraaknet en er mag nooit iemand naar binnen zonder eerst zijn klompen of schoenen uit te doen.
    Eugène is goed opgevoed en doet plichtgetrouw zijn rubberen laarsjes uit, laat ze buiten op de stoep staan, en gaat op kousenvoeten naar binnen.

    Boer René komt de straat over, doet het ijzeren hek open en haalt de koeien van de wei waarna hij ze naar de stal brengt om ze te laten melken. Het hek blijft openstaan tot de volgende ochtend als het vee terugkomt.
    Dit is meteen het sein voor de jongens om in de wei te gaan voetballen.
    Het is vrij koud en we houden onze klompen aan en bij gebrek aan een bal trappen we maar op een leeg conservenblik.
    Den Elias, een voorvechter en kwajongen eerste klas, is ook van de partij en trapt het blik pardoes in een koeienvlaai.
    ‘Slim, hé?’ Zegt Verbiske, een andere schelm, ‘ge kunt het maar weer proper maken hoor!’
    Den Elias zijn oogjes blinken.
    ‘Wacht, mannen... ik heb een idee!’
    Voorzichtig vist hij het besmeurde blikje uit de verse koeiendrek en schept het tot aan de rand vol met de donkergroene smurrie. Dan sluipt hij naar de voordeur waar de laarsjes staan. Plots begrijp ik zijn bedoeling.
    ‘Nee Elias, dat gaat ge toch niet doen zeker?’
    ‘Jawel...’ grinnikt hij, en giet voorzichtig de helft van het vieze goedje in elke laarsopening.
    Hij werpt de pot weg en begint dadelijk te roepen:
    ‘Allé Gène… waar blijft ge jong? Seffens is het donker en kunnen we niet meer spelen.’
    ‘Ik kom al.’ Horen we een gedempte stem achter de deur.
    De schrik slaat mij in de benen en ik zie dat iedereen zich al stilaan uit de voeten maakt.
    Nog nagenietend van zijn lekkere vanillepap veegt Eugène zijn mond schoon met de rug van zijn hand en springt bijna met beide voeten tegelijk in zijn nieuwe laarsjes.
    Als uit een champagnefles spuit de stront langs zijn billen omhoog en dringt, via de pijpen van zijn korte broek, diep naar binnen.
    ‘Weeë!’ Schreeuwt hij en staat letterlijk aan de grond genageld.
    ‘Help mij, pa ..., ma ... help mij! Pa!’
    Wij kunnen ons niet meer inhouden en schateren het uit.
    Op een paar meter van hem ligt Elias kromgebogen van het lachen. Met beide handen slaat hij op zijn knieën van dolle pret.
    Als de bliksem gaat de voordeur achter Eugène opnieuw open en de trambestuurder verschijnt in het deurgat.
    ‘Wat gebeurt er hier?’ Vraagt hij en zijn rode kop draait driftig heen en weer. Als hij beseft wat er gaande is wordt zijn hoofd zo mogelijk nog roder.
    ‘Wie heeft dat gedaan?’ Brult hij. ‘Wie doet er onze Eugène zoiets aan? Wie is die lafaard?’
    Ziedend van woede vliegt hij naar de dichtstbijzijnde rakker: den Elias.
    Deze kan hem maar net ontwijken en probeert weg te komen.
    Dit gaat slecht aflopen.
    De pestkop beseft dit ook, werpt vliegensvlug zijn klompen uit, en rent voor zijn leven.
    Jean doet verwoedde pogingen om hem te grijpen maar Elias blijft telkens net buiten zijn klauwen. Daarop krijgt de tramman  één van zijn bekende astma-aanvallen en staakt noodgedwongen de achtervolging.
    Vol machteloze woede balt hij zijn vuisten.
    ‘Rotzak…! Gij vuile stinkende… ! Dat…dat… zult ge bekopen!’ Hijgt hij, terwijl hij steun zoekt tegen de muur van de graanschuur.
    De rakker staat er op een veilige afstand naar te kijken. Het lachen is hem vergaan en vol spanning wacht hij af.
    Nieuwsgierig naar al dat lawaai is nu ook Maria buitengekomen. Wanneer ze haar arme oogappel ziet wenen slaat ze van ontsteltenis de handen voor haar mond.
    ‘Maar jongen toch, hoe heb je dat nu toch gedaan?’ Ze begrijpt niet hoe het komt dat haar lieveling zo helemaal onder de viezigheid zit en stinkt als de pest.
     

    Intussen hebben de andere jongens zich  al teruggetrokken. Niemand had verwacht dat dit ‘grapje’ zulke felle uitbarsting van woede tot gevolg zou hebben.
    Stilaan druipen we af naar huis terwijl het slachtoffer door zijn ouders wordt getroost en  naar binnen gebracht.
    Dagenlang loopt Elias met een grote boog rond het huis van Eugène. Hij blijft erg op zijn hoede, vooral  als hij weet dat Jean thuis is.
    Eugène heeft later nog heel wat pesterijen moeten ondergaan maar hij heeft er geen trauma aan overgehouden en bleef voor ons altijd een fijne kameraad.

    25-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (2)
    24-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Ons eerste fietsje
    Klik op de afbeelding om de link te volgen    1945        ’t Rood Veloke

    Alsof het gisteren was, herinner ik mij ons allereerste fietsje ...
    In de zomer na de tweede wereldoorlog worden mijn broer en ik, zeven en acht.
    Waar die piepkleine tweewieler vandaan komt weten we niet. Hij is in elk geval niet nieuw en op een avond, na zijn werk komt pa er mee aandraven.
    Toch heeft ons vader er nog heel wat oplapwerk aan eer we er mee kunnen rijden.
    Eén enkel fietsje, voor twéé jongens? Als dat maar goed afloopt.
    Nog voordat pa het vehikel goed en wel op de grond heeft gezet grijp ik het stuur en trek het naar mij toe. Maar dat is buiten mijn broer Mil gerekend die met beide handen het zadel beet heeft en al even hard naar de andere kant toe trekt.
    ‘Ikke eerst !’
    ‘Nee, Ikke !’
    Pa komt dadelijk tussenbeide.
    ‘Hela, hela! Geen ruzie maken jullie, hé!. Elk om beurt of ik pak dat veloke terug mee.’
    Met tegenzin laten we onze buit los.
    ‘Vooruit Mil, de kleinste mag eerst rijden.’
    Ik wou dat ik voor één keer de kleinste was want Mil gaat altijd voor.
    Pa helpt mijn broer om zich recht te houden als hij het tuinpad affietst.
    Ik loop mee en wil dadelijk van hem overnemen maar pa laat hem eerst terug naar zijn vertrekpunt fietsen.
    Ik sta te trappelen van ongeduld maar moet beloven dat we geen ruzie zullen maken.
    Het kost me heel wat meer moeite om rechtop te blijven dan mijn jongere broer, maar pa heeft geduld en brengt mij ook terug tot bovenaan het tuinpad.
    Heel de zondagnamiddag rijden we het tuinpad op en af en onder vaders oog wordt er mooi om beurt gereden.
    De volgende dagen is het fietsje druk bezet en zolang één van onze ouders in de buurt is maken we geen ruzie maar zodra ze hun rug gekeerd hebben zitten we mekaar weer in de haren.
    Na enkele weken is het nieuwe ervan af en blijft het veloke  soms uren onaangeroerd maar van zodra één van ons twee het vast neemt wil de ander het ook hebben.
    Lang hebben we er niet op gereden omdat het fietsje eigenlijk een beetje te klein voor ons was en onze voeten meer over de grond sleepten dan dat ze op de trappers stonden.

    Op een mooie dag is het rode tweewielertje nergens meer te vinden. We durven eerst geen van beiden iets tegen onze ouders zeggen maar na een week vruchteloos zoeken vragen we toch aan ons moeder of zij niet ergens ons fietsje heeft gezien.
    Het verwondert ons dat ze niet kwaad wordt, alleen even haar schouders ophaalt en vraagt; ‘Zijn jullie al niet een beetje te groot voor zo ’n klein kinderveloke?’
    Eigenlijk heeft ze wel gelijk en wij vergeten vlug het voorval.
    Aan speelgoed hebben we echter geen gebrek want kinderen op den buiten spelen met alles wat er in de omgeving te vinden is.
    Het afgedankte wiel van een oude fiets waar we de spaken hebben uitgehaald is een prachtige hoepel om mee rond te hotsen, straat in straat uit. Loopstelten worden gemaakt van twee stokken waar we een blokje op vastnagelen. Twee rietstengels kruiselings over elkaar gebonden, overspannen met oud krantenpapier met onderaan een lange staart uit touw en strikjes papier, en we hebben de mooiste en beste vlieger die er bestaat!
    En de beek! Een prachtig speelterrein! Een zeilbootje maken we van een versleten klomp met een stokje als mast en onze zakdoek als zeil.
    Een kamp maken, verstoppertje spelen, gaan zwemmen in de kweekvijvers van het kasteel etc. allemaal teveel om op te noemen.

    Zes december nadert en onze verwachtingen zijn laag. Net als de voorbije jaren zullen we niet veel krijgen van de goede Sint.
    Groot is echter onze verbazing wanneer we de ochtend van Sinterklaas twee kleine kruiwagens zien staan, naast onze lege schoentjes.
    Dolgelukkig rijden we er dadelijk mee in de tuin. De groene verf is nog niet helemaal droog maar de rode wieltjes wel. Hé? Die rode wieltjes lijken verdacht veel op deze van ons verloren veloke ...

           

    24-04-2007 om 17:53 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brug over het Albertkanaal
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
      1944                Vroenhoven

    Na de bevrijding werd pa een stuk rustiger en wilde hij eindelijk iets kwijt over de gebeurtenissen in mei 1940 aan het Albertkanaal.  
    Pa vertelde ... maar toen begrepen we er nog niet veel van. Later wel.
     
    In de nacht van 10 op 11 mei bij de aanval van de Duitsers op het Fort Eben-Emael, bevindt pa zich ergens in de buurt van een brug over het Albertkanaal te Vroenhoven.
    Duitse zweefvliegtuigen landen op het dak van het fort dat vrij vlug wordt ingenomen.
    Ook langs het kanaal komen Duitse soldaten in rubberbootjes en duiken plots op in de onmiddellijke omgeving van de brug. Overal dalen valschermspringers neer en de Belgische soldaten zijn totaal verrast door deze geluidloze aanval.
    Wanneer ze op de vijand beginnen te schieten stellen ze vlug vast dat ze tegen de veel modernere wapens van de Duitsers geen kans maken.
    Er ontstaat paniek en wie nog weg geraakt probeert te vluchten voor het moordend geweld.
    Een groepje van zeven soldaten is tot in het dorp geraakt en besluit zich te verstoppen in een huis dat blijkbaar verlaten is. Pa is één van hen.
    Ze kruipen weg in de kelder van het gebouw en proberen zich koest te houden.
     

