Welkom op mijn blog!

      Vertellingen en verhalen
              uit mijn jeugd
           van 1940 tot 1960

KLIK HIER !
  • Na... de tijd van toen (mijn nieuw blogje vanaf 1960)
  • Inhoud blog
  • Gouden Bruiloft
  • Petrol in de soep
  • Ajuinstoemp
  • De Melktand
  • Patatten van ... 'De Neus'
  • Een broertje erbij... en nog één
  • In blijde verwachting...
  • De Kolenzifters
  • Renéeke
  • Een vijver vol met!
  • Fietsperikelen
  • Nieuw blog: Periode vanaf 1960
  • A votre service, monsieur !
  • Werkloos
  • De Kerstkalkoen
  • De mooiste dag!
  • Een zware teleurstelling
  • 'œ Slisse en Cesaer '
  • De Officiële Kennismaking
  • Zwarte Piet
  • Vlaamse Kermis, de Eerste Kus
  • Appél aan bed!
  • Naar het Leger
  • Het Eerste Contact
  • De Edele Kookkunst
  • De Edele Kookkunst (deel 2)
  • Naar Büderscheid (deel 2)
  • Naar Büderscheid (deel 1)
  • 't 'œVliegmachien'
  • Gaan werken in het 'œatelier'
  • Mathileke Vis
  • De Nieuwe Laarsjes
  • Ons eerste fietsje
  • De Brug over het Albertkanaal
  • Nonkel Jan ( 2 ) - De grappenmaker
  • De Rode Zwembroekjes
  • Nonkel Jan
  • Bij 'Tenne' met vakantie
  • Het Koffieservies (deel 2)
  • Het Koffieservies (deel 3)
  • Het koffieservies. (deel 1)
  • De bevrijding - 4 September 1944
  • De Bedrieger, bedrogen
  • De laatste loodjes ...
  • Gestapo
  • Meester '˜Bagger' - (Deel 3)
  • Meester '˜Bagger' - (Deel 2)
  • Meester 'Bagger' - (Deel 1)
  • Mil '˜Piot' en de zoetlingskes (Deel 2)
  • Mil '˜Piot' en de zoetlingskes - (Deel 1)
  • Weer thuis
  • Koekelberg
  • Geboren vóór den oorlog
  • Waarom schrijven?
    E-mail mij

    Ik waardeer uw mening en mail u zeker terug

    Foto
    Op schoolreis in Dinant 1950
    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Mijn favorieten
  • Andersdangewoon
  • Uilenspiegel
  • Nieuwjaarsbrieven 2
  • Met hart en ziel
  • Warket (Ikbijhaar)
  • Didi's Vluchtstrook
  • Rocor
  • Begrijphetnietje
  • Hercule Poireau
  • Titipoes
    Archief per week
  • 05/04-11/04 2010
  • 12/11-18/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 23/07-29/07 2007
  • 16/07-22/07 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
    Foto
    De tijd van toen ...
    Nostalgische verhalen
    Over de oorlog, kindertijd, jeugd, verliefdheid, legerdienst en later leven.
    12-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Petrol in de soep
    Klik op de afbeelding om de link te volgen -Mijn ouders op hun trouwdag in 1934

    - 1946 - Petrol in de soep!

    “Waar blijft hij nu toch?”
    Ons mama schudt ongeduldig met haar hoofd en schuift het dunne gordijn opzij. Ze knijpt haar ogen tot spleetjes en probeert, door het schemerdonker, tot aan de straatkant van ons steegje te kijken.
    “Niemand te zien,” zucht ze, “straks is het helemaal donker buiten, en zijn eten staat hier maar koud te worden.”
    Ze laat het gordijn weer los en loop naar de Leuvense stoof, maar geen minuut later staat ze weer bij het venster. Steeds dezelfde scène herhaalt zich; naar het venster lopen, gluren, hoofdschudden, terug naar de kachel, zuchten en… op haar tanden bijten. Dat knarsetanden van ons moeder kennen we al lang want telkens als ze zich over iets opwindt doet ze het. De schavuitenstreken van mijn broer maken haar soms radeloos maar vandaag is het de schuld van pa. Mil en ik zitten tegenover elkaar van de keukentafel en maken ons huiswerk.
    “Mag de petroleumlamp niet aan?” vraagt mijn jongere broer en legt zijn potlood neer, “ik zie geen steek meer.”
    “Wacht ik zal de kachel bovenaan wat open zetten dan zie je nog wel genoeg.”
    Met behulp van de koterhaak opent ze het deksel van de gietijzeren kachelpot en zet het schuin waardoor de gloeiende kolen zichtbaar worden. Een gele gloed verspreidt zich over het plafond van de kamer. De weerkaatsing is maar zwak en helpt ons niet veel.
    “Er is niet genoeg vlam in de stoof, zo zien we nog niks,” mekkert mijn broer.
    Ma schept wat eierkolen uit de emmer en giet ze op de gloed. Het licht wordt nog minder. Ze beseft wat ze gedaan heeft en kotert wild met de pook in het vuur maar het blijft even donker. Ik doe ook mijn duit in het zakje.
    “Steek de lamp aan ma,” zeur ik, “ik schrijf al naast mijn blad.”
    “Ja, ’t is al goed zageman,” bromt ze en neemt de lamp van de kast, schudt er even mee en luistert aandachtig.
    “Als er maar genoeg petrol in zit...”

    De koperen lamp staat nu midden op de tafel en het oranje vlammetje danst zachtjes op en neer. Terwijl we verder schrijven, schept ma het eten van haar man in een diepe teljoor en zet die achteraan in de oven van de Leuvense stoof.
    “Daar zie, ik kan niet langer wachten met mijnen afwas!”
    Ze zet een wit gelakte afwaskom op tafel, neemt de moor van de stoof en giet er het hete water in.
    “Pas op! Dat spat hier op mijn blad,” schrik ik en trek haastig mijn schoolschrift weg.
    “Al wel duizend keer heb ik jullie gevraagd om je huiswerk te maken vóór dat we gaan eten, maar nee, hé! Altijd als ik aan het afwassen ben. Wie niet horen wil moet voelen.”
    Een beetje kwaad steek ik mijn schrijfboek weg, schuif mijn stoel bij de kachel en plaats mijn voeten op het verchroomde onderstel. Mil komt naast me zitten en op datzelfde moment gaat de voordeur open en komt vader binnen. Ma gunt hem aanvankelijk geen blik en blijft verwoed rommelen in haar afwaskom.

    “Is er geen eten?” vraagt de laatkomer.
    “Het staat in den oven,” zegt ze kort.
    Pa steekt zijn lange arm tussen ons twee door en klapt het ovendeurtje open. Zijn adem ruikt naar bier. Hij zet zich aan tafel en begint zwijgend te eten.
    Ma kijkt bitsig, haar tanden knarsen. Af en toe maakt ze aanstalten om iets te zeggen maar houdt zich voorlopig in.
    Plots kan ze het niet langer houden en flapt het eruit.
    “En waar hebt gij zo lang gezeten?’
    “Bij onze Jef. Ik moest daar toch een kraan gaan repareren.”
    “Ja, en moest dat zo lang duren?”
    “Tot als het gedaan was zeker.”
    Er volgt een stilte, allen het tikken van pa’s vork is te horen
    “Was Angèle ook daar?”
    “Ja zeker?… ze is toch de bazin van ‘t café.”
    “Waarom kan uw broer die kraan zelf niet dichten, hij is toch ook loodgieter.”
    “Onze Jef was niet thuis…”
    Als van een bij gestoken reageert ze.
    “Ha zo! Ik wíst het hé! Daarom zijt ge zo lang weggebleven,” sist ma, “omdat ge met Angéle alléén waart.”
    “Dat is niet waar,” hij wil het uitleggen, “onze Jef is thuisgekomen en hij heeft me nog een paar pintjes betaald voor het werk dat ik gedaan heb.”
    “Gij liegt dat ge zwart ziet,” brult ze plots, “ik ken je wel. Een echte wijvenzot zijde gij.”
    “Maar enfin… waar haalt ge dat nu weer?”
    Hij staat recht en wil haar sussen, maar ze is zo vreselijk opgewonden dat ze plots met haar schotelvod naar hem uithaalt. Verschrikt springt pa achteruit.
    “Zijde gij nu zot aan ’t worden of wat is ‘t?”
    Ma is zichzelf niet meer, grijpt pa’s bord en kiepert het eten in het vuur van de openstaande stoof.
    “Voilà zie! Als ge bij een ander kunt zitten, dan moogt ge daar gaan eten ook!”
    Ze staat te trillen op haar benen. Mil en ik krimpen ineen en durven niet bewegen. Zoiets hebben we nog nooit meegemaakt. Pa is nu ook kwaad geworden. Hij pakt haar het lege bord uit de handen en kwakt het op de tafel, zodat het in drie stukken breekt.
    “Oh! Als gij dat kunt, wel ik ook!” roept ma en werpt een tweede bord tegen de grond.
    “Nondedju! Nu moet het gedaan zijn!”
    Om zijn woorden kracht bij te zetten grijpt pa een zware soepkom en smijt ze met kracht op de tafel.
    Het tafelblad is echter niet bestand tegen dat geweld en de voetrand van de kop maakt een diepe inkeping in het dunne triplex. Het projectiel botst weer omhoog en vliegt met kracht tegen de muur aan diggelen.
    Van pure schrik begin ik te wenen en Mil volgt mijn voorbeeld.
    “Sla alles maar kapot!” gilt ma, “ik blijf hier toch niet langer.”
    Ze voegt de daad bij het woord en slaat de voordeur achter zich dicht.

    Als van de hand Gods geslagen blijft pa in het midden van de kamer staan.
    Het is plots heel stil.
    “Niet meer kwaad zijn paake,” smeek ik door mijn tranen heen.
    Bibberend gaan we in een hoekje staan en houden mekaars hand vast. Vader laat zich op een stoel neervallen en kijkt wezenloos voor zich uit. Na een poosje schudt hij niet begrijpend met zijn hoofd, staat langzaam recht en begint de scherven op te rapen.
    We voelen dat het ergste voorbij is en schuiven langzaam naar de voordeur toe.
    “Waar is ons maake nu?” vraagt Mil smekend.
    “Buiten zeker,” zegt pa quasi onverschillig en ruimt verder op.
    Het is pikdonker in ons steegje en we weten niet langs welke kant we moeten gaan zoeken. Links van ons horen we iemand snikken. Mama zit ineengedoken op een steen en we zien haar schouders schokken als we dichterbij komen.
    “Wat is er maake?” vragen we beteuterd en willen haar troosten.
    “Pa is niet meer kwaad,… kom asjeblief terug naar binnen. Wij zullen braaf zijn.”
    Ze probeert niet meer te wenen, maar wil aanvankelijk niet mee.
    “Kom binnen toe, het is hier koud. Binnen brandt de stoof,… allé kom maake.”
    Eindelijk laat ze zich toch vermurwen en gaat met ons mee. Schoorvoetend komt ze achter ons de keuken in en zet zich aan de tafel, die ondertussen helemaal is leeggemaakt.
    Pa zit met zijn voeten onder de rode bolle kaken van de Leuvense stoof.
    “Jullie moeten gaan slapen,” zegt ma en maakt aanstalten om ons naar de kamer te brengen. Uit de oven haalt ze twee warme bakstenen die ze in een doek wikkelt en aan het voeteinde in ons bed stopt.
    Eenmaal onder de lakens houden we ons muisstil en luisteren gespannen naar de geluiden in de keuken. Veel horen we niet en als de lichtspleet onder onze kamerdeur uitdooft, weten we dat ma en pa ook naar hun slaapkamer zijn.
    Er is geen geluid in de kamer naast de onze en we vermoeden dat de ruzie over is. Na een poosje horen we het ritmisch piepen van de kafzak waarop onze ouders slapen. Gerustgesteld doen we geen moeite meer om wakker te blijven en vallen onze ogen toe. De volgende ochtend is alles vergeten en wordt er met geen woord meer gesproken over het geschil van gisteravond.

    Dit was de ene en enige keer dat we onze ouders zagen ruzie maken. Enkel het beschadigde tafelblad bleef nog lang een stille getuige van die avond toen er ‘petrol in de soep’ was.
    -



    12-11-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (4)
    27-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ajuinstoemp
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Af en toe krijg ik mijn broer Mil op bezoek en praten we nog eens over vroeger toen we nog kind waren. Hij vindt het fijn dat ik wat verhaaltjes schrijf over die tijd van toen... maar soms komt hij nog eens met een voorvalletje op de proppen dat ik al helemaal vergeten was.
    Gisteren zei hij: 'Weet je het nog...?'

    1945

    Mijn broer en ik zijn 'sleutelkinderen'. Nooit is er iemand thuis als we van de school komen. Wij trekken onze plan wel en vinden dat normaal.
    Ons moeder helpt haar man in zijn atelier te Brussel, waar ze samen zinken buizen en dakvensters maken. Veel tijd om eten te bereiden heeft ma niet en het is ook niet bepaald haar specialiteit.
    Wij eten echter altijd wat er op tafel komt en vinden het nog lekker ook.
    Als er overschot is wordt dat niet weggesmeten, nooit! De schaarste tijdens de oorlog zit nog fris in ons geheugen.
    Deze middag eten we het teveel van de pellepatten met ajuinsaus die ma de avond voordien tot uienpuree heeft geplet.
    Mil is eigenlijk de 'kok' en verwarmt de 'ajuinstoemp' in een kookpot op de Leuvense stoof, die ik - dat is mijn taak - heb aangestoken.
    Ik ben 9 en Mil is 8.
    Mijn broer zit recht tegenover mij aan de keukentafel. Dit is onze vaste plaats, ver uiteen, zodat we mekaar niet kunnen ambeteren zegt ons ma.
    De bokaal met zure haring staat in het midden van de tafel. Mil leunt zover mogelijk naar voor, neemt er één van de twee vissen uit en schuift de pot nogal roekeloos in mijn richting.
    Een scheut azijn die over de rand spat vormt een plas op het tafelblad.
    'Opkuisen!' Zeg ik streng. 'Jij hebt gemorst!'
    'Kuis het zelf op,' zegt hij en begint te eten.
    De ajuinstoemp smaakt minder goed dan gisteravond. Ik heb niet veel honger en roer lusteloos door de platte puree op mijn bord.
    Langzaam schep ik wat puree op de top van mijn vork...
    Al spelend pak ik ze vast als een katapult, neem een schiethouding aan en mik naar Mil.
    'Kuis die azijn op heb ik je gezegd of...'
    'Of wat?'
    'Of ik schiet.'
    'Dat durft ge niet' Hij trekt een vies gezicht en steekt zijn tong naar me uit.
    Vlam! De 'kogel' mist zijn doel.
    'Ha, ha, ge hebt me niet hé!' Lacht hij.
    Het tweede projectiel vliegt rakelings langs zijn oor en spat open tegen het behang op de muur achter hem.
    'Weer mis!' Gilt mijn broer. Nu heeft ook hij zijn pureewapen in aanslag.
    'Hier zie! Pak aan!' De klonter raakt mijn linkerschouder en het klevend goedje blijft aan mijn trui plakken.
    Patst! Een tweede schot is er naast en komt op de deurstijl terecht.
    Nu is het hek helemaal van de dam. Binnen de kortste keren wordt de keuken herschapen in een waar slagveld.
    We bekogelen elkaar tot onze borden helemaal leeg zijn.
    Pas als we uitgelachen zijn overzien we de schade die we hebben aangericht.
    Niet enkel wijzelf maar ook de muren, de deur en de kast hangen vol met aardappelpuree. De bokaal is omgevallen en de rest van de azijn loopt over de tafel en druipt op de grond.
    Als ik van mijn stoel opsta schuiven mijn voeten uit op de smurrie en val ik languit op mijn rug. Grote hilariteit van kleine Mil.
    Het lachen vergaat hem snel als ik kreunend blijf liggen.
    'Hebt ge u pijn gedaan?' Vraagt hij bezorgd.
    Wanneer hij zich over me buigt om me recht te helpen pak ik zijn arm vast en trek hem mee op de grond. We schaterlachen en rollenbollen over de vloer. Als hij wil weglopen grijp ik naar zijn benen maar hij is me te vlug af.

