Nostalgische verhalen Over de oorlog, kindertijd, jeugd, verliefdheid, legerdienst en later leven.
11-05-2007
Naar het Leger
1 Juni 1955
Die ochtend zit ik in de kleine veranda en begin me pas te
scheren als de andere leden van ons gezin al klaar staan om de tram van
7u 20 te halen.
Nooit eerder kon ik thuis achterblijven als ze naar 'het werk' vertrokken.
Een gevoel van vrijheid en opluchting maakt zich van mij meester. Eindelijk ga ik eens loskomen van die dagelijkse sleur.
Weken voordien heeft mijn moeder al gewaarschuwd voor de gevaren van het leger.
'Pas maar op voor slechte kameraden,'
'Ja, ja ...'
'En let maar goed op voor de meisjes ook!'
'Welke? De goeie of de slechte?'
'Ja, lach er maar mee. Ge zult niet meer lachen als ge met een 'vuile' ziekte naar huis komt.
Ik lach een beetje schaapachtig en verzeker haar dat ik wel zal oppassen.
Mijn pa doet ook nog zijn duit in het zakje.
'Bij den troep is het gedaan met uw kinderspelen. Ze zullen daar wel rap ne man van je maken.'
'Ja, ja 't is al goed. We zullen wel zien.'
Eindelijk gaan ze dan toch de deur uit en blijf ik alleen achter.
Wanneer ze goed en wel de hoek om zijn roep ik zo luid ik kan:
'Joepie!!!!', en verschiet van mijn eigen enthousiasme.
Ik heb nog al de tijd want op mijn oproepbrief staat duidelijk dat we
pas om 13 uur worden verwacht aan het station van Mechelen .
Rond 9u 30 neem ik de tram en zo fier als een gieter toon ik de
ontvanger mijn oproepingsbevel dat recht geeft om vandaag gratis met
trams en treinen te rijden.
In Mechelen-station staan al minstens 50 jongens van ongeveer mijn
leeftijd luidruchtig met elkaar te praten. In tegenstelling tot de
meesten onder hen ken ik hier niemand, ook niet van in het Klein
Kasteeltje waar we onze 3 dagen hebben gedaan.
Met mijn kartonnen valiesje in de hand ga ik schoorvoetend bij een
groepje staan.
'En van woar zedde gaai?' Vraagt een lange blonde jongen in plat Antwerps.
'Van tegen Brussel.' Zeg ik, 'Wezembeek.'
'Ha, Vlezenbeek, da kenne 'k zenne.' zegt de lange, 'men tainke woent
doar...ge moet heur oek kenne, z' heit een café vlak baai de kark.'
'Ik ben niet van Vlezenbeek, maar van Wezembeek'
'Ha, zegt da dan direct hé moat!'
Hij noemt mij al dadelijk 'moat' dat begint goed.
'Wa doede gaai veu de kost?' Hij is nogal nieuwsgierig vind ik.
'Zinkbewerker...euh, loodgieter eigenlijk' zeg ik vlug, bang dat hij het weer niet goed zal begrijpen.
'Ikke em al twie joar gevaeire op e vrachtschip, moar achter het lijger
goane 'k werke be maai lief in den diamant en kunne ze allemoal maain
kloeite kusse!'
Ik ben wel wat platte taal gewoon, maar zeemanstaal is toch nog iets anders.
Ik verneem ook nog dat hij Fik heet. Kortom ik word in het groepje opgenomen en dat bevalt me.
Stipt om 13 uur komen enkele vrachtwagens aangereden en worden wij
vriendelijk gevraagd om achter in de laadbak, die overspannen is met
een hoog kaki afdekzeil, plaats te nemen.
Deze vriendelijkheid is maar van korte duur, want zodra er geen burgers
meer in de buurt zijn die ons gade slaan, klapt de stemming om en overdonderen de sergeanten ons met bevelen en scheldwoorden.
Op het binnenplein van de kazerne worden we uit de vrachtwagens gelaten
en moeten, samen met wel meer dan honderd nieuwe rekruten, in twee
lange rijen aanschuiven om onze soldatenkleren in ontvangst te nemen.