    Hoelang kunnen ze hier blijven zonder dat ze worden ontdekt?
    Door het keldergat, dat op de straat uitgeeft komt wat verse lucht naar binnen.
    Licht maken durven ze niet en ze stellen zich tevreden met het schamele licht van de opkomende dag dat door het gat naar binnen valt.
    Ze zijn uitgeput en de meeste vleien zich op de aarde keldervloer neer.
    Het is niet echt koud daar beneden maar pa rilt over zijn hele lichaam.
     

    Hoelang ze daar gezeten hebben weet hij niet maar een zwaar gebrom doet hen opschrikken.
    Door het keldergat zien de jongens
    hoe enkele Duitsers op hun zware motoren de straat komen ingereden en rakelings langs hen passeren.
    De mannen houden hun adem in maar even later volgt het af- en aanrijden van Duitse personenauto's en legervoertuigen.
    Op het pleintje voor het huis waar ze zich schuilhouden zijn ondertussen enkele vrachtwagens blijven staan en meer dan dertig soldaten lopen rond de voertuigen en beginnen materiaal uit te laden.
     

    Nu zitten ze als ratten in de val.
    De kans om hier nog ongezien weg te geraken is heel klein.
    Een peloton Duitse soldaten marcheert voorbij en plots beginnen ze te zingen.
    Eén van de verstekelingen raakt hierdoor danig over zijn toeren dat hij recht springt, zijn geweer door het keldergat naar buiten steekt en sist:
    'Ik zal die smerige Moffen eens een lesje leren, zie.'

    In paniek vliegen de zes anderen op hem af en kunnen nog maar net verhinderen dat het heethoofd in zijn woede zou beginnen schieten.
    'Ben je gek man! Als jij één schot lost werpen ze hier een handgranaat door het keldergat naar binnen en is het met ons allemaal gedaan!'
    Terwijl drie man hem in bedwang houden nemen de anderen zijn wapen af.
     

    Iedereen beseft nu wel dat verder oorlog voeren tegen deze overmacht geen zin heeft en ze besluiten wijselijk om zich over te geven.
    Een witte zakdoek wordt aan de loop van een geweer geknoopt en door het keldergat naar buiten gestoken.
    Even later worden ze uit hun schuilplaats gehaald, gevangen genomen, en de volgende dag op de trein naar Duitsland gezet...

                       


    24-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    22-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nonkel Jan ( 2 ) - De grappenmaker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1948 ?               

    Onze is nonkel een echte pleziermaker.
    Op bijeenkomsten en feestjes staat hij steeds in het middelpunt van de belangstelling.
    Aan de tafel waar Janneke zit wordt er het meest van al gelachen. Iedereen is verzot op zijn moppen en kwinkslagen en als geen ander kan hij de boel op stelten zetten.

    De goede tijden vangen weer aan en om de oorlog vlug te kunnen vergeten lachen de mensen graag en veel.
    Iedereen doet mee als Nonkel een of ander spel in gang steekt.
    Het spel met de flessen kan niemand hem nadoen, want telkens opnieuw vindt hij een gewillig slachtoffer dat zich laat beetnemen.
    Het gaat als volgt: 
    Nonkel zet enkele lege bierflessen willekeurig verspreid op de grond van de woonkamer en vraagt een vrijwilligster om even tussen de flessen door te lopen zonder deze te raken.
    Dit gaat vrij gemakkelijk en iedereen kan blijven kijken.

    Nu wordt aan een paar vrouwen gevraagd om zich af te zonderen en niet naar het spel te kijken tot zij aan de beurt komen.
    Zijn medewerker, meestal mijn vader of nonkel Albert, bindt de vrouw een sjaal of keukenhanddoek voor de ogen, ze wordt bij de arm genomen en tot vóór de rij flessen gebracht.
    ‘Vooruit ga nu,’ zegt Janneke, ‘maar pas op, loop de flessen niet omver!’
     
    Terwijl de vrouw langzaam stap voor stap vooruit gaat worden de flessen één voor één voorzichtig voor haar voeten weggenomen.
    Er staan al helemaal geen flessen meer als de grappenmaker roept: 'Pas op!Benen wijd open nu, ge gaat een fles omver trappen!'.
    Achter haar rug worden de flessen weer op hun plaats gezet en als de blinddoek wordt afgenomen lijkt het alsof de vrouw het parcours perfect had afgelegd. 
    Dit geeft altijd aanleiding tot grote hilariteit.

    Vervolgens is het de beurt aan één van de afgezonderde vrouwen. Het spel gaat op dezelfde manier verder, en de toeschouwers roepen maar steeds: ‘Pas op benen open! Let op de flessen!’
    Net voordat de vrouw haar blinddoek wordt afgenomen gaat Janneke languit op zijn rug achter haar op de grond liggen.
    Als ze omkijkt lijkt het net alsof ze met gespreide benen over Janneke is gestapt en hij heel die tijd onder haar rok heeft zitten loeren.
    De omstanders spelen het spel mee en liggen dubbel geplooid van het lachen.
    Meestal wordt de vrouw vuurrood van schaamte en kan er goed om lachen maar soms krijgt Janneke een paar oorvijgen of een ferme slag van haar sacoche.
    Het kan hem allemaal niet schelen. Als er maar gelachen wordt.

    Zo wordt er enorm gelachen als Janneke één van de feestvierders vraagt om, geblinddoekt, een kusje te geven aan een van de jonge vrouwen. Als de man niks meer kan zien wordt de jonge vrouw vervangen door een oudere 'dikke' madam die haar ontblote bovenarmen tegen mekaar drukt. Janneke duwt nu het hoofd van zijn slachtoffer tegen die twee velzige armen en iedereen roept: 'Kussen, kussen!'
    Na de 'daad' gaat Janneke vliegensvlug op een stoel staan en stroopt zij broek half naar beneden.
    Wanneer nu de blinddoek verwijdert wordt trekt Janneke ostentatief zijn broek naar omhoog en zegt: 'Gij zijt nu den eerst die echt mijn gat gekust heeft, zie!'
    En dan... moet hij zich vliegensvlug uit de voeten maken!

    22-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    21-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Rode Zwembroekjes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1945 ?

    Op de leeftijd van negen en tien jaar kunnen we al zwemmen, niemand heeft ons dat geleerd.
    Het lijkt me dat de zomers toen warmer waren dan nu want we zochten geregeld de vijver of de beek op om er in te ploeteren en wat afkoeling te zoeken.
    We zijn veel in het water en leren zwemmen op onze eigen manier, eerst nog met één voet op de bodem en daarna zijn we vertrokken.
    Ook in Kraainem zijn er vijvers en deze die het gemakkelijkst toegankelijk is noemen we de ‘driehoek’.
    Het is nochtans verboden om erin te zwemmen want tussen het riet staat een grote plaat waarop duidelijk in koeien van letters :
    VERBODEN TE ZWEMMEN.
    De veldwachter ( den ‘Tube’) rijdt regelmatig met zijn fiets voorbij en als hij ons betrapt lopen we zo hard we kunnen weg om uit zijn handen te blijven. Als je wordt gegrepen bezorgt hij je een pak slaag, zonder pardon.
     We zwemmen in ons blootje terwijl onze kleren onbewaakt langs de oever in het gras liggen. Wie gaat er onze schamele spullen nu stelen? Maar één keer loopt het bijna fataal af.
    In het dorp zijn er regelmatig rondtrekkende zigeuners - ‘Bohemers’ noemen we hen - met hun woonwagens. Ze zoeken ergens een goed plaatsje om te blijven staan en vertoeven er enkele dagen. De mensen zien ze niet graag komen want, toeval of niet, er verdwijnt nogal een en ander als ze in de omgeving hun kamp opslaan.
    Die warme namiddag zijn we weer allen in de vijver aan het stoeien, als plots een van de vrienden een luide schreeuw geeft.
    ‘Hé, mannen kijk daar, ze gaan er met onze kleren vandoor!’
    Twee kleine zigeunerkinderen hebben elk een hoopje kleren opgeraapt en rennen ermee weg in de richting van de woonwagen die even verder langs de veldweg staat.
    Zonder één ogenblik te aarzelen zwemmen we ijlings naar de kant en zetten de achtervolging in.
    Gelukkig zijn de kinderen nog heel jong en kunnen ze niet snel genoeg lopen met al die kleren in hun armen.
    Mil is als eerste bij hen en met een duiksprong heeft hij er één te pakken. De andere laat van schrik alles vallen en spurt zonder om te kijken naar huis.
    Nu staan we allen, in adamskostuum, rond de kleine klerendief maar wanneer we hem willen afstraffen stuift hij er plots tussen ons vandoor en loopt als een haas naar de woonwagen. Hij schreeuwt zo hard om zijn papa dat we wijselijk besluiten om ons uit de voeten te maken.