    Mil is plots niet meer bereid om verder te spelen.
    'We moeten dat hier allemaal opkuisen want als ma en pa dat zien zal er een dikke rammeling volgen.' De kleine voegt de daad bij het woord en gaat een emmer en dweil halen in het waskot.
    Het kost ons ruim een uur eer alles proper is en de sporen zijn uitgewist.
    We doen zelfs de afwas en zetten de borden en de kookpot weer netjes in de kast.
    Moeder is blij verrast als ze geen afwas in de gootsteen ziet staan maar wanneer ze twee dagen later haar huis opruimt en onder de kast nog gedroogde etensresten vindt wil ze weten waar die vandaan komen.
    Het kost haar weinig moeite om ons te laten bekennen want we kunnen ons nog steeds niet inhouden van het lachen als we aan het gevecht terugdenken.
    'Ha daarom hebben jullie toen de afwas gedaan...' ,zegt ze en gaat dreigend met haar opneemvod naar haar twee bengels, maar we zien aan haar gezicht dat ze zelf moeite heeft om zich serieus te houden en we krijgen de tijd om weg te vluchten...

    27-10-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (5)
    16-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Melktand
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1946   
                                                       

    Al dagen aan een stuk loopt Pierre met een koordje uit zijn mond. Zijn jongere broer Milleke lacht hem vierkant uit.
    ‘Kijk onze Pierre nu toch eens, de schrikschijter. Hij heeft een koordje aan zijn tand gebonden en wou hem er zó uittrekken, maar hij is veel te bang.’
    ‘Onze pa zegt dat hij dat koortje aan de klink van de deur moet vastmaken en ze dan met een harde klap dichtslaan, dan is er hij ineens vanaf.’
    De kleine pagadder heeft er duidelijk schik in om zijn oudere broer, ‘Den Boike’, bij de vrienden eens goed belachelijk te maken.
    De bijnaam ‘Boike’ heeft niks te maken met het bengelende koortje over zijn kin maar wij noemden Pierre altijd zo en hebben nooit geweten waarom.
    Ik begrijp mijn vriend wel want ikzelf heb ook een loszittende melktand in mijn mond, onderaan rechts. De nieuwe tand komt er al door en heeft de oude een beetje opzij geduwd, dat voel ik als ik er voorzichtig met mijn tong langs ga.
    Eigenlijk ben ik dus even bang als ‘Den Boike’.
    Bij elke hap eten of onverwachtse beweging met mijn tong voel ik een pijnscheut in de rechterkaak.
    ‘Trek die tand toch uit!’ Zegt ons ma.
    ‘Het doet pijn zulle! Ik zal nog een beetje wachten tot hij wat losser staat’
    Een week later zit de tand er nog en ma is mijn gezeur stilaan beu aan het worden.
    ‘Kom hier,’ zegt ze resoluut en grijpt me bij de schouder. ‘Doe uw mond open.’
    ‘Nee! Ik wil niet.’
    Lenig glip ik onder haar hand door en blijf op een veilige afstand staan.
    ‘Als die tand er volgende week nog niet uit is gaan we hem laten trekken bij dokter Stopie.’
    Oei! Ik weet wat mij te doen staat.
    Door het keukenvenster zie ik mijn broer die op de koer aan 't spelen is.
    Vlug neem ik een draad van dik ‘tamboerekens garen’ en knoop die rond mijn tand.  Het andere uiteinde maak ik vast aan de deurklink. Dan schuif ik een stoel bij de deur, ga erop zitten en hou me stevig vast.
    ‘Mil! Kom eens binnen.’
    ‘Wat is er?’
    ‘Ik moet u iets laten zien.’ Mijn stem beeft een beetje. Ik knijp mijn ogen dicht.
    ‘Wat moet je me laten zien?’ Hij komt de keuken ingestormd maar... er gebeurt niks.
    De deur draait naar binnen open en het strak gespannen koordje valt slap...
    ‘Wat doet gij daar?’
    Plots begrijpt hij de situatie en begint hartelijk te lachen.
    Zonder een seconde te wachten rits ik vlug de draad van de klink en loop weg.
    Het ontbreekt mij aan moed om het vandaag nog eens te proberen.
    De garendraad berg ik op voor later, misschien...

    Buiten zijn de vrienden aan het spelen en Pierre is er ook bij. Nog steeds hangt het koordje uit zijn mond en bengelt uitnodigend over zijn kin.
    Plots kan ik aan de verleiding niet weerstaan en geef er een ferme snok aan.
    Ik heb het touwtje in mijn hand en aan het uiteinde bengelt een wit tandje.
    Ik verwacht een huilconcert maar in de plaats daarvan komt het slachtoffer mij bedanken.
    ‘Ik heb helemaal niks gevoeld!’ Ik denk dat hij me gaat omhelzen...

    Voordat ik opnieuw de moed heb om mijn probleem op te lossen neemt ma mij mee naar dokter Stopie.
    Stopie is lange tijd de beste dokter in onze gemeente geweest, niet moeilijk als je weet dat hij ook de enige was. Hij had geen gebrek aan patiënten maar dat was pas na de dood van zijn voorganger Dr. Pierrard want aanvankelijk, na zijn terugkeer uit Belgisch Kongo, duurde het een hele tijd eer de mensen bij hem op consultatie wilden gaan.
    Een en ander had te maken met zijn manier van werken. Er werd verteld dat hij nogal bruut omging met zijn patiënten (Afrika - manieren misschien?) en nogal gemakkelijk een spuitje toediende, zelfs bij het behandelen van een banale verkoudheid.
    Daarom kreeg hij al vlug de bijnaam; 'Jef pikuur'.

    Hoe hard ik ook tegenstribbel, moeder is vastberaden; die tand moet er uit!
    ‘Ik krijg toch geen pikuur hé?’ Vraag ik smekend aan de dokter.
    ‘Nee, nee,’ zegt hij geruststellend. ‘Dat is niet nodig.’
    Bevend neem ik plaats op de executiestoel en wil aanvankelijk mijn mond niet open doen.
    Jef Pikuur verliest zijn geduld en vraagt mijn moeder om me goed vast te houden.
    Wat daarna volgde zal ik mijn leven lang onthouden.
    Mijn moeder hield me in een wurggreep en Stopie wurmde een tang tussen mijn lippen en begon verwoed te wroeten in mijn mond.
    Het deed verschrikkelijk pijn en ik spartelde als een paling maar na enkele minuten  stak de ‘bruut’ triomfantelijk zijn trektang met een bloederige  klomp tand-vlees omhoog.
    ‘Die zat nog goed vast.’ Beweerde hij.

    Vlug spoelen en nu naar huis.
    Nooit heb ik zoveel afgezien bij een “tandarts”.
    Thuisgekomen wil ik nog even wat bloed uitspuwen en mijn mond spoelen.
    Voorzichtig glijdt mijn tong naar de gevoelige plaats... er zit iets dat loskomt,... ik schrik me een aap als ik mijn rotte melktand uit mijn mond haal.
    Waar mijn nieuwe tand moet zitten is er een heel groot gat.

    Ik ben nu 71 en heb nog al mijn eigen tanden... behalve één.


    16-10-2007 om 18:56 geschreven door Fikske


    » Reageer (2)
    28-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Patatten van ... 'De Neus'
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    1941
    ‘Die nieuwe patatten hebben me goed gesmaakt.’ Zegt Julien, terwijl zijn tong treiterig over zijn lippen draait en hij minachtend op mij en mijn broer Mil neerkijkt.
    Hij weet dat onze pa in Duitsland krijgsgevangen zit en ons moeder moet gaan werken bij rijke mensen - aan vier frank per uur - om haarzelf en haar twee kinderen in leven te houden.
    Julien is meer geslepen dan zijn jongere broer Françios die ons al eens een appel of wat kastanjes geeft, uit compassie.
    Hun moeder, dikke Maria, was de enige vrouw, voor zover ik weet, die tijdens de oorlog goed in het vet zat. Haar eerste man is al enkele jaren dood en nu is ze opnieuw getrouwd met Louis, een verre neef van haar uit het zevende knoopsgat.
    Louis is een pantoffelheld en heeft bovendien het warm water niet uitgevonden. Hij is al blij dat er eten op tafel staat als hij van zijn werk thuis komt en aan zijn stiefzonen heeft hij ook helemaal niks te zeggen, die lachen hem gewoon uit.
    Wanneer Louis uit werken is komt er bij de dikke nogal eens ander mansvolk over de vloer.
    ‘Het is daar zeker de zoeten inval?’ Zeggen de buren terwijl ze mekaar een niet mis te verstane knipoog geven.
    Als er ‘bezoek’ komt, weten Julien en François dat ze buiten moeten gaan spelen...
    Ook onze welgestelde buurman Mil de Neus, komt al eens langs bij Maria. Hij brengt dan iets mee uit zijnen hof of kelder als hij bij haar een ‘klapke’ komt doen.
    Zijn bijnaam ‘de neus’ heeft hij niet te danken aan een groot reukorgaan maar wel aan het feit dat hij overal profijt ‘ruikt’ en heel geslepen is.

    ‘Waar hebt gij die nieuwe patatten gehaald?’ Vraagt ons ma aan de buurvrouw die nu wijdbeens op een stoel naast haar voordeur zit.
    ‘Vraag eens aan Mil de Neus of hij voor u ook geen zakje kan brengen. Hi, hi.’ Gniffelt ze.
    ‘Van Mil? Die gierigaard. En wat kosten die patatten?’
    ‘Kosten? Hij wil er geen geld voor. Alleen... een beetje,... enfin, ge weet wel.’ Ze steekt even haar duim tussen wijs- en middelvinger.
    Zanderin is geschokt.
    ‘Dan mag hij zijn patatten houden.’ Zegt ze kwaad en gaat meteen weer naar binnen.
    De volgende dag staat er een kleine jutezak met aardappels tegen onze achterdeur.
    Ma weet niet van wie ze komen en vraagt aan Maria of zij die patatten daar heeft neergezet.
    ‘Die komen zeker van Mil.’ Zegt ze geheimzinnig.
    ‘Zit gij daar voor iets tussen?’
    De dikke trekt haar schouders op maar geeft geen antwoord...
    ‘Als hij denkt van mij daarmee te verleiden dan heeft hij het goed mis.’ Zegt ma geïrriteerd.
    Gretig kijkt ze naar het jute zakje en twijfelt even. Dan neemt ze het resoluut beet en gaat ermee naar binnen.
    Die avond eten we lekkere patatten, gekookt in de pel.
    ‘Van de rest maak ik aardappelmeel om koekjes te bakken.’
    ‘Oh ja, koekjes.’ Zeggen we in koor.
    We moeten helpen om de rauwe aardappels te raspen want ma wil doen wat ze heeft beloofd.
    Op de tafel voor het raam wordt de pulp op een paar keukenhanddoeken in de zon te drogen gelegd. Na een paar dagen is de 'bloem' klaar om te gebruiken.
    Nooit eerder hebben koekjes ons zo goed gesmaakt.

    Een zacht geklop aan de achterdeur doet ons even opschrikken.
    Ma maakt open en Mil de Neus staat pal voor haar.
    Ze voelt dadelijk waarvoor hij komt.
    ‘Voor wat is ‘t?’ Vraagt ze en haar ogen vernauwen zich tot spleetjes.
    ‘Ik kom mijn leeg patattenzakje terughalen,… en… eh... ’
    Voor hij kan verder praten stopt ma het hem al in de handen.
    ‘Hier is ‘t,...’ zegt ze nors.
    ‘En...krijg ik gene merci?’ Vraagt hij geslepen en maakt aanstalten om binnen te komen.
    ‘MERCI!’ - En ik moet er geen meer hebben! VERSTAAN?’ Schreeuwt ma in zijn gezicht en smijt de deur voor zijn neus toe.
    Even leunt ze met haar rug tegen de binnenkant van de deur en bijt op haar onderlip om niet te huilen.
    Dan gaat ze voorzichtig kijken aan het raam om te zien of hij al weg is. Vliegensvlug trekt ze zich terug als hij langzaam voorbij het venster passeert en probeert doorheen de gordijnen naar binnen te gluren.
    Pas als ze hem ook aan de voorkant van het huis ziet voorbijgaan haalt ze opgelucht adem.
    Aan de keukentafel zakt ze op een stoel neer en laat haar tranen de vrije loop.
    ‘Wat is er maaken?’ Hebt ge uwe vinger tussen de deur geplet?’
    ‘Nee, ‘t is niks jongens. Neem elk nog maar een koekje, toe...’

    28-09-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (2)
    24-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een broertje erbij... en nog één
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1962-1964                                         

    Nadat ik me van mijn zwakste kant had laten zien door bijna in zwijm te vallen tijdens de geboorte van ons dochtertje Marleen, nam ik me voor om volgende keer sterk te zijn.
    Nee, zoiets mocht niet meer gebeuren.

    We willen nog kinderen maar besluiten toch om eerst een beetje aan geboorteplanning te doen.
    Geboorteplanning? Hoe doe je dat?
    In die tijd had de kerk nog heel wat inspraak bij de jonge gezinnen, in elk geval bij ons toch.
    Alhoewel condooms al lang genoeg bekend waren wisten we niet hoe je eraan moest geraken en daarom zochten we ons heil in de door de kerk toegelaten methode van de periodieke onthouding ook nog de Ogino-Knaus methode genoemd.
    Sceptici noemden het schamper ‘Vaticaanse roulette’.
    Bij ons werkte het echter uitstekend.
    Dit wil zeggen, al na enkele maanden hadden we prijs...
    Tineke was opnieuw in verwachting.  
    Onmiddellijk beloof ik haar dat ik deze keer niet zal weglopen tijdens de bevalling.
    Mijn vrouwtje lacht omdat ik zo vast overtuigd ben en plaagt me.
    ‘Ik dacht dat jullie mannen het sterke geslacht waren en bij het zien van een druppel bloed zak je al door je knieën. Ha, ha!’ 
    Ik besluit om me te trainen. Ik wìl en zàl aan haar zijde staan bij de volgende geboorte.
     Daarom ga ik op zoek naar bloedscènes op TV en vind die in operatieprogramma’s.
    De eerste pogingen om te blijven kijken naar deze beelden bekomen me slecht en ik moet telkens naar de keuken vluchten om op adem te komen. Daar drink ik dan een slokje bier of een jenever en betreed weer moedig de arena om na enkele minuten opnieuw te moeten vluchten en een volgend slokje te nemen.
    Het valt mij op dat ik na de derde of vierde poging al langer kan blijven kijken en kom tot het besluit dat de alcohol er wel voor iets  tussenzit.
    Ik meen de oplossing gevonden te hebben en voorzie me van een kleine platte jeneverfles die ik in mijn vestzak kan steken.
    Op zondag 16 juli 1962 is het zo ver en ga ik vol vertrouwen mee naar het moederhuis.
    Op het tempo van de weeën neem ik een slokje van mijn ‘medicijn’ en als we de verloskamer binnen gaan voel ik me beresterk.
    De bevalling gaat vlot. Ik wordt helemaal niet ziek en ben fier over mijn prestatie.
    In mijn ijdelheid zou ik bijna vergeten dat de prestatie van mijn vrouwtje nog veel en veel groter was want ze zette zonder klagen een flinke zoon van vier kilogram op de wereld.

