-Mijn ouders op hun trouwdag in 1934
- 1946 - Petrol in de soep!
Waar blijft hij nu toch? Ons mama schudt ongeduldig met haar hoofd en
schuift het dunne gordijn opzij. Ze knijpt haar ogen tot spleetjes en probeert,
door het schemerdonker, tot aan de straatkant van ons steegje te
kijken. Niemand te zien, zucht ze, straks is het helemaal donker buiten,
en zijn eten staat hier maar koud te worden. Ze laat het gordijn weer los en
loop naar de Leuvense stoof, maar geen minuut later staat ze weer bij het
venster. Steeds dezelfde scène herhaalt zich; naar het venster lopen, gluren,
hoofdschudden, terug naar de kachel, zuchten en
op haar tanden bijten. Dat
knarsetanden van ons moeder kennen we al lang want telkens als ze zich over iets
opwindt doet ze het. De schavuitenstreken van mijn broer maken haar soms
radeloos maar vandaag is het de schuld van pa. Mil en ik zitten tegenover elkaar
van de keukentafel en maken ons huiswerk. Mag de petroleumlamp niet aan?
vraagt mijn jongere broer en legt zijn potlood neer, ik zie geen steek
meer. Wacht ik zal de kachel bovenaan wat open zetten dan zie je nog wel
genoeg. Met behulp van de koterhaak opent ze het deksel van de gietijzeren
kachelpot en zet het schuin waardoor de gloeiende kolen zichtbaar worden. Een
gele gloed verspreidt zich over het plafond van de kamer. De weerkaatsing is
maar zwak en helpt ons niet veel. Er is niet genoeg vlam in de stoof, zo
zien we nog niks, mekkert mijn broer. Ma schept wat eierkolen uit de emmer
en giet ze op de gloed. Het licht wordt nog minder. Ze beseft wat ze gedaan
heeft en kotert wild met de pook in het vuur maar het blijft even donker. Ik doe
ook mijn duit in het zakje. Steek de lamp aan ma, zeur ik, ik schrijf al
naast mijn blad. Ja, t is al goed zageman, bromt ze en neemt de lamp van
de kast, schudt er even mee en luistert aandachtig. Als er maar genoeg
petrol in zit...
De koperen lamp staat nu midden op de tafel en het oranje vlammetje danst
zachtjes op en neer. Terwijl we verder schrijven, schept ma het eten van haar
man in een diepe teljoor en zet die achteraan in de oven van de Leuvense
stoof. Daar zie, ik kan niet langer wachten met mijnen afwas! Ze zet een
wit gelakte afwaskom op tafel, neemt de moor van de stoof en giet er het hete
water in. Pas op! Dat spat hier op mijn blad, schrik ik en trek haastig
mijn schoolschrift weg. Al wel duizend keer heb ik jullie gevraagd om je
huiswerk te maken vóór dat we gaan eten, maar nee, hé! Altijd als ik aan het
afwassen ben. Wie niet horen wil moet voelen. Een beetje kwaad steek ik mijn
schrijfboek weg, schuif mijn stoel bij de kachel en plaats mijn voeten op het
verchroomde onderstel. Mil komt naast me zitten en op datzelfde moment gaat de
voordeur open en komt vader binnen. Ma gunt hem aanvankelijk geen blik en blijft
verwoed rommelen in haar afwaskom.
Is er geen eten? vraagt de laatkomer. Het staat in den oven, zegt ze
kort. Pa steekt zijn lange arm tussen ons twee door en klapt het ovendeurtje
open. Zijn adem ruikt naar bier. Hij zet zich aan tafel en begint zwijgend te
eten. Ma kijkt bitsig, haar tanden knarsen. Af en toe maakt ze aanstalten om
iets te zeggen maar houdt zich voorlopig in. Plots kan ze het niet langer
houden en flapt het eruit. En waar hebt gij zo lang gezeten? Bij onze
Jef. Ik moest daar toch een kraan gaan repareren. Ja, en moest dat zo lang
duren? Tot als het gedaan was zeker. Er volgt een stilte, allen het
tikken van pas vork is te horen Was Angèle ook daar? Ja zeker?