    Het zwemmen zonder zwembroek kan niet blijven duren want er komen ook meisjes in de buurt van de driehoek spelen en die lachen hartelijk om onze blote kont. Eigenlijk beginnen we ons een beetje te schamen.
    Dé oplossing hebben we gevonden met ons onderhemdje. We trekken vóór- en achterzijde tussen onze benen samen en maken het aan mekaar vast met een veiligheidsspeld. Het geheel ziet er uit als een zwempak, maar dan wit van kleur, althans in het begin. Door het modderige vijverwater en het veelvuldig laten drogen wordt de kleur al vlug grauw - grijs .
    Ons ma vraagt eens aan Tenne of zij weet hoe het komt dat er onder aan onze onderhemdjes zo veel kleine gaatjes en roestvlekken zitten?
    Tenne zegt dat ze van niets weet maar legt ons nadien wel op de rooster om er het fijne van te weten. Door voortdurend in het water te zitten beginnen na verloop van tijd de stalen veiligheidsspelden te roesten, vandaar dus die vlekken.
    Om te voorkomen dat ma nog meer vragen zal stellen wil Tenne voor ons een echte zwembroek maken.
    Ze koopt enkele bollen breikatoen en kort daarna verschijnt ze heel triomfantelijk met twee zwembroeken, in elke hand één.
    'Hier zie, wat denkt ge er van?' zegt ze trots.
    Het zijn prachtexemplaren! Zoiets hebben we nog nooit gezien.
    Twee rode broekjes met heel korte broekspijpen waarop een blauwe anker is geborduurd, en om het geheel op te houden; een broeksriem in dezelfde blauwe breiwol met een blinkende gesp!
    Onze zwemmakkers zullen groen zien van jaloezie.
    De volgende dag al gaan we te water ... maar wat een ramp! Al na enkele minuten voelen we iets eigenaardig tussen onze benen. Het is net alsof we door lang gras zwemmen. We waden naar de kant en schrikken van wat we zien.
    Er lopen lange rode strepen - bloed??? - van onder uit het broekje over onze benen. De pijpjes zijn vier keer langer geworden en hangen tot over onze knieën. Ook het blauwe riempje is zodanig uitgerokken dat het niet meer in staat is onze zwembroek op te houden.
    Met één hand houden we nu de broek omhoog en met de andere hand trachten we met water de rode vloeistof van ons af te spoelen.
    De hilariteit is groot. De twee stoeferkes met hun nieuwe zwembroeken worden door de andere rakkers vierkant uitgelachen.
    De schuld van alles is de slechte kwaliteit van de naoorlogse breiwol. Door de in mekaar gelopen kleuren zien onze broekjes er uit als één lange, natte, smerige opneemvod.
    Tenne heeft met ons te doen als we wenend van spijt bij haar binnenvallen.
    Veertien dagen later hebben we nieuwe broekjes. Tenne heeft zich weer aan het breien gezet, maar nu met een betere wolkwaliteit.
    In afwachting geeft ze ons een ander soort 'zwembroekjes'. Deze keer zijn ze niet van breiwol en voelen zelfs heel zacht aan. Er zit ook nog een elastiekje in ons midden die het geheel ophoudt.

    We vragen ons niet af waar deze broekjes plots vandaan komen maar toch vinden we dat ze, mede door hun licht roze kleur, nogal fel op smaller gemaakte vrouwenbroekjes gelijken.


    21-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (1)
    20-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nonkel Jan
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1948 -                                            

    Hij is amper één meter vijftig groot maar heeft een stem als een klok.
    Altijd, of toch bijna, is hij goed geluimd, voert het hoge woord en is steeds  klaar om een grap te vertellen of iemand een poets te bakken.
    Wij vinden hem een toffe nonkel want hij doet ons dikwijls lachen met zijn apenstreken. 
    Toch is Janneke soms een driftig baasje als hij zijn goesting niet krijgt.
    Tenne is een kop groter dan haar man en moet hem wel heel graag zien, want wat zíj allemaal met hem meemaakt is geen klein bier.
    En van bier gesproken, Janneke lust de pintjes wel, soms meer dan echt goed voor hem is.

    Omdat onze ouders de hele dag uit werken gaan en bijna nooit thuis zijn, gaan Mil en ik in de vakantie meestal naar Kraainem,bij Tenne, en blijven er vaak logeren.
    Tenne en Nonkel wonen in hetzelfde huis als haar jongere zus, tante Net, die samen met nonkel Albert twee kinderen heeft, Liliane en Jean.
    Ons nichtje is drie en ons neefje ligt nog in de wieg. Ze zijn zeven en tien jaar jonger dan wij en dus nog geen echte speelkameraadjes voor ons maar aan kameraadjes hebben we in Kraainem geen gebrek.
     

    Vandaag is het de eerste dag van de grote vakantie en ik zit samen met mijn broer Mil  en Tenne  aan de ontbijttafel.
    Nonkel staat al klaar om naar zijn werk te vertrekken. Jan is Wattman /trambestuurder - in Brussel.
    Vandaag is hij blijkbaar niet goed uitgeslapen en vraagt knorrig aan zijn vrouw:
    ‘Julia, wat hebt gij tussen mijn boterhammen gelegd?’
    Tenne, die hem kent en het met haar ellebogen aanvoelt als hij vies gezind is, zegt:
    ‘Kijk zelf maar eens, ze steken in je kabas.’
    Hij haalt de, in fijn boterhampapier verpakte, sneden brood uit zijn lederen schoudertas en kijk wantrouwig naar wat er tussen zit.
    ‘Miljaardedju , wééral spek! Ge weet dat ik die vettigheid niet moet hebben.’
    ’Ik heb vandaag niks anders in huis Jan.’
    Tenne is niet van plan om veel complimenten te maken.
    Hij wil nu haar volle aandacht.
    ’Ha nee hé, dat vreet ik niet op,’ gromt hij, ‘ik krijg daar altijd het zuur van!’
    De sneden brood vallen uit het papier wanneer hij ze op de tafel werpt.
    ’En toch zult ge ze moeten opeten,’ zegt Tenne doodkalm, ‘anders kunt ge maar op uw kin kloppen.’
    ’Wablief?’ Roept hij kwaad. ‘Kijk maar eens wat ik met uw boterhammen doe zie!’
    In een flits rist hij de sneden van de tafel en smijt ze met volle kracht tegen de keukendeur.
    Mijn broer en ik krimpen in mekaar van schrik en zien hoe de boterhammen met het vettig spek even aan de deur blijven kleven en dan heel langzaam naar beneden glijden.
    Ziedend van woede neemt Janneke zijn lege kabas, trekt de deur open en slaat ze met volle kracht achter zich toe.
    De boterhammen vallen op de grond.
    Langzaam raapt Tenne alles weer mooi op. ’Hij kan maar zijn plan trekken ,’ zegt ze, ‘straks als hij thuis komt zal hij weer sterven van de honger. Ik ken dat.’

    Maar 's avonds heeft hij helemaal geen honger. Zijn stap is onzeker en hij komt lachend binnen en spreekt met een dikke tong.
    ‘Julia, ik heb gewonnen met de voetbalpronostiek samen met enkele mannen van den tram!’
    ‘Ha ja?’ Zegt Tenne. ‘Dan is er toch iets voor mij bij zeker?’ Ze steekt haar hand uit.
    ‘Niks van! Dat is mijn geld.’ Stottert de tramman.
    ‘Ook goed, koop er dan een schoon kleedje mee voor mij!’ Zwanst Tenne.
    ‘Hoeveel heb je eigenlijk gewonnen?’ Ze knipoogt naar ons.
    ‘Tweehonderd frank!’ Zegt hij triomfantelijk ... ‘Maar ze is al op.’
    ‘Als ik het niet gedacht had…’ Tenne schudt meewarig met haar hoofd. Ze kent haar ventje door en door en laat hem maar lullen.
    De ruzie van vanmorgen is hij al lang vergeten en het is beter van hem gerust te laten als hij te veel babbelwater gedronken heeft.
    Morgen, als hij zijn roes heeft uitgeslapen, is hij weer de plezante nonkel Jan.

    20-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (1)
    19-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bij 'Tenne' met vakantie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  1945 – 1949

    Tijdens de grote vakantie, die zes weken duurt, zijn we heel vaak in Kraainem bij Tenne en mogen er ook af en toe blijven slapen.
    Tenne is onze allerliefste tante want niemand anders verstaat zo goed wat kinderen nodig hebben om gelukkig te zijn.
    Ons moeder is de oudste van de vier zussen welke als enigen overbleven van een gezin dat ooit uit elf kinderen bestond. Hun zeven broers en zussen hebben ze allemaal jong verloren, de oudste was pas achttien toen hij stierf.
    We moeten Tenne eigenlijk tante Julia noemen, maar omdat de kinderen van haar jongste zus het woord 'tante' nog niet goed kunnen uitspreken en er 'tenne' van maken blijven we haar verder altijd zo noemen.
    Zijzelf heeft nooit kinderen gehad omdat ze een zware baarmoederoperatie moest ondergaan toen ze amper 19 was - pas getrouwd -  en bijgevolg geen kinderen meer kon krijgen.
    Misschien juist door dat gemis houdt ze zo veel van ons; de kinderen van haar drie zussen.
    Een eigen kamertje hebben we bij haar niet maar dat lost Tenne wel gauw op.
    Op de overloop van de trap op de eerste verdieping, sleept ze een kafzak, (soort matras gevuld met gehakt stro) en daarop slapen we zonder moeite.
    Hele dagen kunnen we gaan spelen met de vrienden, die al bijna even talrijk zijn in onze vakantieverblijfplaats als thuis.
    De pret kan niet op en Tenne is heel wat toleranter dan onze ouders. Vaak gaat ze met ons wandelen in de ‘diepe straat’, een holle weg tussen de velden waar heel veel braambessen -‘krokebaaze’ - staan. We nemen een rieten mandje of een lege confituurpot en al zingend plukken we de rijpe bessen. Ik ken het liedje nog altijd:
    “Krokebaaze, duimen diii…k !”
    “Iedereen heeft zijn potteke vol,”
    “Behalve ik en Jan-de-schrik,”
    “en Jan-de-luierik!”
    Veel gaat er echter niet in ons potje want de meeste rijpe braambessen verdwijnen onmiddellijk achter onze kiezen en na een tijdje zijn onze lippen blauw van het kleurrijke sap.
    Een andere keer maken we een vlieger van oude kranten en rieten stokjes. We bedelen om een klosje garendraad dat dik genoeg is om onze vlieger op te laten en trekken naar het pas afgemaaide korenveld van ‘Mon Pareing’.
    Die boer jaagt ons dikwijls weg omdat hij bang is dat we niet enkel onze vlieger oplaten maar ook nog wat graanhalmen zullen sprokkelen - 'oogsten' - die op de grond zijn blijven liggen.

    Dikwijls trekken we naar ‘laag Kraainem’ om achter het oude papierfabriekje te gaan ravotten tussen het riet en rond de Woluwe, een waterloop van ongeveer vier meter breed. Deze beek is erg vuil omdat nogal wat rioolwater van de gemeente Sint Lambrechts Woluwe er in wordt geloosd.