    Ogino-Knaus heeft bij ons afgedaan en we nemen onze toevlucht tot andere middelen die al even ondoeltreffend blijken te zijn want exact achttien maanden na de geboorte van Bert kondigt Walter zich aan om geboren te worden.

    Bij een controle in de voorlaatste maand van de zwangerschap stelt gynaecoloog Mingeot vast dat er een probleem is.
    Mijn vrouw en ik hebben dezelfde bloedgroep A, maar… zij is rhesus Negatief en ik ben Positief!
    Bij het eerste kind heeft dat geen invloed maar bij het tweede en vooral derde kind maakt de moeder antistoffen aan die het bloed van het kind vernietigen.
    Omdat de kans bestaat dat het kind onmiddellijk na de geboorte nieuw bloed moet krijgen wordt mij gevraagd om klaar te zijn als donor voor mijn kind.
    Onze toneelkring ‘De morgenster’ speelt de laatste opvoering van “De blijde begraving van Klakke Verdoest” en ik speel mee.
    Omdat Tineke al een paar weken overtijd is en elk moment kan bevallen is ze thuis gebleven. Wij wonen slechts op driehonderd meter van de zaal waar we optreden.
    Na de voorstelling loop ik dadelijk naar huis en vind mijn schoonvader lichtjes in paniek want de weeën zijn al begonnen.
    Vlug fiets ik tot bij mijn ouders om de auto te halen en dan vliegensvlug naar het moederhuis.
    ‘Oh!Mijn flesje jenever!Bijna vergeten.’
    Haastig loop ik nog even binnen om het op te halen.
    Volle gas nu! Naar het moederhuis.
    Het is al de derde keer dat Tineke het klaar speelt om op zondag te bevallen. De verpleegster van wacht kijkt met argusogen naar mijn gezicht.
    ‘Ja, ik heb toneel gespeeld en geen tijd genomen om de schmink van mijn gezicht te halen…’  Ik klinkt niet echt overtuigend.
    ‘Ha, zo zit dat...’  Ze gelooft me niet.

    Als Dr. Mingeot aankomt neem ik mijn flesje jenever en drink vlug een grote slok.
    ‘Helà, helà, wat is dat hier?’
    ‘ Mijnheer we gaan er hier geen zottekesspel van maken hé?’ 
    ‘Hier zie, trek dat groene schort maar aan. We gaan beginnen.’
    Ik volg hem naar de verloskamer.
    ‘Ben je nog nuchter en klaar om bloed te geven als het moet?’
    Bij de woorden ‘bloed geven’ slaat de schrik me in de benen. 
    Mijn toverdrankje zit nog in mijn vestzak die in de kamer is blijven hangen.
    De geboorte komt echter snel op gang en als het jongetje te voorschijn komt heeft hij een donker blauwe kleur.
    Na een flinke plets op zijn billetjes begint hij toch zachtjes te krijsen.
    ‘Is alles in orde dokter?’ Vraag ik bezorgd. ‘Hij ziet helemaal blauw.’
    ‘Nog even geduld, en dan nemen we een beslissing.’
    Vijf minuten later trekt de blauwe kleur langzaam weg en kunnen we opgelucht adem halen.
    De kleine wordt gewogen en gewassen.
    ‘Proficiat mevrouw!’ zegt de dokter en geeft Tineke een stevig handdruk. ‘Het is een klepper van een zoon. Hij is kerngezond en weegt vier kilo tweehonderd!’

    24-09-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (2)
    17-08-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In blijde verwachting...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1959                                              

    Omdat we samen hadden afgesproken om dadelijk na ons huwelijk aan kinderen te beginnen hoopt mijn vrouwtje elke maand dat haar maandstonden zullen wegblijven maar aanvankelijk lukt het niet zo best.
    Tineke begint zich al zorgen te maken, doch als ze na een zestal teleurstellingen meer dan een week over tijd is groeit onze hoop.
    We zijn dolgelukkig en maken al plannen voor de toekomst. Na drie maanden lijkt het of het gelukt is maar dan raak ik zonder werk, (of dat er iets mee te maken heeft weet ik niet) Tineke krijgt opnieuw bloedverlies en de paniek slaat toe. De huisdokter zegt dat dit kan gebeuren maar twee dagen later is het euvel geschied. Mijn vrouwtje krijgt een miskraam en wordt - 11 dec. 1959 - opgenomen in het Elizabeth ziekenhuis te Ukkel voor een curettage.
    Tineke voelt zich schuldig en denkt dat ze het miskraam zelf heeft veroorzaakt doordat ze de dag voordien in haar winkeltje met twee zware bakken vol  kruidenierswaren heeft zitten sleuren.
    Ik doe mijn uiterste best om haar ervan te overtuigen dat ze zichzelf niets mag verwijten maar haar angst voor een tweede miskraam gaat pas over wanneer...

    Precies één jaar later, dag op dag, Tineke opnieuw in hetzelfde ziekenhuis ligt om te bevallen van haar eerste kindje.
    Dr. Duperoy, de gynaecoloog van dienst, is een beetje nors.
    Het is zondag en hij is niet zo gelukkig dat men hem heeft opgeroepen. Bovendien ligt dat vrouwtje hier al meer dan drie uren en heeft ze nog geen twee centimeter opening. Hij wil terug naar huis en gebiedt de verpleegster om hem niet op te bellen voordat er minstens acht centimeter ontsluiting is.
    Tineke ziet af. Het langverwachte moment is aangebroken maar door de  opkomende weeën kan ze er nu niet van genieten.
    Ik blijf heel de tijd aan haar zijde en loop af en toe in de gang op zoek naar een verpleegster om te vragen naar water of iets om te eten.
    Het is al avond en er komt maar geen schot in de bevalling.
    Om middernacht is de dokter er weer en kan maar niet verstaan dat er nog niet meer dan enkele centimeters opening zijn.
    Mijn vrouwtje moet zich op de rand van haar bed zetten en haar voeten laten hangen. Ze krijgt een inspuiting in haar gekromde rug om de baarmoedercontracties vlugger te laten verlopen en ik voel mijn maag samentrekken van compassie als ik zie hoe ze afziet.
    Duperoy vraagt mij of ik de bevalling ga bijwonen en als ik zeg dat ik dat heel graag wil kijkt hij bezorgd naar mijn lijkbleek gelaat.
    ‘We zullen wel zien.’ Zegt hij en verlaat opnieuw de kamer.
    Nu komen de weeën vlugger en kort na elkaar. De verpleegster brengt een groen schort en bind het me voor. Het zweet staat op mijn voorhoofd maar ik probeer me stoer te houden.
    Ze gaat nu naar Tineke.
    ‘Nog even kijken mevrouwtje...oei, je vliezen zijn al gescheurd en je water is gebroken.
    Gescheurd..? Gebroken..? Het wordt een beetje zwart voor mijn ogen.
    ‘Het is tijd,’ zegt ze, ‘de dokter wacht op ons in de verloskamer.’
    Samen duwen we het bed de kamer uit. Ik probeer diep te ademen maar boots mijn vrouwtje na die nu wordt aangemaand om met korte krachtige rukjes in en uit te ademen.
    ‘We zijn er bijna!’ De verpleegster kijkt me aan. ‘Gaat het?’ Vraagt ze onzeker.
    ‘Ja,...ja,...’ Ik strompel achter het bed aan.
    Als we in de verloskamer komen heeft de dokter meer oog voor mij dan voor mijn vrouw.
    ‘Zal het gaan?’ Hij loert achterdochtig over zijn brilglazen.
    ‘Zet een muts op.’ Gebiedt hij.
    De verpleegster geeft me een exemplaar en wanneer ik onhandig zoek hoe ik dat hoofddeksel op mijn kop moet zetten verlies ik een seconde mijn evenwicht en schudt de arts bedenkelijk met zijn hoofd.
    ‘Dat gaat niet,’ zegt hij gedecideerd tegen de verpleegster ‘zet hem buiten!’
    ‘Met mijn excuses hoor, maar we gaan meer last hebben met u dan met uw vrouw.’ Hij maakt een verontschuldigend gebaar in mijn richting.

    Met zachte dwang wordt ik uit de kamer geleidt en achter mij sluit zich de deur.
    Daar sta ik. In het midden van de nacht in een lege gang.
    Mijn misselijkheid gaat langzaam over en ik ga luisteren aan de deur.
    Als ik na tien tellen niks hoor wordt ik ongerust en ga op mijn hurken zitten om door het sleutelgat te kijken. Het enige wat ik kan zien is het raam aan de andere kant van de kamer. Nu hoor ik zacht gekreun en de dokter die zegt dat hij zal moeten knippen.
    KNIPPEN? De schrik slaat in mijn benen maar als ik wil gaan kijken overvalt me opnieuw die misselijkheid en ik ga met mijn rug tegen de muur op de vloer zitten en wacht tot het over gaat.
    Ik hoor twee korte pletsen op een blote poep en onmiddellijk daarop een kind dat luidkeels begint te huilen.
    Mijn hart springt op in mijn keel en ik sta wankelend recht.
    De deur gaat open.
    ‘Kom nu maar binnen en wens je vrouwtje proficiat. Je hebt een flinke dochter van drie kilo zevenhonderd!’

     

    17-08-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (4)
    03-08-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Kolenzifters
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Winter 1944 - 1945        

    De strenge winter maakt de oorlog nog ondraaglijker dan hij al is en om aan brandstof te geraken doen de mensen soms heel rare dingen.
    In het bos zijn al vele bomen gesneuveld en ook onze pa heeft zijn aandeel daarin gehad. Het probleem is echter dat vers gekapt hout eigenlijk te nat is, niet goed brandt en weinig warmte afgeeft.
    Jan, de man van pa’s zuster Lisa, is brouwersgast, komt overal en heeft ogen in zijne kop.
    ‘Om vijf uur kom ik je halen, zie da ge wakker zijt.’ Zegt hij tegen pa.
    ‘Zie maar da gij op tijd uit uw bed kunt, labbekak!’
    De schoonbroers maken grapjes om niet te laten merken hoe ongerust ze zijn.
    Nonkel Jan weet waar ze ergens droog hout kunnen “gaan halen…”
    Zorg jij voor de kruiwagen en enkele zakken, ik breng de zaag en de klimijzers mee.’ Zegt Jan.
    ‘Klimijzers? Waar hebben we die voor nodig?’ Louis fronst zijn voorhoofd.
    ‘Je zal wel zien.’ Hij zwijgt abrupt want onze buurman komt bij hen staan.
    Bij het weggaan draait hij zich nog één keer om, steekt zijn gespreide vingers in de lucht en vormt geluidloos met zijn lippen de woorden: vijf uur.

    Louis is al vroeg wakker, hij heeft de hele nacht liggen woelen in bed maar toch voelt hij zich niet moe.
    Het is nog pikdonker en muisstil als hij al buiten staat te wachten. Hij zwaait met zijn armen en slaat ze kruiselings over zijn borst om zijn koude handen te verwarmen.
    Wanneer zijn zwager aankomt rollen ze de ijzers en de zaag in een paar jutezakken en leggen alles voorzichtig in de kruiwagen.
    Om zo min mogelijk gerucht te maken rijden ze over het aarden voetpad en vermijden de kasseien. Jan gaat voorop want hij alleen kent de bestemming.
    Ze zijn nog geen tien minuten onderweg als nonkel stop.
    ‘Hier is ‘t.’ Fluistert hij en Louis kijkt verbaasd op.
    ‘Wat? Hier? In den Bel Air? Hier staan nergens bomen, alleen wat struiken daar tegen de brug over de spoorweg.’
    ‘We komen niet voor die struiken maar voor dat wat er achter staat.’
    ‘Wat staat er daar achter? Ik zie niks.’ Pa knijpt zijn ogen tot spleetjes en spiedt in de duisternis.
    ‘Hier zie! Ziet gij dienen telefoonpaal niet?’
    ‘Ja maar,… daar boven hangen precies nog draden aan…’
    ‘Waarom heb ik die klimschoenen meegebracht denk jij? Vooruit trek ze aan, gij zijt gewoon van op een dak te klimmen, en zaag die kop eraf.’ Hij geeft pa de ijzers.
    ‘Gij zijt zot zeker,… als ze ons hiermee betrappen vliegen we den bak in.’
    ‘Haast je wat en babbel zo veel niet. Wilt gij droog hout hebben, ja of nee?’
    Louis beseft dat hij geen tijd mag verliezen, bindt de puntige sporen aan, slaat een riem rond de paal en om zijn midden en klimt zo hoog mogelijk.
    Jan rilt van de kou en de spanning.
    Drie minuten later is de top doorgezaagd en staat pa weer op de grond.
    Nu is het een koud kunstje om de paal gelijk met de grond af te zagen en in kleinere draagbare stukken te verdelen. Die worden dwars op de kruiwagen gestapeld en overdekt met de jute zakken. Ze maken zich nu vlug uit de voeten.
    Als ze nog eens omkijken zien ze in het opkomend zonlicht hoe het stukje paal aan de telefoondraden op en neer danst.