Ik voel me volkomen op mijn gemak en wacht geduldig mijn beurt af.
'Kijk daar eens, boven de ingangspoort,' zegt iemand naast mij. We
draaien onze hoofden in de richting vanwaar we gekomen zijn en lezen
het bordje: HIER TEMT MEN LEEUWEN
Ondanks het feit dat ik haar al jaren ken, is het nooit bij mij opgekomen om iets met haar te beginnen. De blik waarmee ze naar me kijkt doet me nochtans vermoeden dat ik haar niet onverschillig laat, maar toch is er die aarzeling. Ze is nog zo jong en ikzelf wil nu, juist vóór mijn legerdienst, niet al meteen aan een vaste verkering beginnen. De enkele zondag- of kermisliefjes
welke ik tot dan al gekend heb zijn nooit een belemmering geweest om
met de kameraden te blijven uitgaan maar als ik iets met haar begin zal
het serieus zijn, dat voel ik. Als ik mijn vriend Willy bij hem
thuis ga ophalen om naar de repetities van het toneel te gaan dan zie
ik zijn jongere zus wel eens in de keuken. Ook zij speelt mee in de
jaarlijks opgevoerde operettes maar tot op heden hebben we nog geen
twee woorden met elkaar gewisseld. Dit jaar maakt de toneelkring een
uitstap met de autocar naar de Ardennen en de hoofdattractie is de
Waterval van Coo. Iedereen die deze winter actief was bij de kring mag
gratis mee. Het weer is mooi en de bus zit afgeladen vol, zelfs alle
zitplaatsen in de middengang moeten worden neergeklapt. Roger Verbist, die door iedereen
Verbiske genoemd wordt, zit al aan het venster en naast hem heeft
Maria van Stinne zich neergeploft. Ik heb me niet zo fel gehaast en moet tevreden zijn met een plaats in het midden op een van de klapstoeltjes. Verbiske voelt zich wat ingesloten
en blijkbaar niet erg op zijn gemak en daarom biedt hij Maria zijn
vensterplaats aan zodat hij naast mij kan komen zitten om te kletsen
over onze legerdienst die binnenkort begint. De sfeer is opperbest en er wordt al volop gezongen en gelachen voordat de autocar goed en wel het dorp is uitgereden. Roger Verbist is een paar maanden
ouder dan ik en zal worden ingelijfd bij de marine terwijl ik bij de
landmacht ga. Hij vindt het een hele eer om matroos te worden. Verbiske is opgewonden en blijft
maar doordrammen over boten en schepen en het mooi blauw marinierspak
dat hem toch heel wat beter zal staan dan het kaki soldatenkostuumpje
dat ik zal moeten dragen. Zeg eens, om bij de marine te gaan moet je toch kunnen zwemmen? Vraag ik expres om de spraakwaterval wat af te stoppen. Hij kijkt me onnozel aan. Wat..? Wel ja, jij kunt toch niet zwemmen? Ikke?... Euh Ik doe er nog een schepje bovenop. Vroeger in de zwembeek, aan het kerkhof, kwam jij nooit dieper dan tot aan je knieën in het water. Dat is nie ..., niet waar jong! Ik kan wel zw...zwem...mm, en daarbij het is nie ... niet nodig, hebben ze mij ge...gezegd. Als Verbiske begint te stotteren moet je oppassen. Dan wordt hij rap kwaad. Bovendien is het niet prettig om de hele tijd stoten van zijn elleboog te krijgen. Ik zwijg verder wijselijk en ben
blij als we eindelijk een eerste stop houden bij een baancafé om een
deel van onze boterhammen op te eten. Wanneer we opnieuw instappen
probeer ik bij de eersten op de bus te zijn. Bijna iedereen wil
nu achteraan plaats nemen omdat daar het meest van al gelachen
wordt. Door het gedrang komt Firmin, een oudere jonkman, naast Maria