    Jef ‘van Nee van Stans’, - altijd haantje vooruit - heeft een lange boonstaak meegebracht en daagt iedereen uit om na te doen wat hij kan.
    Door de boonstaak als een polstok te gebruiken kan hij over het riviertje springen.
    Jef neemt een lange aanloop, plant de stok in het midden van het snel stromend water en wipt zijn lenig lichaam omhoog waardoor hij in zweefvlucht op de andere oever belandt. Hij werpt het springtuig als een speer weer naar de overkant en roept: ‘ Vooruit het is aan jullie nu . Wie is de volgende?’
    De eerste die het ook eens gaat uittesten is mijn broer Mil natuurlijk. Hij is de kleinste van de groep maar altijd de eerste als er iets nieuws te proberen valt. Iemand van de andere rakkers heeft weer gezegd: ‘Dat durf jij niet hé Milleke?’,  en dat is meer dan genoeg om hem te laten bewijzen dat hij het wel durft.
    Milleke neemt een krachtige aanloop en ploft de stok in het water. Zijn kleine lichaam gaat met een soepele boog de hoogte in - maar op die plaats is de bodem van de beek nogal zacht en de stok zakt diep in de modder - en blijft halverwege steken.
    Nu hangt hij daar, pal in het midden van de Woluwe  en houdt zich krampachtig vast aan zijn polstok om niet in het stromende water te vallen.
    ‘Hé, help mij, ik zit vast!’ , brult hij.
    Ja, dat zien wij ook, maar wat gedaan? Niemand durft in het stromend water gaan, dat bovendien nog verschrikkelijk stinkt ook.
    Mil slaat zijn benen om de stok en probeert wat hogerop te kruipen.
    ‘Ik krijg krampen.’ Krijst hij , ‘ik kan het niet lang meer uithouden...’
    Hij glijdt al een stukje naar beneden.
    ‘Waggel met uw lijf!’ Roept Jef, ‘ge zult wel omvallen.’
    Milleke probeert nu heen en weer te bewegen en uiteindelijk begint de stok door te buigen en kantelt heel langzaam, als in een vertraagde film, naar de overkant toe.
    Op het laatste nippertje laat de waaghals de stok los en valt pardoes in het water. Nog net kan hij zich vastgrijpen aan het gras op de oever waar een paar helpende handen hem uit het stinkende water trekken.
    We trekken hele bussels gras en proberen de viezigheid van zijn kleren te schrapen. Dat lukt maar half en we besluiten terug te keren naar het oud fabriekje waar we via het voetgangersbrugje opnieuw samen komen aan het pad langs de andere kant van het water.
    Thuis bij Tenne vertellen we maar de halve waarheid en beweren dat Mil is uitgeleden en in het water gesukkeld.
    Nadat Tenne ons flink geschrobd heeft en we, blinkend als een hesp, op onze kafzak liggen, zien we er uit als twee engeltjes die nog nooit enig kattenkwaad hebben uitgehaald.

    19-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    18-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Koffieservies (deel 2)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Langzaam dondert nu de hele inhoud op mijn hoofd en schouders en stort kletterend neer op de rode stenen keukenvloer. Mil krijgt ook een deel over zijn rug want hij zit pal achter mij aan tafel te schrijven.
    ’Hé, wat doe jij nu!’ Schreeuwt hij. In een reflex is hij recht gesprongen en met vereende krachten slagen wij erin om de kast terug op haar plaats te krijgen.
    ’Aai, aai, aai,’ zijn de enige woorden die we de eerste ogenblikken kunnen uitbrengen en bij het zien van al die scherven op de grond beginnen we gelijktijdig hartstochtelijk te wenen. Mijn hoofd doet pijn, maar dit is niets in vergelijking met de schade die ik heb aangericht. Alles wat in de kast gezeten had ligt nu in honderdduizend stukjes op de grond. Heel de keukenvloer is bezaaid met gebroken porselein. Kwistig over de grond verspreid liggen een vijftal bankbiljetten die enkele oude briefjes van tien miljoen Duitse oorlogsmarken blijken te zijn. Een kleine blikken doos met koffiebonen is opengevallen en ook een grote fles met zuurstofwater heeft de crash niet overleefd.
    Door mijn tranen heen zie ik enkele koffiebonen drijven in de zuurstofwaterplas. Ze beginnen te sissen. Mijn broer heeft het ook gezien. We kijken er verbaasd naar en vinden het zelfs een beetje grappig. Het duurt echter maar even want bij het zien van de chaos lopen we naar buiten waar we op de stoep gaan zitten huilen van miserie.
     
    Na verloop van tijd ziet Marie-Louise, een buurvrouw, ons daar zitten en vraagt bezorgd wat er gebeurd is. Wij kunnen geen woord uitbrengen maar als ze door het raam naar binnen kijkt slaat ze vol verbijstering de hand voor haar mond. ‘Jongens toch, wat hebben jullie uitgestoken?’ Opnieuw barsten we in tranen uit. We durven niet meer naar binnen kijken en lopen nerveus heen en weer voor het huis. Slechts één gedachte spookt door ons hoofd: wat gaan onze ouders nu zeggen? Het mooie servies was nog een huwelijkscadeau dat moeder kreeg van haar collega’s in het fabriekje waar ze voor de oorlog heeft gewerkt. Het is - was eigenlijk - het enige waardevolle dat onze ouders bezitten. Gewoonlijk komt ons ma met een tram vroeger naar huis dan pa en Mil gaat al naar de tramhalte om haar op te wachten. Gelukkig is ze alleen.
    Ik zie ze samen het tuinpad afkomen en ma haar kop is rood van opwinding. Als ze de puinhoop ziet laat ze zich moedeloos op een stoel neervallen...

    18-04-2007 om 14:29 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Koffieservies (deel 3)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    ‘Oh God, oh God, jongens toch…’ Jammert ze.’Hoe hebben jullie dat in Gods naam gedaan?’ Door mijn tranen heen vertel ik over het geld dat in de kast lag om brood te gaan halen.
    ’Leugenaar!’ Zegt ze, ‘er is geen geld in huis. Ge hebt zeker weer naar de suikerklontjes gezocht? Snoepen hé altijd maar snoepen!’ En in een opwelling van woede wil ze mij een oorveeg geven maar dat lukt maar half omdat ik nog net kan wegduiken.
    Na een tijdje herwint ze haar kalmte, haalt een bezem, veegt alle scherven bijeen en vult er een grote verzinkte waskuip mee.
    ’Jullie pa zal heel erg kwaad zijn’ zegt ze, ‘je kan een dik pak slaag verwachten, ga al maar naar bed, ik zal proberen hem eerst wat te kalmeren als hij thuis komt.’ Dat is geen slecht idee, en zo vlug als we kunnen kruipen we in ons klein tweepersoonsbed.
    Na een poosje horen we zijn zware stap op de sintels van het tuinpad en duiken nog dieper weg onder de lakens. Een ogenblik blijft het stil in de kamer. Dan horen we de sussende stem van ma maar plots, als een donderslag, klinkt er een luide vloek.
    ‘Waar zijn ze?’ Roept hij. ‘Nu is het genoeg geweest!’
    Briesend stormt hij onze kamer binnen en smijt de dekens van ons af. ’Kom eruit!’ Beveelt hij, ‘moeten wij daarvoor zo hard werken? En jullie alles zomaar naar den duvel doen?' Bevend van schrik staan we naast ons bed.
    ’Vooruit, maak jullie pakjes maar en ga ergens anders wonen. Ik wil jullie hier niet meer zien.’ Als van de hand Gods geslagen blijven we in een hoekje van de kamer staan. Wat nu?
    Ik had een bolwassing verwacht, maar dit? Buiten gesmeten worden voor iets dat ik niet expres gedaan heb, dat kan toch niet?
    Pa raast maar door, hij is ziedend van woede en werpt onze kleren en schoenen op de bedsprei en knoopt ze tot een bundeltje samen.
    ’Jullie zijn de nagels van mijn doodskist!’ ‘Ik kan niet verdienen wat jullie allemaal kapot maken.’ ‘Peins niet dat ik jullie nog langer zal eten geven...’
    Zijn woede is buiten alle proporties. Mil begint opnieuw te huilen en ma wil tussenbeide komen maar pa duwt haar onzacht opzij.
    Heel die scène duurt slechts een paar minuten maar lijkt ons een eeuwigheid. Als orgelpunt zwiert hij ons pakje met kleren de keuken in tot bij de voordeur. Een wrokkig gevoel maakt zich plots van mij meester. Als hij ons niet meer wil, wel dan zullen we maar gaan. Ik bijt op mijn onderlip om niet te huilen en stap resoluut naar de voordeur ‘Kom, Mil, we gaan in ons kamp in het bos wonen.’
    Pa schrikt zichtbaar van deze reactie. Hij voelt dat hij te ver is gegaan. Bliksemsnel springt hij me achterna en houdt me tegen.
    ’Hélaba manneke, waar gade gij naartoe?’ Vraagt hij bijna vriendelijk.
    De krop in mijn keel belet me om normaal te spreken.
    ’Weg...’ Stamel ik, 'weg,' en kan mijn tranen niet langer bedwingen. ’Kom maar binnen nu, ’t is al goed. Vooruit.’ Sust hij.
    Hij neemt me onder zachte dwang weer mee in de keuken.
    ’Nee, nee.., kom we gaan Mil.’Sputter ik nog tegen, terwijl ik eigenlijk blij ben dat we niet weg moeten.
    Nu komt ma tussenbeide. ‘Kom, kom, ’t is nu al lang goed geweest!’ moppert ze tegen pa en kijkt hem verwijtend aan.
    De kwaadheid van pa smelt als sneeuw voor de zon.. We krijgen nog een kop warme melk voor het slapen gaan en er wordt met geen woord meer over het voorval gesproken.
    Van het hele servies is enkel de porseleinen suikerpot ongeschonden overgebleven, omdat hij op het ogenblik van de ramp niet in de kast stond.
    De verklaring is eenvoudig: bij gebrek aan echte snoep was suiker voor ons een lekkernij en daarom stopte ma die suikerpot weg in haar slaapkamer.
    In 1993 zijn onze beide ouders gestorven. Ik wilde niks van meubels of huishoudgerief. Alléén die suikerpot in doorschijnend porselein heb ik meegenomen.
    Hij blijft voor mij een heel dierbaar souvenir.

    18-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    17-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Het koffieservies. (deel 1)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  1945

    Als loodgieter/zinkbewerker maakt onze pa zinken buizen en dakvensters voor andere loodgieters en moeder helpt hem daarbij.
    Onlangs is hij met zijn eenmanszaakje naar Brussel verhuisd en huurt er een oude garage die als atelier werd ingericht.
    Elke ochtend zijn onze ouders al vóór half acht de deur uit en komen pas ’s avonds rond zeven uur weer thuis.
    Mijn broer en ik zijn nog maar net negen en tien jaar oud en veel alleen thuis.
    Wanneer we om vier uur van school komen vinden we de grote sleutel van de voordeur terug op dezelfde plaats waar we hem die ochtend verstopt hebben; achter een losse plank van de deur in het kakhuisje.
    Onmiddellijk beginnen we aan de ons opgedragen huistaken.
    Mijn eerste werk is het aansteken van de Leuvense stoof en het leegmaken van de asbak. Daarna moet ik naar de kelder voor het vullen van de kolenbus.
    Mijn broer is al bezig met het schillen van de aardappels en het kuisen van de groenten die ma de avond daarvoor heeft klaargezet.
    Daarna loop ik langs achter door onze tuin langs de boomgaard van René van Fritz naar de enige pomp met drinkwater die onze buurt rijk is. Omdat we ons huisje huren van deze rijke boer mogen we daar ons water gaan halen.
    Meer dan een halfvolle emmer kan ik niet dragen en daarom loop ik meerdere keren heen en weer tot de twee wit gelakte emmers, die in ons washuis staan, gevuld zijn.
    Als de kachel eenmaal goed brandt en het wordt wat warmer in huis, maken we wat plaats op de keukentafel, draaien de vlam van de petroleumlamp wat hoger en beginnen aan ons huiswerk.