    Na een paar weken is het hout weer op en wordt er uitgekeken naar nieuwe brandstof.
    Mil ‘de neus’ komt met het nieuws aandraven dat er kolen worden geraapt op de berm van de ijzerweg.
    ‘Kolen?’ Mijn vader spitst zijn oren.
    ‘Ja, ze zijn bezig met de as te ziften en daar zitten nog kleine stukje kool in.’
    ‘Kom Zandrin,’ zegt hij tegen mijn moeder, ‘laat uwen afwas maar staan voor straks, we gaan kolen ziften!’
    Gewapend met een kleine kolenzeef, een schop en twee jutezakken zien we ze vertrekken maar een half uur later is ons ma daar al met een zak die ze amper kan dragen.
    ‘Komen jullie maar helpen ziften,’ zegt ze hijgend, ‘pa is daar gebleven om de put te bewaken.’ Ze grijpt vlug nog een paar zakken beet en mijn broer en ik volgen haar gedwee.
    Op de berm is het een gewoel van mensen.
    Mannen, vrouwen en kinderen zijn volop bezig met het uitgraven van de as naast de sporen. Dan wordt het goedje gezeefd en wat er over blijft zijn kleine brandbare steentjes. Sommigen jongens gaan echter vrij driest tewerk en maken putten die zelfs tot onder de sporen lopen.
    Vandaag hebben we vier zakken naar huis gedragen maar als we ‘s anderendaags terugkeren staan de gendarmen daar en wordt onze pa samen met alle andere mannen opgepakt en in een lange rij naar het gemeenthuis geleid.
    Ma is bang en wil pa wat vragen, maar die doet teken dat ze met ons naar huis moet gaan eer ze zelf ook wordt gepakt.
    Een uur later staat pa weer plots naast ma in de keuken. Moeder is bezorgd en vraagt wat ze op het gemeentehuis gezegd hebben.
    ‘Ik ben niet tot op het gemeentehuis geweest,’ zegt pa met een slim lachje om zijn mond, ‘ ik heb me achteraan in de rij opgesteld en als we voorbij het huis van ons Liza kwamen dan bukte ik mij en deed alsof mijn schoenveter los was. Als ze twintig meter verder waren ben ik vlug binnenglipt en niemand heeft gezien dat ik er niet meer bij was.’
    Hij vindt zichzelf heel slim maar ’s avonds komt de champetter zeggen dat hij, net als alle anderen, verwittigd is en ze er zo goed niet meer vanaf komen als ze nog eens worden gepakt. De geldboete vastgesteld op 200 frank!

    Wordt er nu minder ‘gezift’ op den ijzerweg?
    Nee, de vrouwen houden om beurt de wacht en als ze in de verte de champetter of de gendarmen zien aankomen, slaan ze alarm en iedereen verlaat vlug de berm en wacht tot ze weer weg gaan.
    Niemand wordt nog opgepakt en de mensen begrijpen dat ze niet meer zo dicht bij de sporen mogen graven anders geraken die ondermijnd en zou het treintje vroeg of laat wel eens zal kunnen kantelen.

    03-08-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (3)
    28-07-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Renéeke
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1942 - 1945
               
    Hij was altijd al zwaarder dan de andere jongens van zijn leeftijd maar echt dik kon je hem niet noemen.
    René Balis, de Neeke zoals we hem noemden, was de zoon van de kolenhandelaar.
                                         
    Fons en Maria hadden ook nog een tweede zoon, Lucien die twee jaar ouder was en al een echte grote jongen op het eind van de oorlog.
                                         
    René was geboren in 1935 en dus één jaar ouder dan ik. Hij was van niemand bang en kon zelfs jongens aan die twee en drie jaar ouder waren.
    Op donderdagnamiddag als het regende mochten we af en toe eens gaan spelen in de druivenserres van de kolenboer. Dat was altijd dolle pret want de Neeke kende er iets van om iemand een loer te draaien of kwajongensstreken uit te halen.                                                     Flokie (Florent Van Sever), een echte gatsnijder zoals wij dat noemen, heeft er plezier in om de jongens wat op te jutten en hen nóg straffere toeren te laten uitsteken om daar dan hartelijk mee te kunnen lachen.
    Voor een weddenschap is René altijd te vinden. Flokie weet dat en daagt hem uit.
    ‘Kijk Neeke, als jij het aandurft om in je blote flikker hier helemaal rond het blokje te lopen dan krijgt ge van mij 2 frank.’
    ‘Helemaal rond, voor maar 2 frank? Dat is veel te weinig jong.’
    René weet hoe hij Flokie moet aftroggelen.
    ‘Allé, als je helemaal rond de drie serres en de twee huizen loopt maak ik er 5 frank van.’
    Hij heeft ze al in zijn hand en laat ze uitnodigend zien.                         
    De Neeke  gaat even vlug om de hoek kijken om te zien of er op straat geen mensen te zien zijn, trekt zijn hemd uit en schopt zijn schoenen tegen de gevel. Dan aarzelt hij nog één seconde en stroopt zijn broek af.
    Als een hazewind schiet hij achter de eerste serre en loopt zodoende het gemakkelijkste stuk eerst want aan die kant is er weinig kans dat ze hem kunnen zien. Na amper vijftien seconden zien we hem achter de derde serre uitkomen en loopt hij naar de hoek van het eerste huis waar juist op dat moment twee nonnen - van het 'klooster der zeven weeën', die op pad zijn voor de armen - buiten komen. In zijn haast om rond te geraken heeft René hen niet gezien en loopt ze bijna  omver.
    Flokie, ligt krom van het lachen en roept : ‘Nog nen toer en ge krijgt 10 frank!’
    De twee zusterkes slaan hun handen voor hun gezicht maar dadelijk gaat één van hen naar Flokie toe en zegt:
    ‘Ben je niet beschaamd jongeman om die kinderen zo aan te sporen tot ontucht?’
    René grist haastig zijn kleren van de grond en loopt de eerste serre binnen om zich opnieuw aan te kleden.
    Als de nonnen weg zijn komt hij kordaat voor Flokie staan die hem - met tranen in de ogen van het lachen - zijn welverdiende geld geeft.
     Opgewekt trekken we met gans de bende naar de eerste serre. In de grond net achter de deur zit een grote regenwaterput die afgedekt is met een betonnen deksel.
    Omdat het zeer warm weer is zoeken we wat verfrissing en René opent het deksel van de put. Het water staat hoog en we gaan met ons vijven op de rand van de put zitten en laten onze voeten in het water bengelen.
    Het duurt echter niet lang voor iemand - ongewild? - wat water spat op een andere jongen en in de kortste keren is iedereen nat.
    Als we allemaal goed doorweekt zijn trekken we ons hemd uit en willen we een stortbad nemen. Dat maken we met een oude gieter die we met een koord ophangen aan het dakgeraamte van de serre.
    Elk om beurt krijgt nu een douche.
    Het water is vrij koud omdat René de gieter steeds aanvult met water uit de put.
    Marcel is als laatste aan de beurt. Hij is nogal kouwelijk aangelegd en rilt over zijn hele lichaam. Omdat het water bijna op is gaat René boven op het trapladderke staan en pist in de gieter.
    De gilletjes van Marcel gaan over in weldoende kreetjes en terwijl hij zijn haren wast proest hij:
    ‘Oh, ik ben blij dat ik de laatste ben want nu wordt het water pas echt goed warm!’

    ‘Kom we gaan spelen in de boomgaard van peter Jom en meter Mans.’
    René wacht op ons om samen door het poortje langs het huis naar de weide te gaan.
    ‘Let op, want die smerige haan pikt altijd in je benen als je over het erf loopt.’
    ‘Ik zal hem op afstand houden met een stok en jij
    Roger neem deze halve baksteen, en als hij te dicht komt werp je die maar naar hem.’ Zegt hij tegen mij.
    Ik volg de Neeke op de voet en blijf dicht achter hem.
    De haan heeft ons gezien en komt in volle vaart op ons afgestormd. René slaat met zijn stok op de grond en al achteruitgaand bereiken we het hekje naar de boomgaard. Ik open het en wacht op René die nog druk bezig is om de haan van zich af te houden.
    Plots laat hij de stok uit zijn handen glippen en wil hem weer oprapen maar de haan valt aan en pikt René in de handen.
    ‘Werp die steen!’ Hij en bukt zich nogmaals naar zijn stok. De halve baksteen suist door de lucht en… komt met volle kracht op het hoofd van de Neeke terecht.
    Ik schrik me rot en word helemaal koud.
    ‘Ga weg, laat me door.’ René duwt me naar buiten en sluit vlug het hekje.
    We zijn veilig voor de haan maar het bloed gutst van onder René’s haren over zijn voorhoofd en zijn aangezicht en drupt via zijn kin op de grond.
    Ik verwacht me aan een dik pak slaag maar,…
    ‘Ge waart er naast hé boerke!’ Is al wat hij tegen me zegt.
    Lucien komt aangelopen en drukt zijn zakdoek op de wonde.
    ‘Ai, ge doet me pijn zulle jong!’ Zijn grote broer krijgt een stomp in zijn ribben.
    ‘Kom we moeten dat laten verzorgen.’ Lucien neemt hem bij de arm en ze lopen weer terug over het erf. De haan is weer daar, maar nu geeft Lucien hem een ferme trap waarop hij kakelend wegvlucht in het kippenhok.
    Maria, komt dadelijk met een kom koud water en propere doekje en dept de wonde tot ze niet meer bloedt.
    Na een half uur is het leed geleden en kunnen we weer gaan spelen in de boomgaard.
    René heeft met geen woord meer over het voorval gerept. 
    Ik was hem erg dankbaar daarvoor en blij dat het zo goed is afgelopen.

    28-07-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (1)
    22-07-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een vijver vol met!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1949

    Mijn allerlaatste schoolvakantie zit er bijna op als ik mijn broer vraag om nog eens samen te gaan zwemmen.
    Wij hopen dat 'De Rosse' deze namiddag niet in de buurt is en dat we ongestoord zullen kunnen plonzen.
    De Rosse is de bijnaam voor de roodharige opzichter van het kasteel 'ridder de Burbure' die er over moet waken dat alles in het bos en rond de vijvers naar wens verloopt.
    Aan de visvijver zitten meestal enkele hengelaars die daarvoor betalen maar langs de andere kant van de dreef - aan de kweekvijver - mag niemand komen.
    Enkel de visvijver is zichtbaar vanaf de weg en de meeste wandelaars weten zelfs niet dat er langs de andere kant van de dreef nog een tweede vijver is waar de vissen worden gekweekt.
    Om daar te geraken moeten men het smalle voetpad inslaan dat langs het beekje loopt, voorbij de watermolen tot aan de sluis. Het beekje verbindt beide vijvers met elkaar.
    Op donderdagnamiddag, als de zon schijnt, zijn onze vrienden meestal terug te vinden op deze verboden plek en kunnen we halfweg op het voetpad naar de zwemplaats al geluiden opvangen van spelende jongens.
    Vandaag horen we echter geen geluiden en voelen dat er iets niet klopt.
    Het is ongewoon stil als we behoedzaam de zwemplaats naderen.
    Zelfs het geluid van het vallende water dat door en over de sluis in de beek loopt is niet te horen.
    Voorzichtig sluipen we naderbij en verwachten elk moment de Rosse tegen het lijf te lopen maar er gebeurt niks tot we op de oever staan.
    Er is niemand te zien maar als we onze blikken over het water laten glijden valt onze mond open van verbazing...
    ER IS GEEN WATER !!! De vijver is helemaal leeg! Zelfs de bodem is droog.
    ‘Wat is dat???’ Ik grijp Mil bij de arm. We kunnen onze ogen niet geloven.
    Nu pas zien we dat de sluis helemaal open staat en het schot maximum omhoog geschoven is. Er loopt geen druppel water meer door.
    ‘Stil! Luister eens...’
    Mil kijkt zoekend in het rond.
    ‘Hoor jij dat ook?’
    Ik draai mijn hoofd in alle richtingen maar kan het geluid niet lokaliseren.
    Het is een soort geklepper als van dikke waterdruppels die op een steen vallen.
    'Daar! Kijk tussen het riet!'
    Mil loopt naar de rand van de vijver om beter te kunnen zien.
    Nu zie ik het ook.
    In een smal strookje modderwater, op enkele meters van de kant af, krioelt en spartelt er iets dat we niet goed kunnen thuis brengen.
    'Het zijn vissen!' Plots herken ik de ruggen van dikke karpers.
    'Daar verder zijn er nog!' Mil wijst met gestrekte arm in de andere richting.
    'En daar ook nog!'
    'En ginder, kijk!'
    Overal waar er nog een beetje water is blijven staan zien we de spartelende vissen die vechten om in leven te blijven.
    'Ik ga ze pakken!'
    Voordat ik hem kan tegenhouden springt Mil met zijn twee voeten tegelijk op de bodem van de vijver.
    Maar daar heeft hij zich schromelijk misrekend. Door de warmte van de zon die al de hele voormiddag geschenen heeft is de bovenlaag van de modder opgedroogd en lijkt het alsof je er kan op lopen.
    Mil schiet tot aan zijn midden door de modder.
    'Aai, wat is dat?' Hij kijkt een ogenblik verschrikt en probeert zich recht te houden. Dadelijk beseft hij wat er gebeurd is en herwint zijn koelbloedigheid.
    'Ik ben nu toch smerig,' zegt hij berustend, 'hier pak aan leg ze langs de kant.'
    Hij voegt de daad bij het woord en grijpt gretig tussen de spartelende ruggen en werpt er één naar me toe.
    Zo n' dik glibberig modderbeest heb ik nog nooit gezien en als ik hem vastgrijp schuift hij dadelijk uit mijn handen en valt opnieuw in de vijver.
    'Pas toch op, leg ze verder van de kant!' Schreeuwt mijn broer,
    ' Is daar geen lang gras waar je ze kan inrollen?'
    Ik zoek koortsachtig tussen de struiken en als bij wonder zie ik een grote krant liggen.
    'Is dat goed?'
    'Rol ze daar in dan kunnen ze niet meer weg.' Mil blijft heel kalm en heeft ondertussen al drie dikke kleppers aan de kant gesmeten.
    Ik scheur de bladen open en rol er één voor één de karpers in.
    Het spartelen vermindert fel en na enkele minuten vraag ik Mil om te stoppen.
    'Er zijn er nog meer, wacht ik ga wat verder…'
    'Nee!' Zeg ik dwingend, 'we hebben er genoeg. Kom eruit.'
    Hij wurmt zich naar de kant en ik heb alle moeite van de wereld om hem uit het slijk te trekken. 
    'Amaai, ge zijt smerig man.'
    Met het overschot van de krant en wat droog gras proberen we de modder van zijn broek en benen af te wrijven.
    We leggen de vissen allemaal bij mekaar en stoppen ze onder de struiken.
    'Hoeveel zijn er?' Vraagt de visser.
    'Ik tel er elf. Hoe gaan we die thuis krijgen?'
    'We moeten een kruiwagen hebben. Kom we nemen elk één vis mee en nu zo vlug mogelijk hier weg, voordat de Rosse ons betrapt.'
    Met elk een exemplaar onder de arm lopen we zo snel we kunnen naar huis.
    Onderweg kijken de mensen verwonderd op naar die twee snaken met hun pak krantenpapier onder de arm.

    Pa is al thuis en zit buiten op de stoep als we aankomen.
    'Waar hebben jullie gezeten,' vraagt hij streng, en als hij Mil ziet barst hij los.
    'Miljaarde, zie hier ne keer.'
    Ma komt dadelijk kijken.
    'Kijk hier eens pa,' probeer ik hem af te leiden en doe mijn krantenpapier open.
    'Wat hebde gij daar? Is dat ne karper?'
    'Ja, en hier is er nog één. We hebben er zo tien!' Voegt Mil er vlug aan toe.
    'Maar die leeft nog! Vrouw geef me vlug een emmer water.'
    Pa vergeet plots alles en heeft nog enkel oog voor de twee vissen die hij zo vlug mogelijk in een zinken kuip met water zet.
    'Kijkt ze komen stilaan op hun effen.' 'Daar gaat nogal eten aan zijn zeg!'
     Hij is verzot op vis.
    'We moeten vlug de andere nog gaan halen,' zeg ik, 'maar alleen kunnen we die niet dragen.'
    Pa is nu één en al oor.
    'Waar zijn die?'
    'Nog in het bos bij de kweekvijver.'
    Zonder verdere vragen grijpt pa een jutezak en twee boodschappentassen en gebied ons om mee terug te gaan.
    Gaan? Lopen doen we.