ze is
toch de bazin van t café. Waarom kan uw broer die kraan zelf niet dichten,
hij is toch ook loodgieter. Onze Jef was niet thuis
Als van een bij
gestoken reageert ze. Ha zo! Ik wíst het hé! Daarom zijt ge zo lang
weggebleven, sist ma, omdat ge met Angéle alléén waart. Dat is niet
waar, hij wil het uitleggen, onze Jef is thuisgekomen en hij heeft me nog een
paar pintjes betaald voor het werk dat ik gedaan heb. Gij liegt dat ge
zwart ziet, brult ze plots, ik ken je wel. Een echte wijvenzot zijde
gij. Maar enfin
waar haalt ge dat nu weer? Hij staat recht en wil haar
sussen, maar ze is zo vreselijk opgewonden dat ze plots met haar schotelvod naar
hem uithaalt. Verschrikt springt pa achteruit. Zijde gij nu zot aan t
worden of wat is t? Ma is zichzelf niet meer, grijpt pas bord en kiepert
het eten in het vuur van de openstaande stoof. Voilà zie! Als ge bij een
ander kunt zitten, dan moogt ge daar gaan eten ook! Ze staat te trillen op
haar benen. Mil en ik krimpen ineen en durven niet bewegen. Zoiets hebben we nog
nooit meegemaakt. Pa is nu ook kwaad geworden. Hij pakt haar het lege bord uit
de handen en kwakt het op de tafel, zodat het in drie stukken breekt. Oh!
Als gij dat kunt, wel ik ook! roept ma en werpt een tweede bord tegen de
grond. Nondedju! Nu moet het gedaan zijn! Om zijn woorden kracht bij te
zetten grijpt pa een zware soepkom en smijt ze met kracht op de tafel. Het
tafelblad is echter niet bestand tegen dat geweld en de voetrand van de kop
maakt een diepe inkeping in het dunne triplex. Het projectiel botst weer omhoog
en vliegt met kracht tegen de muur aan diggelen. Van pure schrik begin ik te
wenen en Mil volgt mijn voorbeeld. Sla alles maar kapot! gilt ma, ik blijf
hier toch niet langer. Ze voegt de daad bij het woord en slaat de voordeur
achter zich dicht.
Als van de hand Gods geslagen blijft pa in het midden van de kamer
staan. Het is plots heel stil. Niet meer kwaad zijn paake, smeek ik door
mijn tranen heen. Bibberend gaan we in een hoekje staan en houden mekaars
hand vast. Vader laat zich op een stoel neervallen en kijkt wezenloos voor zich
uit. Na een poosje schudt hij niet begrijpend met zijn hoofd, staat langzaam
recht en begint de scherven op te rapen. We voelen dat het ergste voorbij is
en schuiven langzaam naar de voordeur toe. Waar is ons maake nu? vraagt Mil
smekend. Buiten zeker, zegt pa quasi onverschillig en ruimt verder
op. Het is pikdonker in ons steegje en we weten niet langs welke kant we
moeten gaan zoeken. Links van ons horen we iemand snikken. Mama zit ineengedoken
op een steen en we zien haar schouders schokken als we dichterbij komen. Wat
is er maake? vragen we beteuterd en willen haar troosten. Pa is niet meer
kwaad,
kom asjeblief terug naar binnen. Wij zullen braaf zijn. Ze probeert
niet meer te wenen, maar wil aanvankelijk niet mee. Kom binnen toe, het is
hier koud. Binnen brandt de stoof,
allé kom maake. Eindelijk laat ze zich
toch vermurwen en gaat met ons mee. Schoorvoetend komt ze achter ons de keuken
in en zet zich aan de tafel, die ondertussen helemaal is leeggemaakt. Pa zit
met zijn voeten onder de rode bolle kaken van de Leuvense stoof. Jullie
moeten gaan slapen, zegt ma en maakt aanstalten om ons naar de kamer te
brengen. Uit de oven haalt ze twee warme bakstenen die ze in een doek wikkelt en
aan het voeteinde in ons bed stopt. Eenmaal onder de lakens houden we ons
muisstil en luisteren gespannen naar de geluiden in de keuken. Veel horen we
niet en als de lichtspleet onder onze kamerdeur uitdooft, weten we dat ma en pa
ook naar hun slaapkamer zijn. Er is geen geluid in de kamer naast de onze en
we vermoeden dat de ruzie over is. Na een poosje horen we het ritmisch piepen
van de kafzak waarop onze ouders slapen. Gerustgesteld doen we geen moeite meer
om wakker te blijven en vallen onze ogen toe. De volgende ochtend is alles
vergeten en wordt er met geen woord meer gesproken over het geschil van
gisteravond.
Dit was de ene en enige keer dat we onze ouders zagen ruzie
maken. Enkel het beschadigde tafelblad bleef nog lang een stille getuige van die
avond toen er petrol in de soep was. -
|