    In de lente van 1945, kort na de bevrijding, is echt wit brood nog vrij schaars en duur.
    Mijn vader heeft vernomen dat er in Kraainem bij bakker ‘Lomme Krol’ al te verkrijgen is en zijn moeder, mijn meter, zal er één voor ons kopen.
    Op donderdagnamiddag is het geen school en dan heb ik tijd genoeg om het te gaan halen vindt pa.
    ‘Vergeet dat wit brood niet te gaan halen, hé.’ Mil is al bang dat ik het vergeet.
    ‘Ik weet het,’ zeg ik, ‘maar waar heeft pa dat geld nu toch ergens gelegd om het te betalen?’
    Op de schouw zie ik niets liggen en op het marmeren blad van de enige kast in huis ook al niets.
    Misschien wel in de kast?
    Onderaan tussen de kasserollen en de borden is niets vinden. Dan maar in het bovenste deel kijken, de vitrinekast...
    Ondertussen heeft Mil zich aan de keukentafel gezet en is al begonnen aan zijn huiswerk.
    Ik ben net groot genoeg om één van de glazen deurtjes open te doen maar kan niet goed zien wat er op de bodem ligt.
    Ha! Daar ligt precies iets.
    Onder een stapel schoteltjes en kopjes van het porseleinen koffieservies ontwaar ik een paar bankbriefjes!
    Om erbij te kunnen ga ik op mijn tenen staan en trek me met één hand aan de rand van de kast omhoog maar ... plots kantelt de vitrine lichtjes in mijn richting!
    Ik schrik en probeer de kast terug rechtop te krijgen doch dat lukt maar half en als in een vertraagde film schuiven alle kopjes een borden in mijn richting ...
    Ik probeer te roepen maar er komt geen klank over mijn lippen omdat ik al mijn krachten nodig heb om de kast tegen te houden, anders valt ze over mij en wordt ik verpletterd ...

    17-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    16-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De bevrijding - 4 September 1944
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  - 1944

    Begin september 1944 trekken de Engelsen, Amerikanen en Canadezen vanuit Frankrijk, België binnen en één dag later zijn ze al in Brussel.

    De laatste Duitsers maken zich uit de voeten met alles wat enigszins kan rijden. Zo worden er nog heel wat fietsen en paarden met kar weggehaald en gestolen bij de burgers.
    Langs de Mechelsesteenweg zien we een personenauto voorbijrijden waaraan langs weerszijden een lang touw is vastgemaakt. Aan elk touw hangen wel tien fietsende Duitsers die zich op die manier laten voortslepen.
    Tot op de dag van de intocht der Canadezen wordt er nog overal geschoten en houden kleine groepjes Duitsers stand.
    In de chaos die ontstaat raken vele Duitsers niet tijdig meer weg en moeten zich overgeven aan de geallieerden.
    ‘Ze komen, ze komen,’ roept Julien onze buurjongen, ‘in Oppem staat iedereen al op straat, haast jullie!’ Hij is buiten adem en laat zich uitgeput op een stoel neervallen.
    Als een lopend vuurtje verspreidt zich het nieuws dat ‘ze’ vanuit Waterloo over de Mechelse steenweg in onze richting komen.
    Als vader dit hoort aarzelt hij geen ogenblik en grijpt mij en mijn broer bij de hand om te gaan kijken. Hij is vreselijk opgewonden en wij moeten heel de tijd lopen om te kunnen volgen terwijl hij ons voort sleurt.
    Het is anderhalve kilometer lopen en onderweg komen we almaar meer lachende en drukdoende mensen tegen die zich net als wij naar de steenweg haasten.
    Als we nog ruim vijfhonderd meter van ons doel verwijderd zijn horen we het al; Het doffe geraas van zware voertuigen dat in vlagen overstemd wordt door het enthousiaste geroep en gejuich van de menigte.
    Dan zien we ze ook! Over de kasseien van de steenweg daveren de tanks en de legervoertuigen in lange colonnes voorbij. Soldaten steken met hun bovenlichaam uit hun tank of zitten rond de koepel en wuiven naar iedereen.
    Enkele jonge waaghalzen kruipen op de rijdende pantsers, geven de soldaten de hand en bedelden om chocolade en sigaretten. Ook meisjes en jonge vrouwen worden op de voertuigen gehesen en werpen zich zonder scrupules in de armen van de soldaten.
    Langs de steenweg ziet het zwart van de joelende massa, jong en oud, iedereen is daar! Velen onder hen dansen, zwaaien met Belgische vlaggen  en zingen tot hun kelen er schor van worden. Iedereen grijpt iedereen vast, de vreugde is onbeschrijfelijk.
    Mensen wenen van geluk en voor het eerst zie ik tranen lopen over de wangen van mijn vader.
      

    Er zijn ook minder prettige taferelen. Om hun opgekropte frustraties van vier jaar verdrukking bot te vieren klimmen enkele heethoofden op het balkon van een huis met uitgestoken Belgische vlag en steken deze in brand. Het blijkt het huis te zijn van iemand die met de Duitsers heeft gecollaboreerd en zich nu een goede  Belg wil tonen door de vlag uit te hangen.
    De ‘zwarte’ wordt uit zijn huis gesleurd en de soldaten moeten ingrijpen om te voorkomen dat hij ter plekke wordt doodgeslagen.
     We zien ook vrouwen met kaalgeschoren schedels die midden op de straat worden uitgescholden en met allerlei voorwerpen bekogeld.
    ‘Waarom doen ze dat pa?’ Vraag ik, maar hij antwoordt niet.
    Later hoorden we zeggen dat die vrouwen gestraft werden  omdat ze met de Duitsers hadden ‘gelopen’. Ik begreep er niks van.
    Aan de voorbijtrekkende voertuigen komt haast geen einde en vader besluit dan maar om naar huis te gaan.
    Onderweg is hij nog steeds erg nerveus en op een gegeven ogenblik haalt hij iets uit zijn broekzak, frommelt het bijeen en werpt het in de haag langs de beekstraat.
    Plots realiseert hij zich dat er iets fout is, draait zich om en loopt even terug. Hij duikt tussen de haag en haalt er het verfomfaaide papiertje weer uit. Wanneer hij het openvouwt ziet hij dat het een briefje van vijftig frank is. Hij fluit tussen zijn tanden en zegt opgelucht: ‘Wat een geluk dat ik het gezien heb want anders konden we morgen geen brood kopen.’ Hij lacht hartelijk om zijn stommiteit en uitgelaten stappen we verder naar huis.

    De komst van de Amerikanen luidt voor ons een heel nieuw tijdperk in. Het is niet alleen het einde van de oorlog maar ook het begin van vrede die wij als kind nooit hebben gekend.
    Al spoedig heeft Louis weer werk en komt er geld binnen en hierdoor ook beter eten op tafel. Nieuwe dingen ook, die we nog nooit gegeten hebben.
    Ik herinner mij dat pa eens bananen had meegebracht en ze ons liet proeven. Als hij ze te voorschijn haalt ben ik diep ontgoocheld omdat ze niet mooi rond en lang zijn zoals men altijd vertelde, maar krom en hoekig. De smaak valt echter wel mee en ook de sinaasappels en de chocolade zijn lekker.

    Op de  renbaan van Sterrebeek slaan de Amerikanen een heel legerkamp  op.
    Er staan wel honderd grote tenten en de soldaten zijn vriendelijk en delen vaak chocolade, koekjes en kauwgom uit.
    Wie zijn zuster kan overtuigen om een afspraakje te maken met een soldaat zit gebeiteld en krijgt alles wat zijn hartje lust.

    Wij hebben geen zuster maar halen wel regelmatig de vuile was op bij de soldaten om deze door ons moeder te laten doen. Zij wordt niet betaald voor de was maar krijgt in ruil dubbel zoveel stukken zeep dan ze nodig heeft. Hiermee kan ze ook onze eigen was doen.
    Toch krijgen wij van de soldaten nog snoep en ook sigaretten, maar dat vertellen we thuis natuurlijk niet.
    Eén keer krijgen we ook enkele witte, langwerpige ballons. We blazen ze op en spelen er mee met de jongens en meisjes in onze buurt.
    We vragen ons af of Amerikaanse ballons allemaal zo een eigenaardige lange vorm hebben. 

    Wanneer  moeder deze ‘ballons’ ziet wordt ze vuurrood en pakt het ‘speeltuig’ af terwijl ze ons verbiedt om die ‘dingen’ nog aan te nemen. Wij begrijpen haar houding niet, maar later komen we er achter dat deze ballons eigelijk niet dienen om opgeblazen te worden ... 

                          
                   



    16-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    15-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Bedrieger, bedrogen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    1945

    De oorlog is bijna voorbij en toch is er nog voedselschaarste.

    Nadat de broer van mijn vader, nonkel Jef, zich zo 'schandalig ' had gedragen, met die zware slagen op onze voordeur die vroege ochtend in 1942, en mijn pa de stuipen op het lijf had gejaagd door te roepen: OPEN MACHEN GESTAPO !!!, was de relatie tussen de twee broers lange tijd sterk bekoeld.
    Mijn ma wil absoluut niet meer met haar schoonbroer spreken en zeker niet op bezoek gaan in zijn café aan de kerk.

    Mijn vader daarentegen is minder rancuneus dan ons moeder en nadat die smakeloze 'grap' al een paar jaar achter de rug is, brengt hij zijn oudere broer opnieuw een bezoekje.
    Ons moeder is razend omdat haar man zo lang weg blijft en zijn eten koud wordt maar bovendien maakt ze zich vooral zorgen omdat hij misschien te veel zal gedronken hebben als hij naar huis komt.