    Als we bij de plek aankomen zien we de Rosse bezig aan de sluis.
    Hij is blijkbaar dronken, waggelt op zijn benen en vloekt onophoudelijk terwijl hij probeert om het schot met een hamer naar beneden te slaan.
    Dat lukt niet zo best en pa gaat op hem af terwijl wij de vissen opbergen in de draagzakken.
    'Lukt het niet?' Vraagt pa gemaakt vriendelijk.
    'Hé?' De Rosse verschiet en draait zich kwaad om.
    'Héla, jij mag hier niet komen zulle, dat is verboden!'
    'Ook goed,' zegt Louis en tegen ons: 'Kom jongens we zijn weg.'
    Nu heeft de Rosse ons ook gezien en komt al zwaaiend met zijn hamer in onze richting.
    'Héla, wat doen jullie hier? Laat dat allemaal eens liggen.'
    Pa gaat doodbedaard op hem af en neemt zijn hand met de hamer stevig vast.
    'Luister vriend,' zegt hij kalm, 'ik zie dat ge gedronken hebt en dat schot niet naar beneden krijgt. Ik zal je een beetje helpen.'
    Hij troont hem mee naar de beek neemt zijn hamer af en geeft een ferme dreun op de kop van de schuif die met één klap toe valt.
    'Voilà!' Ga nu naar huis een beetje slapen, en zie nu dat ge niet in de vijver sukkelt.' Pa laat hem beduusd achter.
    'Kom we zijn weg!' zegt hij en als we langsheen de Rosse het voetpadje in lopen horen we hem warempel mompelen: 'Merci hé mannen!'

    Thuis zet pa de elf karpers in de regenwaterput en waarachtig ze leven allemaal nog.

    Al waren sommige karpers geel van ouderdom en smaakten ze naar modder, toch hebben we ze allemaal opgegeten. Alleen ons moeder was niet te spreken over de vislucht die meer dan een maand in huis is blijven hangen.

    22-07-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (2)
    14-07-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fietsperikelen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1945

    Mijn eerste belevenissen op een fiets voor volwassenen kan ik me nog levendig herinneren.
    Het is vlak na de oorlog. Mijn vader heeft een verroestte, zware herenfiets weer opgelapt en van nieuwe banden voorzien. Op zondag, als onze ouders naar hun ouders in Kraainem rijden, mogen mijn broer (8) en ik (9) samen met papa op zijn stalen ros plaats nemen; ik vooraan op de buis en mijn broer achteraan op de bagagedrager.
    Met haar oude vrouwenfiets kan mama ons nauwelijks volgen en wij schokken van het lachten als vader sneller begint te trappen telkens als ze ons bijna heeft ingehaald.

    Het is met de fiets van ma dat pa ons leert rijden.
    Het zadel wordt in de laagste stand gezet, maar toch zijn onze beentjes nog te kort om zittend tot bij de pedalen te geraken.
    Dan maar op de trappers blijven rechtstaan zeker?
    Na een korte leerperiode kunnen we, al heen en weer waggelend, het tuinpad op en af fietsen zonder te vallen.
    Als pa en ma uit werken zijn naar Brussel proberen we om zelfstandig de straat op te rijden en zo tot bij Tenne in Kraainem te geraken.
    Er is echter één groot probleem; we hebben maar één fiets waar we kunnen mee rijden, en die grote herenfiets van pa staat daar maar... en kijkt uitnodigend naar ons!
    Mijn broer Mil heeft al moeite om het vehikel gewoon recht te houden als hij er gewoon naast loopt maar af en toe plaatst hij nu al zijn linkervoet op een pedaal en duwt zich met zijn andere voet voort. 
    Een paar keer rijdt hij op die manier het tuinpad op en af.
    ‘Zo komen we niet vooruit,’ zegt hij ‘het gaat te traag, dan kunnen we beter te voet gaan.’
    Na enkele pogingen wil hij het opgeven maar plots steekt hij zijn rechterbeen door de opening tussen buis en kader en zoekt met beide voeten op de pedalen al kwakkelend zijn evenwicht.
    De kleine rakker is altijd al haantje de voorste geweest en na enkele valpartijen in de graskant langs de weg lukt het hem toch om zich recht te houden.
    We rijden zo weinig mogelijk langs de straat en komen langs de Groeneweg, een weg dwars door de velden, in Kraainem bij Tenne aan.
    Die valt bijna achterover van het verschieten als ze ziet op welke grote fietsen we tot daar zijn geraakt.
    ‘Niet aan ma en pa zeggen hé Tenne? Anders mogen we nooit meer komen.’
    ‘Ja, het is al goed, als jullie beloven van voorzichtig terug te rijden.’
    Dat beloven we plechtig maar op de terugweg naar huis wil ik ook wel eens met die grote fiets rijden.
    Onder de buis door lukt het me niet maar mijn benen zijn iets langer dan die van mijn kleinere broer en boven op de Warandeberg klauter ik over de buis terwijl Mil me recht houdt.
    'Hop! Loslaten!' Daar ga ik hotsend en botsend de kasseistraat af.
    Met grote moeite kan ik mijn stuur vasthouden en van remmen is al helemaal geen sprake. Tot overmaat van ramp schiet mijn linkervoet van de trapper en komen mijn edele delen met een onzachte kwak op de buis terecht.
    'Ai, ai, ooo aaa iii' Schokkend en schreeuwend als een speenvarken blijf ik over de buis hangen tot mijn vaart wat vermindert op de helling naar de kerk toe.
    Ik ben blij dat ik me kan laten neervallen in de graskant en wanneer ik van pijn mijn ogen dichtknijp zie ik voor het eerst in mijn leven sterren bij klaarlichte dag.
    Voorzichtig schuif ik mijn linker broekspijpje naar omhoog om te kijken hoe erg het met mij gesteld is.
    De ravage tussen mijn benen is niet om aan te zien. Het zakje wordt stilaan helemaal bauw en het slangetje vertoont sporen van mishandeling!

    Al bij al heb ik nog geluk. Bij de eerste slag op de fietsbuis schoten mijn balletjes omhoog in mijn buikholte en bleef ik gespaard van een onvermijdelijke castratie.
    Later is alles nog goed gekomen.
    Tenminste, mijn vrouw heeft nooit geklaagd en wij hebben drie kinderen waarvan er toch twee sterk op mij gelijken... zegt men.


    14-07-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (1)
    13-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nieuw blog: Periode vanaf 1960
           De tijd van toen... 1940 - 1960
       eindigt hier en ik begin een nieuw blog

              Na... de tijd van toen. - Vanaf 1960
            http://blog.seniorennet.be/fikskes_verhalen2/

      Maar toch komen er nog nieuwe herinneringen
          Die plaats ik dan maar hierboven...
      
                   

    13-06-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    11-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.A votre service, monsieur !
    Klik op de afbeelding om de link te volgen -    Voorjaar - 1960  -                

    ‘Haast je wat,’ zegt mijn vrouwtje, ‘Om 10 uur begint de mis en ze worden al om kwart vóór in de kerk verwacht.’
    Greta, de dochter van Bert - mijn kersverse schoonbroer - doet vandaag haar Plechtige Communie en ik heb beloofd om zijn gezin naar de kerk te brengen met de ‘voiture’ van mijn vader.
    Ik heb mijn paasbeste kleren aan, mijn trouwkostuum, een nieuw wit hemd met bijpassende das en nieuwe schoenen.
    Vinnig stap ik naar het huis van mijn ouders om de Borgward op te gaan halen.
    Pa was niet erg happig om mij zijn nieuwe auto uit te lenen maar stemde uiteindelijk toch toe.
    Een beetje buiten adem kom ik de hoek om en zie dat de auto al uit de garage is gereden en klaar staat om te vertrekken. Mijn vader veegt nog even met een vod over het chroom van het koetswerk en overhandigt me dan plechtig de autosleutels.
    ‘Al goed dat het voor je schoonfamilie is,’ mompelde hij, en wanneer ik instap drukt hij me nogmaals op het hart; ‘Wees maar voorzichtig hé, en maak geen brokken ...’
    ‘Nee pa, ik zal wel oppassen.’

    Oef, eindelijk weg. Nu niet overhaasten, zeg ik tegen mezelf, het is amper negen uur en alles bij mekaar is het slechts twee kilometer rijden.
    Bert heeft me zien aankomen en spoort zijn vrouw, zoon en dochter aan tot spoed.
    Ik parkeer de auto met twee wielen op het voetpad, leg de motor stil en zeg met een plechtig gebaar naar de blinkende auto;
    ‘A votre service monsieur!’
    Bert lacht dankbaar.
    De communicant mag vooraan plaats nemen, achteraan zullen ze wel met zijn drieën zitten. Gaby houdt het kleed van haar dochter omhoog zodat het niet teveel over de grond sleept en helpt haar bij het instappen.
    Bert en Jos zitten al achteraan in de auto. Vlug slaat Gaby het autoportier met een klap dicht.
    ‘Pas op ma! Mijn kleed zit er tussen!’ - Te laat. Als haar moeder de deur weer haastig openrukt ziet Greta een zwarte streep dwars over de onderkant van haar wit kleed. Ze kan wel huilen van woede en spijt.
    ‘Zie nu eens wat je gedaan hebt! Zo kan ik toch de kerk niet binnenkomen?’
    ‘Wacht, ik haal vlug wat water en zeep ...’ Nerveus trippelt Gaby op haar hoge hakken naar de voordeur maar keert zich bruusk om.
    ‘De sleutel,’ kirt ze.
    Bert zoekt koortsachtig zijn zakken af en vindt hem uiteindelijk.
    ‘Hier, haast je!’ 
    Een minuut later is ze bezig met het behandelen van de catastrofe.
    ‘Maar, je maakt die vlek alleen maar groter!’ Zegt Bert die zich nu ook met de zaak gaat bemoeien. ‘Laat dat nu, seffens komen we nog te laat!’
    ‘Voilà, ge ziet het bijna niet meer.’ Gaby loopt vlug naar binnen om doek en zeep weer op te bergen.
    ‘Haast je mama,’ roept haar zoon en maakt het portier al open.
    ‘Hier! Je sleutels.’ Gaby werpt de sleutels naar Bert, propt zich op de achterbank en trekt voorzichtig de deur dicht.
    ‘Ze is niet goed gesloten...’ Probeer ik uit te leggen.
    Een luide knal. Bang!
    ‘Nu wel!’
    Voorzichtig rijd ik van het voetpad en als we vijftig meter verder zijn, slaat Gaby een hand voor haar mond.
    ‘God! Mijn sjakosch! Die heb ik op de keukentafel laten staan.’
    Nog voor de auto helemaal stilstaat is ze er al uit, doet twee stappen en,.. ‘De sleutel!’
    Bert tast in zijn vestzak; ‘Hier! Maak voort!’
    Trippel, trippel. Op haar stelten huppelt ze naar de voordeur en glipt naar  binnen.
    ‘Waar blijft ze nu?’ Bert kijkt geïrriteerd op zijn horloge en door de achterruit.
    Trippel, trippel. Daar is ze terug; met handtas. De auto in. - Bang!
    ‘Rijden maar!’
    ‘We hebben alle tijd,’ zeg ik geruststellend. ‘Het is nog maar twintig na negen.’

    Als we de hoek omdraaien horen we een scherp sissend gefluit.
    Plots helt de Borgward een beetje over naar links.
    ‘Wat was dat?’ Vraagt Bert ongerust.
    Ik stop, ga kijken en voel het koude zweet in mijn nek. ‘Platte band!’
    ‘Zeg dat het niet waar is!’ kermt mijn schoonbroer.
    Allemaal uitstappen! Sorry.
    ‘We zullen moeten lopen. Nu komen we zeker te laat.’ Bert bekijkt me met een boze blik en de familie marcheert haastig in de richting van het dorp.

    Hier sta ik nu. Een ogenblik aan de grond genageld, maar dan schiet ik in actie, haal de krik en het reservewiel uit de koffer en in geen tijd is het wiel vervangen.
    De band is wel niet helemaal goed opgeblazen, maar dat kan wachten.

    Zowat driehonderd meter vóór de kerk haal ik hen in.
    ‘Instappen!’ Zeg ik triomfantelijk en in geen tijd zitten ze weer allemaal in de auto.
    Nog nahijgend maar tevreden en met een stralende glimlach stappen ze twee minuten later uit de Borgward.
    Iedereen heeft zag met welke dikke voiture ze naar de kerk werden gebracht.; Opdracht volbracht!

    Diezelfde namiddag op het feest wordt er hartelijk gelachen met onze pech.

    Het heeft me wel wat moeite gekost om mijn handen opnieuw proper te krijgen.
    En mijn trouwkostuum? Dat heeft Tineke naar de droogkuis gebracht zeker?


    11-06-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (1)
    09-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Werkloos
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Winter 1959 – 1960              

    Ik durf er niet aan denken dat er misschien elk jaar opnieuw een periode zonder werk komt en ik zal moeten gaan stempelen. 
    Negen maand geleden zijn we getrouwd en nu al wordt ik door mijn nieuwe werkgever (nonkel Fik) bij de eerste vrieskoude voor onbepaalde tijd op den dop gezet.
    Vorstverlet noemen ze dat in de bouw.
    Er wordt beloofd dat ze zullen verwittigen als we opnieuw aan de slag kunnen maar ondertussen moet iedereen wel elke dag een stempel halen op het gemeentehuis.
    Dit is de eerste keer dat we van de werklozensteun zullen moeten leven.
    Tien jaar lang heb ik bij mijn vader gewerkt, zonder één dag verlet, hoe kan dat nu?
    Gelukkig hebben we nog een beetje extra inkomen van het kruidenierswinkeltje dat Tineke van haar moeder heeft overgenomen.
    Ik schaam me om iedere dag, met mijn dopkaart, te moeten aanschuiven in de lange rij stempelaars. Na drie weken kan ik het niet langer uithouden en zoek ander werk.
    Wanneer de vrieskou voorbij is en we opnieuw mogen beginnen, bedank ik mijn nonkel en zeg dat ik al een week, als halve gast loodgieter, aan het werk ben bij de firma Van Elewyck te Brussel.
    In de weken en maanden die nu volgen dub ik me suf over hoe ik in de toekomst zou kunnen vermijden om nog zonder werk te geraken.