van Stinne te zitten. Verbiske zit nu op het klapstoeltje en heeft aan
Firmin een nieuw slachtoffer gevonden om tegen te stoefen over zijn
toekomstig matrozenbestaan. De reis is een succes en we
amuseren ons kostelijk. Op de terugweg stoppen we nog ééns en daarna
neem ik plaats naast mijn vriend Willy. Zijn zuster zit op dezelfde rij
aan de andere kant tegen het venster. ?Pal achter haar zit Bert
haar oudste broer samen met zijn vrouw Gaby. Hij plaagt zijn zuster door mij aan te moedigen om naast haar te gaan zitten in de plaats van naast haar broer. Zij begint te blozen maar geeft geen kik en kijkt strak voor zich uit naar buiten. Na nog een paar keer aandringen zonder reacties geeft Bert het op. ?Het wordt stilaan donker en plots denk ik: 'waarom niet eigenlijk?' sta op en neem plaats naast haar. Voilà, zijt ge nu content? Vraag ik uitdagend aan Bert. Zij blijft recht voor zich uitkijken en verroert geen vin maar Bert begint opnieuw te stoken. Allé jong, ga wat korter bij haar zitten en pak ze ne keer goed vast!' Ik voel mij bijna even gegeneerd als zij en krijg al spijt van mijn beslissing. Ik denk
er niet aan om dichter bij te schuiven want Bert en Gaby zitten ons
gewoon uit te lachen. Demonstratief kruis ik de armen over mijn borst
alsof het mij allemaal niet interesseert. Even later doet zij precies hetzelfde. 'Zeg, dat heeft hier al lang genoeg
geduurd, kom wat dichter bij jong! Bert duwt onze hoofden even tegen
elkaar. ?Als versteend blijven we zo even zitten. Ik vind het eigenlijk best
aangenaam en mijn vingertoppen raken even de rug van haar rechterhand.
Zou ik durven? Lichtjes beweeg ik mijn vingers en ze opent haar hand.
Voorzichtig schuift mijn hand in de hare en we knijpen zachtjes. Een onbeschrijfelijk gevoel maakt zich van mij meester en mijn hart klopt in mijn keel. Ze kijkt nog steeds pal voor zich uit. Blijkbaar is ze bang om iets te laten merken aan de rij achter ons. 'Goed.' denk ik, dan zullen ze
niets merken en ik kijk zelfs de andere kant op. Ondertussen houden we
mekaars hand stevig vast en blijven de rest van de reis onbeweeglijk
zitten en genieten van die simpele aanraking. ??
Achter ons reageren ze niet meer. Het lachen is gedaan want wij kijken
nu elk in tegenovergestelde richting alsof we geen interesse hebben
voor mekaar.?? Ze moesten het eens weten ...! Wanneer we onze eindbestemming bereikt hebben laat ik met tegenzin haar hand los en sta recht. Mijn hart klop fel als ik haar heel dicht achter mij voel wanneer we door de middengang naar buiten schuiven. Als we op straat staan wisselden we nog een korte blik van verstandhouding,... meer niet, en gaan elk onze eigen weg naar huis.
Later zal blijken dat dit een heel
speciaal moment is geweest en dat we er goed aan hebben gedaan om niks
te laten merken. We waren beide nog zo jong en wilden onze liefde
ongeforceerd laten groeien. Onze verkering kwam langzaam op gang en heeft vier jaar geduurd. Op 16 mei 1959 zijn we getrouwd en nog steeds héél gelukkig.
Bij ons thuis werd er over eten niet moeilijk gedaan.
Als ge het niet wil, leg er dan
uwen kop bij, zei ons moeder altijd en daarmee wilde ze gewoon zeggen:
Eet wat er op tafel komt want er is niks anders!
Volgens mij maakte ze nochtans vrij goed eten, en daarbij; wij zijn nogal rap content.
Drie mannen die hard werken kunnen nogal wat opeten, vooral vlees.