    Als hij tenslotte toch thuis komt is vader lichtelijk aangeschoten en lacht de hele tijd.
    Ma wordt hierdoor nog kwader en wil weten wat er aan de hand is.
    ‘Zet u hier bij mij aan tafel,’ zegt pa, nog steeds lachend en blijkbaar nagenietend van wat hij heeft meegemaakt. ‘Ik zal het je vertellen.’
    Onder het inscheppen van zijn eten begint hij:

    ‘Onze Jef heeft vandaag zijn lesje geleerd.' Lacht hij.
    'Jullie hebben toch niet gevochten?' Wil ma dadelijk weten.
    'Maar nee, ge kent mij toch, ik ben gene vechter.'
    'Wat er gebeurd is, is zijn eigen schuld. Hij verdient niet beter.'
    'Zeg dan toch wat er is gebeurd.' Ma schuift bij hem aan tafel.
    Mijn broer en ik leggen onze kin op tafel en luisteren mee met open mond.

    'Wel, onze Jef is altijd met allerlei louche zaakjes aan 't foefelen geweest hé, en als hij ergens profijt kan uittrekken zal hij het niet laten.'
    'In zijn café is altijd wel iets te koop achter den toog (in de smokkel), verstaat ge? En als ge geld hebt kan je bij hem alles verkrijgen.'
    'Nu is er daar deze namiddag een sjieken type binnengekomen met een valies en die sprak nogal met een raar accent. Precies Hollands.'
    'Hij vroeg of de Jef geen boter wilde kopen want hij had nog één klomp van vijf kilo over van een levering die hij was gaan doen in Brussel.'
    'Onze Jef wilde eerst eens proeven of het wel échte boter was en met een klein mesje sneed dien Hollander er een stukske af. Hij heeft mij ook laten proeven en ik moet zeggen het was echte boter, zonder twijfel.'
    'Dan hebben ze een beetje gediscuteerd over de prijs, maar vermits het dienen Hollander zijne laatste klomp was maakte hij ne hele goeie prijs.'
    'Onze Jef vond vijf kilo toch wat veel en wilde maar de helft van die klomp, maar dat wilde dien Hollander niet weten: het was alles of niks.'
    'Als de verkoop gesloten en betaald was moest dien Hollander rap vertrekken want zijne compagnon wachtte op hem aan de tramhalte.'

    'Onze Jef heeft dan een groot broodmes gepakt om die vijf kilo door te snijden en te verdelen in kleine pakjes voor zijn beste klanten.'
    'Ik zien nog zijn gezicht als ... ' Pa is ondertussen in een lachbui uitgebarsten en kan een paar tellen niets meer uitbrengen.
    'Watte?' vraagt ma ongeduldig. 'Zeg het!'
    'Onze Jef had al de moeite van de wereld om met zijn mes door die boter te geraken,... en als hij er plots door schiet en die klomp in twee stukken openvalt, zit er daar in het midden een dikke ...Haha, Witte kool !!!'

    15-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    14-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De laatste loodjes ...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1944 - 1945

    Tegen het einde van de oorlog worden de mensen nog meer op de proef gesteld dan voordien maar het leven gaat door ...
    De Duitsers voelen dat de geallieerden in aantocht zijn en willen zo lang mogelijk stand houden in de bezette gebieden. Dit brengt hen soms tot daden van wanhoop en frustratie, ook tegenover de burgerbevolking.
    De mensen zijn uitgeput van deze vier jaar lange bezetting en kijken uit naar de komst van de geallieerde troepen.
    De laatste loodjes wegen het zwaarst zegt men altijd, en dat is ook zo.
    Op school krijgen we geen vitamines meer omdat de voorraad waarschijnlijk op is. Ook het voedsel wordt almaar schaarser en slechter. Dikke mensen zie je haast niet, dikke kinderen nog veel minder.
    In de zomer lopen we vaak met ontbloot bovenlijf of in een hemdje zonder mouwen, maar ik ben zó mager dat ik me schaam als de mensen naar mij kijken. Mijn bovenarmen zijn zó dun dat ik ze niet gewoon durf laten hangen omdat mijn ellebogen er dan uitzien als dikke knokige knobbels.
    Ik heb er wat op gevonden om mijn biceps dikker te laten lijken en loop vanaf nu met gebogen armen rond.
    De ribben van mijn borstkas zijn zonder moeite te tellen, en toch heb ik een dik, opgezwollen buikje. Eigenaardig is dat.
    Na de oorlog moet ik twee maal in de week bij de dokter onder een speciale lamp gaan liggen omdat ik - net als mijn broer  -  een tekort aan vitamines heb, zegt hij ...
    Het nieuws van de landing in Normandie doet de hoop op een snelle bevrijding weer opleven.
    Bijna dagelijks vliegen honderden Engelse bommenwerpers heel hoog boven onze hoofden oostwaarts, richting Duitsland. Het gedaver van de vliegtuigen wordt overstemt door het luchtafweergeschut van de Duitse artillerie. Hoog in de lucht zien we de kleine wolkjes van ontploffende granaten die meestal niet hoog genoeg reiken om de vliegtuigen te kunnen treffen.

    Nieuwsgierig willen we altijd buiten naar de vele kleine wolkjes gaan kijken maar worden telkens door ma of pa naar binnen gesleurd uit angst dat vallende brokstukken (schrapnels) ons zouden raken.
    Een ander, nieuw verschijnsel aan de hemel zijn de V-1 bommen met hun typisch brommend geluid. Ze vliegen laag en we horen ze pas aankomen als ze al dichtbij zijn. Meestal vliegen ze sputterend over onze hoofden voorbij maar één keer is het bijna raak.
    Op tweehonderd meter van ons huisje, boven de Pachthofdreef, valt plots de motor stil ...
    Mil en ik zijn buiten en pa werpt zich met een tijgersprong op ons en duwt onze hoofden in het gras langs de kant van de weg.
    ‘Blijven liggen!’ beveelt hij, als ik mijn hoofd optil om te kijken.
    Geluidloos zweeft het tuig over ons huis en pas na een halve minuut horen we de zware ontploffing.
    Later horen we vertellen dat de V-1 insloeg juist naast het kasteeltje van Withouck, dicht bij de Vier Armen.
     
    Vlak vóór de druivenserres in de boomgaard van onze huisbaas - boer René - worden twee "abri’s" (schuilkelders) gemaakt.
    Het zijn gewoon twee diepe putten die mijn vader en de buren, van de andere twee huurhuisjes, uitgegraven hebben. Over de putten liggen grote ijzeren golfplaten - witloofplaten - en het geheel is afgedekt met bussels stro en aarde.
    Telkens als er vliegtuigen in aantocht zijn worden de mensen verwittigd door loeiende sirenes.
    Bij de eerste jankende klanken rennen we naar de abri en kruipen zo diep mogelijk in de put, heel dicht tegen elkaar aan.
    Op een dag is het weer zo ver en iedereen loopt al naar zijn schuilplaats. Waarom ik steeds blijf treuzelen en achterblijf weet ik niet maar het gebulder der kanonnen is al losgebarsten als ik langs de achterdeur van ons huisje naar buiten loop, richting abri.
    Plots weerklinken geweerschoten. Verstijfd van schrik blijf ik tegen de muur van de varkensstallen staan.
    Enkele Duitse soldaten zijn in een gevecht gewikkeld met leden van de weerstand. De ‘Witte’ Brigade zoals wij hen noemen. Er wordt heen en weer geschoten tussen de huizen.
    Vanuit de abri hoor ik mijn naam roepen. De schrille stem van moeder gaat door merg en been.
    Ik durf niet bewegen en twijfel tussen doorlopen of weer het huis in gaan.
    Dan roept ma een tweede keer, nog luider en angstiger deze keer.

    Als van een bij gestoken ren ik naar de schuilkelder ... maar op het moment dat ik het houten tuinpoortje openduw om in de weide te komen, slaat een salvo kogels, net boven mijn hoofd, de plankjes van het hekje aan diggelen.
    In twee sprongen ben ik bij de put en duik er hals over kop in.
    Pa grijpt me bij de arm en trekt me recht. Ik voel geen pijn maar kijk bang afwachtend naar zijn gezicht ... het paar oorvijgen die nu moeten volgen blijft uit. Hij vergeet gewoon om me te straffen voor mijn getreuzel.
    Zijn mijn ouders echt zo blij dat ik nog leef?

    14-04-2007 om 19:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    13-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gestapo
    Klik op de afbeelding om de link te volgen - 1942 - 1943

    In de dagen en weken die op zijn vrijlating volgden zocht Louis koortsachtig naar werk maar kon niet zo gemakkelijk aan de slag.
    De bezetter had nochtans in Duitsland veel werkkrachten nodig en beloofde goede verdiensten, goed eten en regelmatige terugkeer met verlof naar België, maar pa wilde niet opnieuw naar Duitsland om er in een of andere fabriek munitie en oorlogsmateriaal te gaan maken voor de vijand. 
    Ondertussen had hij deeltijds werk gekregen als loodgieter bij zijn vroegere werkgever, maar toch werd hij, net als vele anderen, al na een paar maanden door de Duitsers opgeroepen en onder 'zachte dwang' naar de fabrieken gestuurd.
    Moeder werkte drie dagen in de week als poetsvrouw en wij waren groot genoeg om naar school te gaan of alleen thuis te blijven.
    Na enkele maanden wilde Louis graag naar huis terugkeren maar kreeg geen toestemming Naarmate de oorlog langer duurde verloren de Duitsers alsmaar meer mensen en materiaal en elke arbeidskracht in Duitsland was onmisbaar geworden waardoor de buitenlandse werkers daar moesten blijven.
    Kort vóór Kerstmis 1944 had pa eindelijk geluk en lieten ze hem een weekje gaan. 
    'Vóór Weihnacht moet ik terug zijn hebben ze me gezegd,' grinnikte hij, 'maar dat zal niet waar zijn, zelfs met geen tien paarden krijgen ze me nog ooit terug!'
    'En als ze je komen halen?' vroeg ma vol schrik. ' Anderen zijn opgepakt nadat ze niet zijn teruggekeerd. Ik hoor dat de Gestapo weer fel aan 't zoeken is.'
    ' Laat ze maar komen zoeken, ze zullen mij niet vinden...' zei hij zelfverzekerd.
    ' Maar wat als ze me ondervragen? '
    ' Luister vrouw, ge zegt gewoon dat ik terug ben gegaan zoals ze gevraagd hebben; Vóór Weinnacht teruggegaan! '
    Zanderin was er niet gerust in maar wilde ook niet dat haar man ons opnieuw alleen liet.