    Dan gebeurt er iets waar ik nu nog altijd dankbaar voor ben.
    Ondanks het feit dat we krap bij kas zitten koopt Tineke voor mijn verjaardag een boek dat grotendeels mijn leven zal veranderen...
    Meulenhoff geïllustreerde elementaire encyclopedie: Natuurwetenschap.
    Doordat ik slechts lagere school heb gelopen weet ik bijna niets over al hetgeen daar in staat. De leer der atomen, de moleculen, energie, de kracht van elektriciteit en magnetisme, onderzoek van het heelal enz. … het is een openbaring!
    Bovendien koopt Tineke me voor Nieuwjaar nog een kleine microscoop omdat ik daar zo zot van ben en dingen die in mijn boek beschreven staan wil ‘onderzoeken’.
    Plots vind ik alles fantastisch en wil allerlei proeven doen. Mijn interesse gaat vooral uit naar elektriciteit en elektronica.
    Achter het huis in het fietsenhok van mijn schoonvader ga ik nu eens onderzoeken hoe het mogelijk is dat men door elektrolyse, water in twee soorten gas kan splitsen. Waterstof en zuurstof. Het lijkt me ongelooflijk.
    Met zelfgemaakte elektrodes uit koperplaatjes en een oude autobatterij bouw ik mijn elektrolyse toestelletje.
    Groot is mijn verbazing als ik aan de twee polen in het water de gasbelletjes zie opstijgen. Met behulp van twee omgedraaide lege limonadeflesjes vang ik de gassen op.
    Zuurstof ken ik al maar waterstof? Het schijnt zelfs dat het brandbaar is!
    Een gas dat uit water komt brandbaar?
    Dat wil ik wel eens zien!
    Voorzichtig houd ik de brandende lucifer bij de opening van het omgedraaide limonadeflesje… 
    PANG!!!

    Als mijn schoonpa me van de grond opraapt en verschrikt vraagt of ik niet gewond ben weet ik nog niet goed wat er gebeurd is.
    Gelukkig heb ik enkel maar een paar schrammen op mijn handen.
    Als ik uitleg hoe alles gegaan is, schudt mijn vrouwtje met haar hoofd.
    ‘Ongelovige Thomas toch!’
    Ik moet haar beloven dat ik vanaf nu alles geloof wat er in dat boek staat en niet meer zal experimenteren.

    09-06-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (1)
    29-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Kerstkalkoen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1960

    Nog meer dan tijdens onze lange verloving zijn mijn schoonouders in de weer voor ons. Terwijl mijn vrouwtje in het kruidenierswinkeltje werkt schilt schoonmoeder, Julia, de aardappels of snijdt de groenten voor de soep.
    Als schoonvader 's avonds van zijn werk thuiskomt eten we met zijn allen in dezelfde eetkamer en na het afruimen vouwt Richard zijn krant open en bedekt er de halve tafel mee.
    Gedurende de acht jaren die we bij hen inwonen is er nooit één woord ruzie of wordt er geen minuut gepruild.
    Het is bij Richard en Julia altijd 'de zoeten inval' en bijna elke zondagavond komen hun kinderen en schoonkinderen met hun gezin en wordt er in de grote eetplaats taart gegeten, koffie en bier gedronken en daarna met de kaarten gespeeld en vooral veel, héél veel gelachen.

    Het eetmaal met kerstnacht is nog zo één van de tradities die absoluut in ere moet worden gehouden.
    Al vanaf negen uur 'valt' iedereen binnen en drinkt een paar glazen vooraleer  zich naar de middernachtmis te begeven. Na de mis - rond één uur - begint het uitgebreide feestmaal en dit duurt meestal tot iedereen gaat slapen, want blijven slapen is een must. Het is wel kamperen met matrassen en kussens op de grond, zelfs tot in de keuken toe, maar het is vreselijk gezellig en we lachen tot we in slaap vallen.

    Onze schoonzus Margriet, de vrouw van Willy, komt met een idee aandraven.
    'Op het werk zeggen ze dat kalkoen niet meer zo duur is en dat het toch héél wat beter is dan die traditionele kip altijd.'
    'Ja maar, waar kunnen we zo 'n beest gaan kopen? Ik heb die nog nooit bij onze beenhouwer gezien hoor.' Zeg ik een beetje ongelovig.
    'In de Grand Bazar, dat nieuw grootwarenhuis, daar zullen er wel zijn.'
    'En als jij ze gaat kopen maken wij ze klaar hé, Clementine?'
    Mijn vrouw knikt instemmend en ik begeef me op pad.

    Stokkel is eigenlijk een deelgemeente van Brussel en in de “Grand Bazar de Stockel” sprak men toen (1960) nog bijna uitsluitend Frans, terwijl wij op school nooit veel Frans hadden geleerd en hoe kalkoen in het Frans genoemd wordt wist ik toen helemaal niet.

    De beenhouwer van dienst vraagt nogal onvriendelijk.
    'Qu'est-ce que tu veux, jeune homme?'
    'Een kalkoen alstublieft ...' probeer ik schuchter.
    'Un quoi?'
    Ik slik even en zeg met gedempte stem: ' Un Kalkon ...s' il vous plait.'
    'Quel poids?'
    'Euh, Cinq kilos.' en ik steek vijf vingers in de lucht.
    De man grijpt een beest en legt het op de weegschaal.
    'Celui-ci pese 3 kilo, ca va?'
    Door mijn handen te spreiden wil ik hem aan het verstand brengen dat ik een dikker exemplaar wil.
    'Plus grand? Ca, je n'ai pas ... Deux alors?' vraagt hij, omdat ik blijft aarzelen.
    'Euh, oui ... zeker?'
    Hij grijpt een tweede vogel en legt hem bij de andere.
    'Cinq kilos et demi. Voilà!' Hij pakt ze in, ik betaal en begeef me op weg naar huis.
    Daar staan de twee jonge vrouwen al op mij te wachten.
    'Laat eens zien hoe ze er uit ziet.' Zegt Tineke.
    'Ik heb er zelfs twee' zeg ik fier.
    'TWEE!' Schrikt mijn schoonzus. 'Wie gaat dat allemaal opeten?'
    Griet grijpt de boodschappentas uit mij handen en legt het pak op tafel.
    Haar mond valt open van verbazing.
    'Maar ... maar, dat is geen kalkoen!'
    Tineke beaamt dit en fronst haar wenkbrauwen  - 'Wat heb je gevraagd?'
    'Un kalkon ...' stotter ik en voel al dadelijk dat er iets mis is.
    Griet proest het uit. ( ze werkt in Brussel en spreekt veel beter Frans dan ik. )
    'Maar dat zijn twee eenden die je hebt!'
    'Hoezo?' Ik moet haar schaapachtig hebben aangekeken want ze krijgt de slappe lach.
    'Kalkoen, in het Frans, is niet 'kalkon' maar 'dinde'!
    'Wat je hier hebt noemt men canard of canneton (eendenkuiken)!
    Nu begint mijn vrouw ook te lachen en het 'kuiken' beseft plots zijn blunder en lacht hartelijk mee.
    'Ja zeg, kalkON of cannetON, 't rijmt alle twee op -ON, hé?'

    'Wat nu?' 'Het is te laat om nog terug te gaan, dus vandaag maken we eend, ook al verwacht iedereen kalkoen.' 
    'Weet je wat? We zeggen niks en maken die eenden klaar in de oven, misschien merken ze het niet eens ...'

    Gabby mijn tweede schoonzus - een struise boerendochter - komt, samen met haar kroost, langs de achterkeuken binnen en snuift heel diep de braadlucht op.
    'Mmm, dat ruikt hier al lekker naar kalkoen! Mag ik eens kijken?'
    'Nee!' de twee kokkinnen springen gelijktijdig voor de oven.
    'Gaan jullie  al maar aan tafel zitten, het eten is bijna klaar.'

    Iedereen heeft lekker gegeten en is vol lof over 'de kalkoen'.
    Niemand heeft iets gemerkt en ze vinden het veel lekkerder dan kip.
    'Het was een goed idee om eens iets anders te eten dit jaar,' zegt Gabby,terwijl ze het laatste beentje afknaagt. 'Ik wist niet dat kalkoen zo lekker is.'
    'Weet je wat we volgend jaar zouden kunnen eten? Het schijnt dat het ook zeer lekker is; 'canard à l'orange'    - En toen ging het licht uit ...

    Twee dagen later komt de vrouw van de melkboer in de winkel.
    Ze vertelt in geuren en kleuren dat ze met kerstnacht bij haar pas gehuwde dochter mocht gaan dineren en dat de kalkoen héél lekker was.
    'Ja ons Christiane heeft eens iets nieuw uitgeprobeerd.'
    'In 'Het Rijk der Vrouw' stond een recept van gevulde Kalkoen met truffels.'
    'Het was allemaal héél lekker hoor, alleen, ... de saus was nogal zoet.'
    'Ze zal volgende keer slechts 250 gram truffels van Leonidas gebruiken.'


    29-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (2)
    28-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De mooiste dag!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  - 16 mei 1959 -      

    Het is zover!
    De hele nacht heb ik liggen woelen in bed maar vanavond,... slaap ik bij haar,... en laat ik met plezier ons dubbelbed aan mijn broer die voortaan alléén zal moeten slapen.
    Ik kijk op de wekker en zie dat het half vier is. Met een vlugge beweging spring ik uit bed en ga me aankleden. Daarna rijd ik met de auto van pa naar de vroege markt in Brussel om te halen wat Marie-van-de-consièrge - de kokkin - mij op een papiertje heeft geschreven.
    Prinsessenboontjes, wortelen,  erwten, tomaten, sla, etc. etc.
    Ik moet zo vlug mogelijk alle koopwaar naar huis brengen want ze wil dadelijk al  beginnen met koken. Daarna moet ik me wassen en scheren want om acht uur verwacht de pastoor ons in de kerk om te biechten zodat we 'vrij van zonden' in onze trouwmis de communie kunnen ontvangen.
    Tweeënveertig genodigden zullen aan het feestmaal deelnemen, hoofdzakelijk familie van Tineke. Van mijn moeders kant komen haar drie zusters met hun man, maar van mijn vaders familie komt er niemand.
    Nochtans zijn Tineke en ikzelf de twee broers en drie zussen van pa persoonlijk bij hen thuis gaan uitnodigen, maar ze vinden ons zeker niet belangrijk genoeg om naar het trouwfeest te komen.
    'Ach, als ze niet komen kost het je minder.' Zeg ik luchtig tegen mijn schoonvader, maar ik weet dat hij het zich aantrekt en die weigering opvat als een affront.

    Vier jaar nadat we mekaar voor het eerst hebben gekust gaan we uiteindelijk trouwen.
    Mijn meisje is pas twintig en ik amper twee jaar ouder, maar het wachten heeft lang genoeg geduurd en we willen eindelijk, ... kindjes maken. 

    Het feest zal doorgaan in het huis van haar oudste broer Bert. Hij is de enige van de familie wiens woning groot genoeg is om alle genodigden te kunnen ontvangen. Bovendien is het een nieuw huis en de familie uit “de Vlaanderen” zullen hun oogjes nogal opentrekken.

    Richard is in zijn nopjes.
    Zijn enige dochter gaat trouwen met een kerel die hem wel aanstaat en waarmee hij goed kan opschieten. Aanvankelijk zal het jonge paar, net als zijn twee zonen eerder, bij hem komen inwonen en zodoende kunnen ze de huishuur uitsparen.
    De dag voordien is hij al naar het gemeentehuis geweest om te gaan ‘tekenen’ voor zijn minderjarige dochter.
    De ziekte van Parkinson belet hem om op de dag zelf, terwijl iedereen toekijkt, het trouwregister te ondertekenen. 

    Het is een drukke dag en ik ren van hier naar ginder, maar om 9u30 sta ik met mijn bruidsboeket in de hand aan de voordeur van mijn toekomstige schoonouders.
    Met een brede glimlach komt Tineke opendoen.
     

    Ze is gekleed in haar zelfgemaakt wit kleedje en mijn bruidje ziet er stralend uit.
    Haar blauwe ogen schitteren zoals ik ze nog nooit heb weten schitteren en als ik haar een zoen wil geven trekt ze zich verschrikt terug.
    'Pas toch op Roger, mijn lippen zijn pas geverfd!'
    Maar het is al te laat, een rode streep ontsiert de kol van mijn wit hemd.
    'Zie nu eens. Gij altijd met uw wild gedrag.' Zegt ze met een boze blik, maar dadelijk herpakt ze zich en roept haar moeder die me komt helpen om opnieuw toonbaar te worden.
    Het euvel is vlug verholpen en in de allerbeste stemming stappen we in de gehuurde autocar en rijden naar het gemeentehuis voor het burgerlijk huwelijk. De burgemeester heeft zich laten vervangen door de eerste schepen en deze is blijkbaar gehaast om terug naar zijn paarden en koeien op de boerderij te gaan want de plechtigheid is zeer kort.
    Hierdoor komen we veel te vroeg aan in de kerk en moeten nog wat wachten.  
    Het wordt een prachtige huwelijksmis en de kerk is mooi versierd met veel bloemen, kaarsen en witte linten. Het lijkt wel een sprookje.
    Alles verloopt perfect en met een brede glimlach en een ring aan de vinger stappen we fier door de poort naar buiten waar enkele kinderen de weg afspannen met een dikke koord.
    Hierop ben ik echter voorbereid en grijp in mijn vestzak naar een handvol éénfrankstukken  en gooi ze kwistig over de hoofden van de bengels die uit elkaar stuiven om ze op te gaan rapen.
    De weg is nu vrij en we rijden naar Jezus-Eik waar mijn vader nog absoluut een kriek wil betalen voordat we naar het feest afzakken.

    Bij het binnenkomen stijgen de dampen al uit de keuken en ruiken we de verse tomatensoep met balletjes. Het is wel krap zitten aan de geïmproviseerde tafels maar uiteindelijk vindt iedereen zijn plaats. Er wordt gegeten en gedronken en vooral heel veel plezier gemaakt tot laat in de nacht...
    De traditie wil dat het bruidspaar blijft tot de laatste feestgangers vertrokken zijn en speciaal daarom blijven enkele nonkels 'plakken' om ons een beetje te pesten.
    Pas rond vier uur kunnen mijn kersvers bruidje en ik naar huis wandelen.
    De nacht is mooi en onderweg maken we plannen voor de toekomst. 
    We zijn echter doodmoe en wanneer we uiteindelijk in ons bedje belanden besluiten we om met de uitvoering van die plannen maar te wachten tot de volgende ochtend …


    28-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    27-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Een zware teleurstelling
    Klik op de afbeelding om de link te volgen April - 1959                    

    Onze trouwdag komt steeds dichterbij en alle voorbereidingen voor het feest zijn al getroffen. Mijn toekomstige schoonouders zijn fantastische mensen, en al hebben ze zelf niet veel, toch willen ze ons op alle mogelijke manieren helpen.
    Tineke mag het kruidenierszaakje van hen overnemen en voor het betalen van de winkelvoorraad krijgen we alle tijd. Bovendien kunnen we, net als haar twee broers  voordien, de eerste jaren van ons huwelijk bij hen gratis ‘inwonen’.
    Met het oog op komende kinderen krijgen wij zelfs de grootste slaapkamer.

