Oh God, oh God, jongens toch
Jammert ze.Hoe hebben jullie dat in
Gods naam gedaan?
Door mijn tranen heen vertel ik over het geld dat in de kast lag om
brood te gaan halen.
Leugenaar! Zegt ze, er is geen geld in huis. Ge hebt zeker weer naar
de suikerklontjes gezocht? Snoepen hé altijd maar snoepen! En in een
opwelling van woede wil ze mij een oorveeg geven maar dat lukt maar
half omdat ik nog net kan wegduiken.
Na een tijdje herwint ze haar kalmte, haalt een bezem, veegt alle scherven bijeen en vult er een grote verzinkte waskuip mee.
Jullie pa zal heel erg kwaad zijn zegt ze, je kan een dik pak slaag
verwachten, ga al maar naar bed, ik zal proberen hem eerst wat te
kalmeren als hij thuis komt.
Dat is geen slecht idee, en zo vlug als we kunnen kruipen we in ons
klein tweepersoonsbed.
Na een poosje horen we zijn zware stap op de sintels van het tuinpad en duiken nog dieper weg onder de lakens.
Een ogenblik blijft het stil in de kamer.
Dan horen we de sussende stem van ma maar plots, als een donderslag, klinkt er een luide vloek.
Waar zijn ze? Roept hij. Nu is het genoeg geweest!
Briesend stormt hij onze kamer binnen en smijt de dekens van ons af.
Kom eruit! Beveelt hij, moeten wij daarvoor zo hard werken? En jullie alles zomaar naar den duvel doen?'
Bevend van schrik staan we naast ons bed.
Vooruit, maak jullie pakjes maar en ga ergens anders wonen. Ik wil jullie hier niet meer zien.
Als van de hand Gods geslagen blijven we in een hoekje van de kamer staan.
Wat nu?
Ik had een bolwassing verwacht, maar dit? Buiten gesmeten worden voor iets dat ik niet expres gedaan heb, dat kan toch niet?
Pa raast maar door, hij is ziedend van woede en werpt onze kleren en
schoenen op de bedsprei en knoopt ze tot een bundeltje samen.
Jullie zijn de nagels van mijn doodskist! Ik kan niet verdienen wat
jullie allemaal kapot maken. Peins niet dat ik jullie nog langer zal
eten geven...
Zijn woede is buiten alle proporties.
Mil begint opnieuw te huilen en ma wil tussenbeide komen maar pa duwt haar onzacht opzij.
Heel die scène duurt slechts een paar minuten maar lijkt ons een eeuwigheid.
Als orgelpunt zwiert hij ons pakje met kleren de keuken in tot bij de voordeur.
Een wrokkig gevoel maakt zich plots van mij meester.
Als hij ons niet meer wil, wel dan zullen we maar gaan.
Ik bijt op mijn onderlip om niet te huilen en stap resoluut naar de voordeur
Kom, Mil, we gaan in ons kamp in het bos wonen.
Pa schrikt zichtbaar van deze reactie. Hij voelt dat hij te ver is gegaan.
Bliksemsnel springt hij me achterna en houdt me tegen.
Hélaba manneke, waar gade gij naartoe? Vraagt hij bijna vriendelijk.
De krop in mijn keel belet me om normaal te spreken.
Weg... Stamel ik, 'weg,' en kan mijn tranen niet langer bedwingen.
Kom maar binnen nu, t is al goed. Vooruit. Sust hij.
Hij neemt me onder zachte dwang weer mee in de keuken.
Nee, nee.., kom we gaan Mil.Sputter ik nog tegen, terwijl ik eigenlijk blij ben dat we niet weg moeten.
Nu komt ma tussenbeide. Kom, kom, t is nu al lang goed geweest! moppert ze tegen pa en kijkt hem verwijtend aan.
De kwaadheid van pa smelt als sneeuw voor de zon..
We krijgen nog een kop warme melk voor het slapen gaan en er wordt met geen woord meer over het voorval gesproken.
Van het hele servies is enkel de porseleinen suikerpot ongeschonden overgebleven, omdat hij op het ogenblik van de ramp niet in de kast stond.
De verklaring is eenvoudig: bij gebrek aan echte snoep was suiker voor
ons een lekkernij en daarom stopte ma die suikerpot weg in haar
slaapkamer.
In 1993 zijn onze beide ouders gestorven. Ik wilde niks van meubels of huishoudgerief.
Alléén die suikerpot in doorschijnend porselein heb ik meegenomen.
Hij blijft voor mij een heel dierbaar souvenir.
|