    De volgende dag al begon hij met het in orde brengen van een schuilplaats.
    Er was een kleine ruimte tussen de keldertrap en het plafond in het washuis. Deze opening timmerde hij dicht en maakte in de planken zoldervloer een verborgen luik. Hierdoor kon hij zich bij onraad laten zakken en het boven zijn hoofd weer dichttrekken. Mijn moeder was  op van de zenuwen en smeekte hem om toch maar liever niet thuis te blijven slapen want 's nachts werden de meeste jongens opgepakt.
    De week na Kerstmis begon de spanning al. Hij was niet teruggekeerd ...
    Onze voordeur was overdag altijd open geweest, maar nu leefden we constant met de deur op slot en schoven we er nog de grendel voor ook.
    Gedurende de week werkte ons moeder nu als huishoudster bij mijnheer en mevrouw Danné, die in een riante villa woonden aan de rand van het Zoniënwoud. 
    Uit compassie mocht Louis er ook gaan werken, achter in de tuin, waar hij vanaf de straat niet kon gezien worden. Echter niet voor lang, want na enkele dagen vonden de Danné's  het verstoppertje spelen te riskant en moest hij niet meer komen.
    Moeder werkte er eigenlijk voor een hongerloon want ze kreeg slechts vier frank per uur, terwijl één ei, op de zwarte markt, dertien frank koste.
    Uit angst om opgepakt te worden, durfde mijn vader bijna nooit meer thuis slapen.
    Beurtelings sliep hij een paar nachten bij zijn moeder in Kraainem, dan weer bij zijn zus Liza in Oppem of nog ergens anders, ik weet niet meer waar.
    Vroeg in de ochtend - meestal als het nog donker was - kwam hij soms naar huis om te ontbijten.
    Op een morgen zaten we met ons vier aan tafel als er plots hevig op de voordeur werd gebonsd.
    'Open machen! Gestapo!' Riep een luide stem.
    Nooit heb ik mijn vader zo snel zien reageren.
    'Wacht met opendoen!' Siste hij tegen ma.
    In tegenstelling tot wat we hadden verwacht liep hij niet naar het luik op zolder, maar stormde als een bezetene langs de achterdeur naar buiten.
    Hij rende door onze kleine tuin en sprong als een opgejaagde hinde over de prikkeldraad van de aanpalende boomgaard, waarna hij als de bliksem tussen de bomen verdween...
     
    Er waren hooguit vijftien seconden verlopen tussen het bonzen op de deur en zijn verdwijning.
    Mijn moeder treuzelde opzettelijk met de zware grendel en de sleutel.
    'Moment, moment,...' zei ze met bevende stem.
    Mijn broer en ik zaten lijkbleek, en als vastgenageld, te beven op onze stoel.
    Voorzichtig opende ma de deur op een kier...

    Een bulderend schaterlach kwam de kamer ingerold.
    Breed lachend stond hij daar: nonkel Jef, de oudere broer van pa.
    Het aangezicht van ons moeder verstarde. Haar angst sloeg om in kwaadheid en haar ogen werden groot en schoten vuur. In een opwelling van woede balde ze haar vuisten en stak ze naar hem op.
    'Gij vuile... vuile smeerlap.' stamelde ze, 'maak dat ge weg komt of ik doe een ongeluk!'
    'Allé, ge moet u niet zo opwinden,' zei hij kleintjes, 'het was toch maar voor te lachen hé!'
    Hij maakte aanstalten om binnen te komen, maar vol kolere sloeg ma in één beweging de deur voor zijn neus dicht.
    'Ga ergens anders de mensen voor de zot houden.' Schreeuwde ze door de gesloten deur heen. 'Ge moest beschaamd zijn, gij!'

    Hij droop af... en het heeft tot na de oorlog geduurd eer mijn vader opnieuw met zijn broer wilde spreken.
    Bij mijn moeder had hij het helemaal verkorven. Ze bleef hem jarenlang negeren.
    Pas vele jaren later heeft ze hem deze wansmakelijke grap kunnen vergeven.

    13-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    12-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Meester '˜Bagger' - (Deel 3)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 'De dorstigen laven' is één van de zeven werken van barmhartigheid beweert de meester met klem en hij gebiedt een paar jongens om een emmer koel water te gaan halen aan de pomp.

    De zomers van vroeger waren veel warmer dan die van nu, vind ik, en bij het hardlopen op de speelplaats hangt de tong vaak van groten dorst uit onze mond.
    Meester Bagger vat post in de schaduw van het afdak, ‘den hangaar’ genoemd. Alle dorstige jongens staan in een lange rij te wachten. Gewapend met een kopje in de hand buigt de weldoener zich over de emmer water en schept voor elke leerling om beurten wat in.
    Wie het kopje niet helemaal leegdrinkt moet het overschot met een brede zwaai uitgieten over het speelplein. ‘Dat is proper en voorkomt dat we ziekten doorgeven,’ heeft hij ons geleerd.
    Als ik aan de beurt ben gooi ik met een ferme zwier de resterende inhoud van het kopje over het plein. Groot is mijn verbazing als het kopje meevliegt en in honderd stukken op de stenen kapot spat. Ontstelt kijk ik naar mijn wijsvinger waarrond het afgebroken oor is blijven hangen.
    ‘Lompe vlegel! Kijk nu wat je gedaan hebt.’ Scheld den Bagger en ik krijg een lap rond mijn oren. ‘Morgen breng je een ander kopje mee, is dat verstaan?’

    Op haar beurt scheldt moeder op mij als ik uitleg waarom ik een vervangkopje moet hebben.
    Wij hebben enkel grote koppen zonder oor waaruit we ook soep drinken en daarmee moet ik het dan maar doen.
    Ze geeft me haar slechtste exemplaar mee waar duidelijk zichtbaar een bruine barst in zit.
    Ik ben echt beschaamd als ik het aan de meester afgeef maar hij begrijpt het en voor de rest van de zomer heeft deze ‘soepkom’ gediend om de dorstige kelen te laven.

    Ik ben maar één keer kwaad geweest op meester Bagger en dat was toen hij, blijkbaar in een norse bui, zijn pijp op mijn hoofd uitklopte.
    We stonden in de gang van de school te wachten om naar huis te gaan en op zijn teken om naar buiten te stormen. Ik was een beetje traag naar zijn goesting en liep hem voor de voeten.
    Plots voelde ik drie harde tikken op mijn achterhoofd. Het deed vreselijk pijn en de as en restjes tabak hingen in mijn haar en vielen achter in mijn nek. Gelukkig brandde de pijp niet meer, maar de tranen sprongen in mijn ogen en ik durfde niks te zeggen uit schrik om te moeten nablijven.
    Een week lang heb ik een dikke bult op mijn hoofd gehad.
    Thuis wilde ik bij vader mijn beklag doen en vertelde het gebeurde maar hij vond het een goeie grap van ‘den Bagger’ en scheet me vierkant uit. Hij schokte van het lachen.
    ‘Ge zult wel iets uitgestoken hebben.’ Zei hij tenslotte, ‘Anders doet den Bagger zoiets niet. Het is anders de braafste meester van heel de school, dat zegt ge zelf toch altijd.’ En daarmee was de kous af.
    Toendertijd thuis gaan vertellen dat je van de meester straf of slaag gekregen had was een riskante onderneming want meestal kreeg je er nog een paar oorvijgen van ma of pa bovenop.

    Veel later, toen ik al getrouwd was, en bij de waterdienst van de gemeente werkte moest ik jaarlijks de stand van de tellers gaan opnemen en ben ik nog eens bij den Bagger aan huis geweest. De meester was toen al jaren met pensioen en wij hebben samen gezellig koffie en een paar druppels jenever gedronken en nog héél lang nagepraat over vroeger en de school. Het voorval met de pijp herinnerde hij zich niet meer, zei hij, maar van het voetballen wist hij nog alles.
    Den Bagger is enkele jaartjes later gestorven maar bij onze laatste ontmoeting wist ik nog niet dat zijn jongste kleindochter de vrouw zou worden van mijn oudste zoon.

    12-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Meester '˜Bagger' - (Deel 2)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen .... De schoolbel rinkelt luid. Ha, speeltijd!

    We staan te trappelen in de gang en als ‘de meester’ het teken geeft stormen we als een wervelwind naar buiten. De voormiddag is alweer bijna om.

    Iedere week krijgen we bij ‘den Bagger’ één uurtje gymnastiek.
    Aan de achterkant van de school ligt nog een klein onbewerkt stukje grasland. Het enige dat overgebleven is nadat alle mogelijke en onmogelijke lapjes grond, tot zelfs sommige stoepen toe, zijn omgespit en beplant met aardappels of ander eetbare gewassen.
    Het pleintje, zoals we dit stukje noemen, moet dienen om de schoolgaande jeugd te laten 'bewegen'.
    'Bewegen' is bij meester Bagger bijna altijd: voetbal! Eén uurtje is kort en de meester vergeet vaak op zijn horloge te kijken, dus… het kan wat uitlopen.
    Een echte lederen voetbal is nergens te krijgen en daarom behelpen we ons met wat voorhanden is.
    De school zelf bezit geen bal maar meestal brengt een van de jongens een versleten speelbal van thuis mee die hij stiekem van zijn zusje gestolen heeft.
    Deze meisjesballen zijn gemaakt uit rubber van zeer bedenkelijke kwaliteit en meestal met veelkleurige bloemen of strepen beschilderd. Heel dikwijls zijn ze al zo plat geworden dat er geen veerkracht meer in zit, maar het is in elk geval beter dan te moeten sjotten op een voddenbal of een conservenblik.

    De voetbalteams werden samengesteld. Twee jongens, door den Bagger aangeduid, kiezen elk om beurt een jongen uit de groep. Wie niet goed kan voetballen wordt als laatste gekozen, punt uit.
    Enkele mutsen een sjaal of een vest doen dienst als doelpaal.
    Er wordt lustig gestampt en meester Bagger, de scheidsrechter, staat kaarsrecht als een boom midden op het veld. Bewegen doet hij niet, maar als er een bal wat dicht in zijn buurt komt trapt hij die met de met de punt van zijn rechterschoen keihard in de richting van één van beide goals.
    Vandaag trapt hij met zulke kracht op de slappe bal dat deze met een luide knal openscheurt en als een schotelvod over zijn zwarte lakeischoen blijft hangen.
    Zijn aangezicht wordt vuurrood van het verschieten en wanneer de eigenaar van de bal hartstochtelijk begin te wenen weet hij met zichzelf geen raad. Om zijn gezicht te redden belooft hij een nieuwe bal te zullen kopen maar niemand gelooft hem.
    ’s Anderendaags echter heeft hij twee nieuwe ballen mee.
    ‘Hier zie,’ zegt hij tegen de huilebalk van gisteren, ‘en maak hem nu niet meer kapot hé!’
    De andere bal verbergt de meester in zijn lessenaar. Niemand van de andere klassen mag hem ooit gebruiken. ‘ Ze moeten maar zelf een bal kopen.’ Zegt hij egoïstisch.