    Mijn familie trekt zich van al die drukte niet veel aan want zoals het vroeger altijd ging wordt het feest gedaan bij, en betaald door, de ouders van het meisje,... punt uit.
    Ik werk nu al bijna tien jaar bij mijn ouders in het atelier en nog nooit hebben ze mij een 'pree' (wedde) betaald. Mijn broer en ik werken eigenlijk voor ‘kost en inwoon’ en zijn tevreden met 300 frank zondag.
    Op de vraag of ik er na mijn huwelijk kan blijven werken zegt mijn vader.
    ‘Als ge content zijt met 25 frank per uur, dan wel ja.’
    Verder wordt daar niet meer over gesproken maar vier weken vóór de trouwdatum wil ik toch wel weten hoe ik ga betaald worden en of mijn gezin kan genieten van ziekteverzekering, kindergeld, en zo meer ...
    Hierop kan pa niet dadelijk een antwoord geven maar zal het vragen aan de man die zijn belastingpapieren invult.
    Die bewuste vrijdag namiddag komt hij terug in het atelier en zegt onomwonden dat ik maar zelf moet opdraaien voor al die - sociale - extra's, want volgens de ‘boekhouder’ is hij niet verplicht om dat voor mij te betalen.
    Bovendien is er op dit ogenblik niet zo veel werk in het atelier en vermits ze met hun drieën het werk wel aankunnen mag ik gerust gaan ...
    Om zijn besluit kracht bij te zetten telefoneert hij dadelijk naar zijn broer, die aannemer is en vraagt of hij me niet kan gebruiken als loodgieterhelper.
    De maandag daarna ben ik al aan het werk bij mijn oom en verdien er 20 frank netto per uur. 

    Mijn schoonouders begrijpen niet hoe mijn pa dit kan doen maar ik maak me geen zorgen en bovendien, in het vooruitzicht van ons huwelijk kan mijn geluk niet stuk.
    Als huwelijksgeschenk krijg ik van mijn ouders vijfentwintigduizend frank en daarmee is voor hen de kous af.
    Toch zijn we er blij mee want we kunnen nu een slaapkamer en een eetkamer kopen.

    De verhouding met mijn ouders was wel enigszins afgekoeld maar nooit zijn Tineke en ik bij ons thuis weggebleven en minstens één keer per week gingen we hen opzoeken.

    Later zal blijken dat wij door deze teleurstelling gesterkt werden en dat mijn vader, mij ongewild een héél grote dienst heeft bewezen.


    27-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (0)
    21-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'œ Slisse en Cesaer '
    Klik op de afbeelding om de link te volgen 1958

    ‘Proficiat iedereen, het was een overweldigend succes!'
    Na afloop van de voorstelling komt Jules Tegenbos, onze regisseur, naar beneden in de “kleedkamers” om ons te feliciteren.
    Onder het podium is een diepe kuil, een soort kelder, die wij als kleedkamer gebruiken.
    Jongens en meisjes, mannen en vrouwen, iedereen kleedt zich om in diezelfde ruimte.
    Op de aarden vloer wordt krantenpapier opengelegd om onze kleren niet vuil te maken bij het aan- en uitrekken. 
    Twee dagen na elkaar zat de parochiezaal afgeladen vol.
    Slisse en Cesaer is een kaskraker. Als 't maar om te lachen is dan komen de mensen wel graag kijken.
    'Het bestuur van de toneelkring van Kraainem zou graag hebben dat we dit stuk ook bij hen komen spelen, zij zelf spelen niet deze winter.'
    Hij kijkt triomfantelijk om zich heen en ziet goedkeurende blikken en jaknikkende hoofden.
    'Wat denken jullie ervan?' Overbodige vraag eigenlijk, want iedereen wil dit successtuk nog graag eens op de planken brengen in het naburige dorp.

    Vier weken later is het dan zo ver.
    We zijn allemaal in opperbeste stemming en vinden het niet zo erg dat we eigenlijk slecht gelogeerd zijn.
    De zaal is wel in orde en ze zit afgeladen vol, maar achter het podium is het een echte ramp.
    We moeten ons omkleden achter de toneelschermen want van een kleedkamer of aparte ruimte is er helemaal geen sprake.
    Gelukkig hebben de organisatoren voor een paar bakken bier en frisdrank gezorgd en ook voor twee zakken pistolés met hesp en kaas.
    Honger en dorst zullen we niet hebben, dat is toch al iets.
     
    De opvoering loopt lekker en we vergeten het gebrek aan comfort achter de schermen.
    Na het eerste bedrijf vraagt één van de meisjes waar ze ergens naar het toilet kan.
    Goede vraag, maar niemand weet waar het zich bevindt want achter het podium is er nergens een deur naar achter te bespeuren. 
    'Dan zullen we maar naar het WC in het café gaan en moeten we maar door de zaal lopen, zeker?'
    'Ha, nee dat kan niet als je gekleed en geschminkt bent.' Roept Jules.
    'Ja, maar het wordt toch dringend zulle.'
    'Ik moet precies ook gaan,' zegt een tweede.
    Jules weet geen raad en kijkt zoekend in het rond.
    'Is hier gene emmer of zo?'
    'Allé Jules, dat gaat ge ons toch niet aan doen zeker?'

    André heeft al een oplossing gevonden, tenminste voor de mannen.
    'Hier zie, die flesjes bier zijn al leeg, je kan ze terug vol pissen, maar zet ze dan wel niet opnieuw in den bak hé!'
    Hij voegt meteen de daad bij het woord,  gaat achteraan in een hoek staan en pist een eerste flesje vol.
    Jefke kijkt een beetje gegeneerd naar hem en maakt een afkeurend gebaar met zijn slap handje.
    'Wel, ge kunt van mij zeggen wat ge wilt maar ik vind dat toch niet proper zulle.'
    André trek zijn schouders op en grijpt al naar een tweede flesje.
    'Nood breekt wet ...' zegt hij spottend.

    'En wij nu? Wat moeten wij doen?' De vrouwen worden ongeduldig.
    'Vooruit Jules, ga daar nu toch eens zien bij iemand van de organisatoren?'
    'Ja, ja 't is al goed.'
    Hij gaat de zaal in ... Twee minuten later staat hij daar weer.
    'Er is een deur naar de achtertuin, zeggen ze. Daar in die hoek  achter dat paneel.'
    'Rechts, beneden aan de trap buiten moet er een WC zijn.' 
    En ja, nu ze goed zoeken vinden ze inderdaad een deur.
    Lucienne is al weg, opent de deur, maar blijft staan en draait zich om.
    'Zeg eens, er is geen licht, het is daar zo donker als in de hel!'  'Heeft er iemand een zaklamp?' - Niemand.
    Op de tast dan maar zeker?
    'Wacht, ik zal meegaan,' zegt Maria, 'hou mijn hand vast!'
    'Zeg hier is alleen een betonen platform! Hoe geraken we hier beneden ...?'
    Bij het schaarse licht van de maan vinden ze eindelijk de smalle stenen trap en zoeken hun weg naar beneden.
    Tien minuten later zijn ze al terug.
    'Pas maar op hé daar beneden want da's nog een boeren -W C ; een plank met een gat in over den beerput, goddomme!'
    'Dan pis ik nog liever in mijn broek.' zegt Denise en iedereen lacht.
    'Ja maar ik moet toch dringend hoor,' Haar zus Annette neemt haar bij de arm.
    'Kom we gaan samen.' Voetje voor voetje schuiven ze langzaam naar buiten.

    Tijdens de tweede pauze gaan de mannen gewoon beneden plassen, achter in de tuin.
    Kort vóór de aanvang van het laatste bedrijf staan Willy en ik ook in de tuin ,beneden aan de trap, een sigaretje te roken als ik plots een warme waterstraal op mijn hoofd krijg.
    'Héla, wat is dat daar boven?' Willy heeft het ook gevoeld.
    'Oei! Pardon jongens ik dacht dat jullie al weer boven waren.'
    Bert en jules haasten zich om weg te komen.
    'Zeg, dat het is niet waar is hé!' Ik zie ze binnenglippen.
    'Smeerlappen!' Roept Willy.
    'Ze doen geen moeite om naar beneden te komen en dan plassen ze maar op onze kop!'
    Als we weer boven komen weet iedereen het al en lachen ze kostelijk  met die goeie 'grap'.
    De aanvang van het laatste bedrijf moet wel even worden uitgesteld want alhoewel Willy minder 'gedoopt' is dan ik wil hij zich toch ook eerst goed opfrissen voordat we op het podium kunnen verschijnen.

    21-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (2)
    20-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. De Officiële Kennismaking
    Klik op de afbeelding om de link te volgen                  
    - Herfst 1956 - 

    Het stond er al een tijdje aan te komen, maar toch overvalt het me wanneer ze het vraagt.
    Die bewuste zondagavond in oktober heeft ze blijkbaar al haar moed bijeengeraapt en zegt:
    ‘Ik heb aan mijn ma beloofd dat je vanavond eens mee binnenkomt. Is ’t goed?’
    'Nu al?' vraag ik zo gewoon mogelijk, en voel me een beetje bleek worden.
    Ze slaat haar ogen neer.
    ‘Ik heb haar gezegd dat we komen kennis maken.’

    ‘Waarom?’ Probeer ik voorzichtig, ‘ze kent mij toch al.’
    Haar grote blauwe ogen kijken smekend naar me op.
    ‘Allé toe, ik heb het beloofd.’

    ‘Zal jou pa er ook zijn?’
    Er klinkt ongerustheid in mijn stem maar ik wil haar niet teleurstellen.
    ‘Ik peins van wel.’ zegt ze terwijl ze probeert mijn gedachten te lezen.
    ‘Jij bent toch niet bang voor hem?’
    ‘Ikke? Nee helemaal niet!’ Het klinkt niet echt overtuigend.
    Ik slik even terwijl ik voel hoe mijn maag  samentrekt.
    De zitbanken op het blauwe buurttreintje dat ons van Brussel naar ons dorp brengt voelen koud aan.
    Zij rilt even. Ik leg mijn arm om haar schouder en trek haar nog iets dichter tegen me aan.
    Het gesprek is stilgevallen en in gedachten probeer ik mijn ongerustheid weg te redeneren.
    Ik kom regelmatig bij haar thuis want ze hebben een kruidenierswinkeltje. Ook in de woonkamer ben ik al meermaals geweest om haar jongste broer - mijn vriend - Willy op te halen wanneer we samen naar de repetitie van de toneelkring gaan.
    Richard, haar vader is ook soms daar en leest de krant die breeduit voor hem op tafel ligt.
    Hij is weinig spraakzaam, trekt meestal een stuurs gezicht en ziet me amper staan.
    Het is een reus van een vent en men zegt van hem dat het ‘gene gemakkelijke’ is.
    Een diepe zucht ontsnapt mij.
    “Is er iets?” vraagt ze bezorgd.
    “Nee, niks!” Zeg ik even verschrikt maar herpak mij vlug en probeer onbezorgd te klinken.
    “Gaan we volgende zondag weer naar de cinema of wil je liever gaan dansen?”
    Ze glimlacht.
    “We zullen wel zien…”
        We gaan nu al geruime tijd met elkaar uit maar haar ouders weten officieel nog van niets.
    Eigenlijk zijn we nog veel te jong om nu al aan een vaste verkering te beginnen denk ik.
    Mijn legerdienst zit er bijna op maar Tineke is pas zeventien en ik word in december twintig.
    Binnenkomen is een verbintenis aangaan tegenover haar en tegenover haar ouders.
    Het besef dat dit het einde betekent van mijn jeugd maakt me wat terughoudend.
    Toch weet ik nu al met zekerheid dat Tineke voor mij de ware is en wil haar in geen geval verliezen. 
    Mijn besluit staat vast en als de tram stopt neem ik resoluut haar arm en we stappen in de richting van de dorpskom.
    Net als we de kerk passeren slaat het tien uur. Ze zal juist op tijd binnen zijn.
    Ik los haar pas wanneer we voor het winkeltje stoppen en met kloppend hart volg ik Tineke als ze de deur openduwt.
    Het schelle gerinkel van de winkelbel kondigt luidruchtig onze komst aan.
    Ik begin al lichtjes te zweten.
    ‘ Ha ! Daar zijn ze!’ Hoor ik iemand roepen nog voordat we de deur achter ons kunnen sluiten.
    Het is Bert, de oudste broer van Tineke die mij met een brede glimlach en vol verwachting aankijkt.
    Het kaartspel is gestopt en nu kijken alle aanwezigen in onze richting.
    Blijkbaar hebben ze op ons gewacht en willen niets missen van datgene wat nu komen gaat.
    De enkele seconden stilte die volgen lijken mij een eeuwigheid.
    Mijn anders zo bedeesde Tineke, aarzelt niet lang, gaat naar haar vader en zegt:
    ‘Kijk pa, dat is nu Roger.’
    Mijn kop is rood maar toch steek ik kordaat mijn hand uit en zeg:
    ‘Dag Richard...’

    ‘Dag... ’ mompelde hij en geeft mij een slappe handdruk.
    Hij lijkt nogal verrast en ik heb de indruk dat hij de enige is die niet op de hoogte is gebracht van mijn komst.
    ‘Aan wie is 't om uit te komen?’ Roept Willy luid en hij pinkt naar mij en zwaait veelbetekenend met zijn kaarten.
    Alle aandacht gaat onmiddellijk terug naar het spel en het ijs is gebroken.
    Oef,...Bedankt Willy.
    ‘Pak die taart nu maar,’ zegt Bert tegen zijn moeder ‘we hebben al lang genoeg moeten wachten.’
    Julia staat op en Tineke volgt haar naar de keuken. Blijkbaar is dit voor haar het gepaste moment om even aan haar moeder te vragen of alles naar wens verloopt.
    ‘Waar zijn jullie geweest?’ vraagt Bert.
    ‘Naar de cinema.’ Antwoord ik.
    ‘Als ge nog eens ne goeie film wilt zien, dan bezorg ik je wel twee gratis kaarten, ik krijg die van mijn klanten.’
    ‘Bedankt, 'k zal er aan denken.’
    Ik volg schijnbaar geïnteresseerd het kaartspel maar lonk af en toe naar de ‘peetvader’ van de familie. Hij is aan het winnen en gaat geheel op in het spel.
    Als de voorgesneden taart met krieken en slagroom op tafel wordt gezet gebruiken de kaarters hun vrije rechterhand om een stuk taart te nemen . Ondertussen gaat het spel gewoon verder.
    ‘Allé Roger pak ook een stukje.’ zegt Julia.
    Ik treuzel een beetje maar Willy maant mij aan. “Allé jong, pak vast ge zijt toch niet beschaamd zeker?”
    Aarzelend steek ik mijn hand uit en neem het kleinste stuk.
    “Doe maar alsof ge thuis zijt.” Zegt Willy, ‘en kom hier naast mij zitten.’
    Voorzichtig breng ik de taart naar mijn mond en… pardoes !
    Willy geeft een forse duw tegen mijn elleboog waardoor de kersen met slagroom tegen mijn neus open spatten.
    Bulderend van het lachen slaan de twee broers met hun vlakke hand op tafel en Richard, die de handeling eerst niet gezien had kijkt kwaad rond maar laat zijn serieuze houding snel varen zodra hij mijn gezicht ziet.
    ‘Willy!’ krijst Julia, “ zijt ge niet beschaamd? Kijk nu eens die jongen zijn hemd is helemaal besmeurd !’
    ‘Het spijt mij ma, maar het was sterker dan mezelf.’ Proest mijn vriend.
    Ik sta voor gek maar vind het niet zo erg en voel me eigenlijk opgelucht want, ... Richard kan lachen.


    20-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (1)
    19-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Zwarte Piet
    Klik op de afbeelding om de link te volgen September -1955-                  

    In de vierde compagnie is het soldatenleven heel wat gemakkelijker dan in de tweede. De twee maanden zware dril-oefeningen zijn achter de rug en met de driftige sergeanten van de tweede compagnie hebben we voortaan niks meer te maken.
    Nu kunnen die hun frustraties maar botvieren op nieuwe rekruten.
    Ongeveer de helft van de miliciens uit de tweede kennen nu al  voldoende morse en radiotechniek om naar de vierde compagnie te verhuizen, de rest moet naar een andere eenheid in Duitsland.
    We zijn geen groentjes meer en zullen in de vierde serieus getraind worden  in het seinen met de morsesleutel en het tot stand brengen van radioverbindingen.
    De legerleiding heeft iedereen uitgenodigd op een klein afscheidsfeestje.
    In de cinemazaal is het witte doek weggenomen en het podium opgeruimd.
    Omdat er in onze kamer bijna elke avond muziek gemaakt wordt is men ons komen vragen om op te treden als gelegenheidsartiesten.
    Julien heeft een paar muzikanten bereid gevonden om met hem een klein orkestje te vormen, terwijl Fik - de lange -, en ik, - de korte - het geschikte duo geacht worden om enkele sketches van de Woodpeckers na te spelen.
    Ook de sergeanten die ons twee maanden gepest hebben zijn aanwezig en schijnen  bijzonder goedgeluimd te zijn.
    De loeders zitten op de eerste rij en wij maken van de gelegenheid gebruik om, tussen de teksten van de sketches en de liedjes, spottende taal te verweven aan hun adres.
    Dit valt bijzonder in goede aarde bij de soldaten die zich kostelijk amuseren en luidruchtig beamen wat wij allemaal uit onze botten slaan. 
    Na afloop van de voorstelling krijgen we onze soldij van de maand en dat is voor sommigen véél geld. Tien frank per dag maakt al vlug driehonderd frank.
    Omdat er pas na het feest mag gedronken worden blijft de kantine vanavond uitzonderlijk lang open, tot twaalf uur.
    En er wordt meer gedronken dan eigenlijk goed voor ons is ...

    Goed aangeschoten komen we iets na middernacht op de kamer binnengewaggeld. Slechts enkele droogstoppels en gierigaards zijn na het feest al direct gaan slapen en proberen ons aan te sporen tot stilte.
    Heinz Van Doren, de korporaal kameroverste, is hun leider. Hij doet nogal gewichtig, zoals gewoonlijk, en dreigt ermee dat hij ons zal aanklagen bij de sergeant van wacht en dat er zware straffen zullen volgen.
    Dat afdreigen had hij, nu juist vandaag, beter niet gedaan.

    Al twee maanden lang hangt dat ventje, met zijn autoritair gedoe en zijn heimelijke streken, ons de keel uit.
    De eerste dagen van onze legerdienst werd hij tot kameroverste gebombardeerd en kreeg dadelijk een héle dikke nek. Zonder de minste aanleiding liet hij jongens op het rapport komen bij de commandant en eiste dat ze gestraft werden. Dit maakte hem in de kortste keren tot de meest gehate milicien.
    Hij voelde zich onaantastbaar in zijn rol als ‘kameroverste’ en we konden hem niets doen zolang hij in functie was.
     

    In functie?,... wás! Ha, maar nu niet meer hé?
    Morgenvroeg moet hij samen met de anderen de trein van zeven uur halen en naar Duistland vertrekken, zijn kitbag staat al klaar gepakt.

    Dikke Morée (wij hebben nooit zijn voornaam gekend) gaat uitdagend vóór het arrogante ventje staan en vraagt dreigend: ‘Is er iets Heinzke?’

    Nog heeft de ezel het niet begrepen want hij maakt zich zelfs kwaad.
    ‘Stilte! Of ik zet jullie allemaal op het rapport! Dit is een bevel!’
    Ik voel stilaan mijn bloed sneller stromen maar de Fik en Morée nemen Heinz al bij zijn armen en benen en smijten hem onzacht op zijn bed.
    Nu wordt hij bang. Hij begint te roepen en tegen te spartelen maar het is te laat, ... niets kan ons nog tegenhouden.
    ‘Geef mij eens de doos schoensmeer.’ Zegt de Fik doodbedaard.
    Morée heeft ondertussen zijn zware hand op de mond van het slachtoffer gelegd en  het schreeuwen verstomt.
    ‘Trek zijn pyjamabroek uit.’ Beveelt de Fik.
    Onmiddellijk zijn er tien gretige handen klaar om te helpen strippen.
    Heinz spartelt, bijt en schreeuwt nu als een speenvarken, terwijl Fik en ik dikke pakken zwarte schoensmeer aan zijn geslachtsdelen en achterwerk wrijven. Daarna trekken we zijn broek weer omhoog, stoppen hem in bed onder de lakens en trekken de dekens zo strak aan dat hij zich niet meer kan verroeren.
    Van Doren ziet vuurrood en van machteloze woede spuwt hij naar ieder van ons.
    ‘Luister nu goed,’ zegt Morée heel kalm, ‘ge moogt content zijn da’ ge er daarmee vanaf komt, en zwijg maar want als ik je nu nog hoor, dan smeren wij je helemaal in, van kop tot teen! Begrepen?’
    Wanneer het kereltje is uitgeraasd, laten we de dekens los en vlug als de weerlicht springt hij de kamer uit.
    ‘Ge moet niet naar de waszaal gaan, die is al gesloten.’ Roept de Fik hem na.

    De volgende ochtend voor zes uur zijn de vrachtwagens reeds daar om de soldaten naar de trein te brengen.
    De waszaal ging pas om halfzeven open en het korporaaltje is naar Duitsland vertrokken,...  met zijn zwart pietje.



    19-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (1)
    15-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vlaamse Kermis, de Eerste Kus
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Zomer - 1955               

    Na één maand legerdienst mogen we voor een tweede weekeindje naar huis. Als ik aankom zitten de vrienden al op mij te wachten.
    ‘Eindelijk zeg, wij vroegen ons al af waar je bleef.’ De Mâne (Manuel) maakt zijn linkerpols bloot en tikt ostentatief op zijn nieuwe polshorloge.
    Ik gooi mijn kidbag op de grond en laat me met een zucht op een stoel neervallen.
    ‘Ik ben kapot jongens. Die rotsergeant heeft ons nog één uur dril gegeven voordat we mochten vertrekken.’
    ‘Wat ne smeerlap!’ Zegt de Gène. ‘Ga je nu maar vlug omkleden want we gaan naar Tervuren, ‘t is bal in de ‘Saint Hubert’ met n’ een orgel.’
    ‘Maar dat is toch morgen, vandaag is het nog geen zondag zulle!’
    ‘Nee, vandaag hebben ze gezegd, en doe maar liever je burgerkleren aan want met die kazerne van de MP’s (Militaire Politie) in Tervuren ben je in soldatenkleren gene moment op uw gemak.’ Mijn broer Mil staat al lichtjes te trappelen van ongeduld.
    ‘’k Ga me toch eerst nog scheren hoor mannen.’
    ‘Ja en ziet dat ge geen stoppelbaard hebt want dat voelen de ‘mokskes’ niet graag.’
    De drie hebben er blijkbaar zin in en als ik klaar ben haasten we ons naar het blauwe trammetje dat ons tot in Tervuren-station brengt.
    Het is maar een eindje wandelen door het park en dan zijn we in het centrum.
    Als we bij de Sint Hubertuszaal aankomen zien we nog niet veel beweging en gaan dan maar binnen om alvast een pint te pakken.
    Er zitten enkele kaarters aan een tafeltje maar verder is er geen jong volk te bespeuren en voor we iets kunnen vragen zegt de cafébaas;
    ‘Jullie zijn een dagske te vroeg jongens. Als ‘t voor het bal is moeten jullie morgen maar terugkomen.’
    ‘Miljaarde, en daarvoor zitten jullie mij zo af te jagen.’
    We drinken een glas geuze en besluiten dan maar om naar de cinema te gaan want vandaag is er toch verder niks te doen.

    De volgende dag zitten we met twijfels.
    Naar het bal in Tervuren gaan of naar de Vlaamse kermis van de voetbalploeg in ons eigen dorp?

    We besluiten dan maar om in de namiddag eerst een kijkje te gaan nemen op de Vlaamse kermis en nadien te gaan dansen in de Sint Hubertus.
    Rond vijf uur arriveren we aan het voetbalplein. Het is mooi weer en we horen de vrolijke tonen van een dansorkest. Tussen de kraampjes is er een grote plankenvloer aangelegd en op een verhoog dat opgetimmerd is uit opeengestapelde lege bierbakken zit een viertal muzikanten.
    De tafeltjes en stoelen rond de dansvloer zijn bijna allemaal bezet.

    ‘Kom mannen we nemen deze vier plaatsen dicht bij het orkest.’
    We moeten onze consumpties zelf gaan halen aan de taptent.
    Met vier glazen kriek kom ik terug naar ons tafeltje en dan zie ik haar,...

    Ze staat samen met haar vriendin Nelly te kijken naar het kegelspel.
    Ik weet dat ze me gezien heeft maar toch laat ze het niet merken.

    ‘Gaan we ne keer dansen?’ vraagt  de Gène en meteen is hij al weg en gaat recht naar de twee meisjes. Hij vraagt Nelly.
    Samen zetten ze een Boogie Woogie in.

    ‘Ik ga die andere halen.’ Zegt Manuel.
    ‘Nee, wacht,...’
    Maar ik ben te laat, hij is al weg. Ik zie dat ze met haar hoofd schudt als hij haar vraagt. Schouderophalend komt hij terug.
    ‘Ze kan geen Boogie dansen zegt ze, wat een flauwe kiek is dat.’
    Hij wil weer gaan zitten.

    ‘Oh, wacht daar is Marie-Louiske, die zal wel willen.’
    Manuel doet van ver teken en nog voor hij bij haar is staat ze al op de dansvloer en waggelt uitnodigend met haar heupen.

    Eer Mil de kans krijgt om recht te staan haast ik me naar de tent-met-kegels.
    Ze staat met haar rug naar mij en verschiet een beetje als ik haar naam zeg.

    Een ogenblik weet ik niet wat zeggen maar dan raap ik al mijn moed bijeen en vraag.

    ‘Wil je met mij dansen, Clementine?’ 
    Haar ogen zeggen ja maar haar mond zegt; ‘Nee, dat kan ik niet doen want ik heb al aan jouw vriend geweigerd.’
    ‘Die heeft al iemand anders gevonden,’ zeg ik haastig, en voor ze zich kan bedenken vat ik haar hand en neem haar mee.
    Ze volgt gewillig en mijn hart bonst weer in mijn keel.
     

    Zou ze het nog weten van die aanraking in de autocar? Wat moet ik nu zeggen?
    Zal ze niet doen alsof ze van niks weet als ik erover begin?
    Veel tijd om over dit alles na te denken heb ik niet want op het moment dat we de dansvloer willen opstappen stopt de muziek. De dans is ten einde.
    Ik laat instinctief haar hand los maar als ze weg wil neem ik ze dadelijk weer vast.
    ‘Nee, wacht. De volgende is voor ons.’
    Het orkest zet een trage slow in en we staan een ogenblik roerloos tegenover elkaar.
    Dan leg ik mijn hand in haar zij en we bewegen zachtjes op de tonen van de muziek.

    Er gaan tientallen vragen en verwijten door mijn hoofd.
    Waar ga je nu toch aan beginnen jong?
    Je had nochtans voorgenomen om geen vaste verkering te hebben als je bij den troep bent.
    Als je hiermee doorgaat kun je het uitgaan met de kameraden wel vergeten.
    Hoe oud is ze eigenlijk? 17?, of nee 16! Want haar broer is drie jaar ouder dan zij en ikzelf ben één jaar jonger dan Willy, dus,... eh...

    Jezus, ik kan niet meer rekenen!

    De stilte duurt maar even en toch lijkt het of er geen eind aan komt.
    Plots wordt ik wakker uit mijn overpeinzingen omdat ik een zachte druk voel in mijn linkerhand.
    Ze knijpt in mijn hand! Dus, ze wéet het nog!
    Ik knijp zachtjes terug en zij knijpt harder.
    ‘Weet je het nog?’ Vraag ik met een rode kop en een krop in de keel.
    Ze knikt en haar blauwe ogen stralen van verliefdheid.
    ‘Ik kan niet lang blijven.’ zegt ze, ‘mijn pa is vies gezind vandaag en ik moet vóór acht uur thuis zijn.’ ‘Nelly moet pas om tien uur naar huis.’
    ‘Ik zal met je mee gaan,’ zeg ik grootmoedig.
    ‘Nee! Ze mogen ons niet samen zien weggaan, als ze dat thuis vernemen dan,...’
    ‘Ga jij binnen tien minuten weg, ik haal je wel in.’
    ‘Ik ga langs de beekstraat.’
    ‘Goed, ik zie je daar wel.’

    Als ik aan de vrienden uitleg wat ik ga doen barst er een storm van protest los.
    ‘Maar enfin jong, zijde gij op uwe kop gevallen. Dan kunde gij niet mee naar het bal in Tervuren straks!’
    ‘Ga maar ik heb toch geen goesting en ik moet vanavond nog ‘binnen’ in Mechelen.’

    Rond zeven uur zie ik haar weggaan en even later volg ik op een afstand.
    Als we aan de ijzeren brug onder de spoorweg komen heb ik haar ingehaald, neem haar zachtjes bij de arm en leidt haar in een donker hoekje.
    Zonder een woord te spreken kus ik haar op de mond en zij laat dit gewillig toe.
    In mijn achterhoofd hoor ik de “goede raad” van dé kusspecialisten Eugène en Manuel: ge moet uw tong gebruiken bij het kussen jong!

    Dit wordt dan mijn eerste tongkus, denk ik bij mezelf en open langzaam mijn lippen terwijl mijn tong haar weg zoekt.

    Verschrikt doet ze haar ogen open en houdt haar hoofd achterover.
    ‘Moet dat zo?’ Vraagt ze verlegen.
    ‘Ja,... eh, dat zeggen ze toch.’
    Gewillig opent ze haar lippen en voorzichtig geven we nu onze eerste echte liefdeskus.

    Even later gaan we verder en als we op driehonderd meter van haar huis genaderd zijn wil ze niet dat ik nog meekom.
    ‘Ik zal je een brief schrijven.’ Zeg ik haastig.
    ‘Nee!, die zullen ze bij ons thuis openmaken.'
    'Kom je naar de kermis in Wezembeek binnen veertien dagen?’ Vraagt ze lief.

    ‘Als ik niet gestraft ben en buiten mag.’
    ‘Ik zie je daar dan wel. Ga nu maar!’ Zegt ze, bang dat we zullen opgemerkt worden.
    Dan stapt ze resoluut weg en kijkt niet meer om.


    Ik blijf even staan en weet niet waar ik aan toe ben. Aan de ene kant ben ik heel blij met zo een schat van een meisje en aan de andere kant ben ik bang dat mijn vrij bestaan, dat nog maar pas begonnen is, hier al een einde neemt.
    Als ik verder naar huis toe stap, neem ik een besluit.
    Een meisje zoals zij vind ik nergens anders meer, dat vóel ik.
    We zijn nog zo jong en zullen lang geduld moeten hebben.
    Maar dat heb ik er voor over en heb er nooit spijt van gehad.



    15-05-2007 om 00:00 geschreven door Fikske


    » Reageer (3)


    >

    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!