    12-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Meester 'Bagger' - (Deel 1)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen - 1942 - 1945
    Onder de oorlog naar school gaan was niet altijd gemakkelijk.
    Toen een Engelse bommenwerper waarvan één van de motoren uitgevallen was zijn lading niet ver uit de buurt van de school moest laten vallen waren alle ruiten aan diggelen en hadden we onverwacht enkele weken verlof.
    De diepe kraters van de bommen waren voor ons een extra speelplaats geworden en ondanks het verbod van onze ouders waren we er met geen stokken weg te slaan.

    Aan één bepaalde meester uit deze gemeenteschool bewaar ik een speciale herinnering.
    Een van de meest kleurrijke figuren uit onze kinderjaren is Frans De Keyzer.
    Als schoolmeester heeft hij een grote invloed op ons en er kan bijna geen dag voorbij gaan of wij krijgen op een of andere manier met hem te maken.
    Mede door zijn donkere hoornen bril waarboven twee zware zwarte wenkbrauwen uitsteken en zijn dikke zwarte snor, heeft hij een streng uiterlijk, maar hij is het eigenlijk niet.
    Toch houdt hij erg van orde en stiptheid want niets kan hem meer doen steigeren dan iemand die te laat komt in de klas of zich slordig gedraagt of kleedt. Hijzelf heeft altijd een piekfijn en afgeborsteld kostuum aan van donkergrijze stof, en op zijn hoofd de onafscheidelijke zwarte deukhoed.
    Wanneer hij ’s middags of ’s avonds de rij schoolkinderen over de tramrails tot aan het ‘veldeke’ richting dorp toe begeleidt, zwaait hij voortdurend met zijn wandelstok en tikt ermee tegen je benen als je ook maar durft met één voet van de stoep te stappen.
    Voor zover ik weet geeft hij al jaren les in het voorlaatste klaslokaal en voor dezelfde twee leerjaren tegelijk, het derde en het vierde. Alle klaslokalen in onze gemeenteschool zijn dubbel zodat je steeds twee jaar bij dezelfde meester of juffrouw doorbrengt.
    Waar zijn bijnaam ‘Den Bagger’ vandaan komt weet ik niet maar toch noemt iedereen hem zo, tenminste als hij het niet hoort.
    Meestal rookt hij een pijp, ook tijdens de les en dat wordt in deze tijd nog als normaal beschouwd.
    Voor velen is hij de plezantste meester die we al ooit gehad hebben, vooral omdat je bij hem niet veel moet doen in de klas en je heel weinig of geen huiswerk krijgt.

    Frans De Keyzer houdt van vaste rituelen en één daarvan is het dagelijks doen maken van de tafels van vermenigvuldiging. Volgens hem zijn de tafels de basis van alle kennis.
    Elke morgen om acht uur dertig wanneer we in onze banken hebben plaatsgenomen en het gebed is opgezegd, nemen we lei en griffel en beginnen er de tafels op te schrijven.
    Ondertussen  zit “de meester” rustig in zijn gemakkelijke stoel en laat dikke rookwolken van achter zijn dunne oorlogskrant omhoogstijgen. Stiekem loert hij af en toe over de rand van zijn dagblad en verrast een toevallige babbelaar met een snedig; ‘Verder werken en niet babbelen Jef… of Pierrre of Jan.’
    Na verloop van tijd zegt hij steevast ‘Wie gedaan heeft houdt zich nu maar verder nuttig bezig.’
    Dit betekent dat hij nog niet klaar is met lezen.
    Zich ‘nuttig bezighouden’ kan van alles zijn: lezen in ons leesboek, een tekening maken of gewoon stil in je bank blijven zitten, liefst met de armen gekruist.
    Niet iedereen houdt zich daaraan en er wordt wel wat gefezeld en geduwd met de ellebogen zodat het nooit helemaal stil is in de klas.
    Na verloop van tijd wordt het toch wat te rumoerig en legt hij met tegenzin zijn pijp neer, vouwt de krant vierdubbel samen en komt wijdbeens op de rand van de houten trede staan, naast zijn lessenaar.
    Zoals een dirigent steekt hij plots een meetstokje in de hoogte en wacht tot het rumoer in de orkestbak ophoudt.
    Dan valt zijn rechterhand met een korte beweging naar beneden en beginnen we allen tegelijk de tafels van vermenigvuldiging af te dreunen.
    ‘- Eén maal één is één.’
    ‘- Twee maal één is twee.’
    De meester gaat weer achter zijn lessenaar zitten en blijft aan zijn opnieuw gestopte pijp zuigen zonder ze aan te steken.
    ‘… acht maal zes is achtenveertig...’
    Weer heeft hij zijn krant genomen en over de rand loeren zijn vinnige oogjes in onze richting…
    ‘- Negen maal tien is negentig.’…
    Opnieuw stijgen wolken op van achter de papieren muur.
    ‘- Tien maal tien is hondeeeerd!!’
    Lang rekken wij dat laatste woord om te laten weten dat het gedaan is. Je weet maar nooit of hij in slaap gesukkeld is…
    De schoolbel rinkelt luid. Ha, speeltijd ...


    12-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    11-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mil '˜Piot' en de zoetlingskes (Deel 2)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Plots stopt de plukker en kijkt gespannen in de richting van het pachthof...

    Een forse mannenstem roept: ‘Raymond, kom eens helpen om de koeien binnen te halen!’ Liefst van al wil ik nu weglopen maar besef dat mijn broer me nodig heeft om door de opening te geraken.
    Als een wervelwind glijdt de Piot uit de boom en rent in mijn richting. Net op tijd beseft hij dat de buit hem belet om soepel door de prikkeldraden te glippen. Hij laat zich voor de heiningdraad op de knieën vallen en trekt in één beweging de trui uit zijn broek. De appeltjes rollen in de kleine greppel onder aan de afspanning. Snel wil hij nu door het gat komen maar zijn loshangende pull-over blijf vasthaken in de scherpe punten.
    ‘Ik zit vast!’ Piept hij nerveus.
    We zien hoe het hek aan de benedenkant van de boomgaard openzwaait en boer René in de boomgaard stapt. Plots draait hij zich om, richting pachthof. ‘Raymond, waar blijft gij?’ Brult hij.
    Met zijn stok in aanslag stapt hij op de dichtstbijzijnde koe af. Het dier schrik en loopt de andere kant op, de man loopt achter haar aan, hij heeft ons niet gezien.
    Ondertussen probeer ik mijn broer te bevrijden en friemel aan het wollen kledingstuk. Onwillekeurig laat ik de bovenste draad wat losser en maak hierdoor het kluwen nog erger. De kleine zit nu aan beide kanten vast. Als een worm wringt hij zich uit zijn trui en laat zich hijgend naast mij in het gras vallen. Over zijn linkerwang zit een schram van een vijftal centimeter maar hij schijnt er niets van te voelen.
    We liggen plat in de greppel en wachten met kloppend hart op wat nu komen gaat. René zit nog steeds die ene koe achterna en wanneer hij ze door de poort naar buiten drijft staat hij met zijn rug naar ons en roept voor de derde keer naar zijn jongste zoon: ‘Raymond, luiaard, waar zit ge weer?’
    Mil maakt van die gelegenheid gebruik om met een paar rukken zijn pull-over los te trekken. Twee grote gaten in het breiwerk zijn het resultaat.
    We proppen onze broekzakken vol met zoetlingskes en sluipen op handen en voeten weg van deze gevaarlijke plek. De overige appels in de greppel halen we straks wel op als het donker is. Eenmaal aan ons tuinpoortje gekomen durven we weer rechtop lopen en schuiven vlug langs de achterdeur naar binnen. Aan de keukentafel laten we ons op een stoel neervallen en zonder dralen werken we onze buit naar binnen.
    Als moeder van haar werk komt en met haar fiets het steegje inrijdt, ziet ze ons buiten spelen. Nog vóór ze van haar fiets stapt heeft ze de rode schram op Mil zijn wang al gezien.
    ‘Hé wel, wat heb je nu weer uitgestoken? En waar is uw trui? Hebt gij gene kou?” Drie vragen tegelijk.
    ‘’t Is te warm,’ zegt Mil en glipt vlug naar binnen waar hij de kapotte trui snel in de kamer verstopt.
    ‘Vooruit gij ook naar binnen,’ en als ik haar passeer geeft ze me een tik tegen mijn achterhoofd. Eenmaal binnen haalt ma het brood uit de kast en begint dadelijk een boterham te snijden. ‘Vooruit aan tafel, we gaan eten!’
    Het kost haar heel wat moeite om het zwart rantsoenbrood te snijden want het plakt zodanig aan het mes dat ze een tweede mes nodig heeft om het eerste af te schrapen. Met tegenzin ga ik aan tafel zitten.
    ‘Ik heb geen honger,’ probeer ik.
    ‘Dan legt ge er uwe kop maar bij.’ Zegt ze resoluut.
    Ze is blijkbaar niet in de stemming om veel complimenten te maken.
    ‘En gij, schavuit, ook geen honger?’ vraagt ze aan Mil die ondertussen alweer zijn piottenmuts op heeft.
    ‘Wij hebben zoetelingskes gegeten die we gekregen hebben van Raymond,’ liegt hij ‘en straks krijgen we er nog.’ Hij pinkt in mijn richting en met zijn hand op zijn maag laat hij ostentatief een dikke boer.

    Ach ja, wat gebeurde er met die trui?
    Eigenlijk weet ik dat niet goed meer. Er zullen wel een paar oorvegen gevallen zijn zeker?
    De rest van de appeltjes zijn we gaan ophalen als het donker was. De boer heeft ons (toen, later wel) niet betrapt. Als we met de vracht thuiskwamen hebben we verteld dat Raymond ons die appeltjes gegeven had. Ons ma heeft ze in dank aanvaard en nadien nog eens 'nen dikke merci' gezegd tegen Maria, de moeder van Raymond. Dat mens wist eigenlijk van niks maar heeft toen toch niet verder gevraagd naar het waarom van die 'merci', gelukkig maar...

    11-04-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)


    >

    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!