Dat vlees eten hebben wij van onze
pa geleerd. Hij is tijdens de oorlog gedurende maanden krijgsgevangene
geweest en werd enige tijd na zijn terugkeer alweer opgepakt om in
Duitsland te gaan werken. Telkens had hij klachten over de slappe kost
aldaar en zwoor bij zijn thuiskomst dat hij nooit meer marmelade op
zijn brood wou, maar voortaan enkel nog vlees, vlees en nog eens vlees!
Ons ma is van boerenafkomst en
heeft bij haar thuis uitsluitend gegeten wat ze zelf konden kweken.
Toontje Matthijs, haar vader, was een keuterboer zonder koebeesten en
vermits ze enkel kippen en een paar varkens kweekten, aten ze dus geen
rundvlees.
Onze pa daarentegen houdt van rood vlees en dat mag zelfs nog halfrauw zijn ook.
Ma is vies van al wat niet goed gebakken is en gruwelt bij de gedachte dat ze rauw vlees zou moeten eten.
Bij haar moet vlees goed doorbakken zijn anders wil ze het niet.
Wat de vrouw gaarne mag, eet
de man elke dag! zegt het spreekwoord, maar bij ons thuis was dat niet
het geval. Pa bepaalde meestal wat er zoal op tafel kwam, met of tegen
de goesting van ma.
Spek met eieren was ons dagelijks
ontbijt, en als Louis geen honderd keren gezegd heeft: Zanderin, laat
dat spek toch niet zo lang bakken, het is precies ne stok, dan heeft
hij het genen ene keer gezegd.
Zijn protest hielp echter niet
veel. Eén of twee keer na zijn klacht was het spek dan zoals hij het
graag lust, maar een volgende keer had hij het weer zitten. Ne stok!
Ik zie ma nog bezig, duwend met de
vork op dat spek in de pan tot de laatste druppel vet er was
uitgeperst. Daarna goot ze het vet in een kommetje en als het afgekoeld
en opgesteven was plakte ze er onze boterhammen mee. Da 's nog
profijtig ook, zei ze.
Het weekmenu van moeder was
afhankelijk van de seizoenen zoals het vroeger bij haar thuis ging. In
de lente en de vroege zomer waren het erwten en wortelen , spinazie,
prinsessenboontjes en snijbonen. Terwijl schorseneer, prei, rode, witte
en groene kool meestal als wintergroenten werd opgediend. Alles
werd 'gekookt' en daarna met éénzelfde dikke melksaus overgoten.
Behalve de erwten met wortelen, hierin deed ze wel vijftien klontjes suiker
zodat de saus bijna een zoete stroop was.
De befaamde ajuinsaus met zure haring was dan af en toe een welgekomen afwisseling.
Rauwe groenten, zoals tomaten of sla werden er bij ons thuis nooit gegeten.
Van nieuwigheden wou ma duidelijke niet weten en erover spreken alleen al was genoeg om haar humeur te verpesten.
Ik herinner mij de dag toen pa frieten wou bakken.
Enkele dagen voordien had de buurvrouw Rosine overal gaan vertellen dat ze frieten had klaargemaakt, net als vóór den oorlog.
Toen pa van zijn werk thuis kwam rook heel de buurt naar gebakken vet.
Wat ruik ik hier? vroeg hij aan ma.
Wel, t is Rosine hé, ze moet weer hoger kakken dan dat haar gat staat. Nu wil ze persé frieten maken. Antwoordde ze nijdig.
Als zij dat kan, kunnen wij dat ook! repliceerde pa. Morgen haal ik frietvet.
Maar wij hebben gene frietketel meer, Louis. Ze wou hem op andere gedachten brengen
Toch wel, in de kelder staat hij, ik heb hem nog gezien.
Die is helemaal verroest en versleten!
Ne ketel in gietijzer da verslijt niet, k zal hem opschuren, dan is hij gelijk nieuw. Pa gaf het niet op.
Er verschenen donderwolken aan de keukenhemel.
Is mijn eten soms niet goed genoeg misschien? Ik maak géén frieten. zei ze resoluut.
Waarom niet, dat is toch lekker, hé mannen? Hij richtte zich tot ons voor steun die we hem volmondig gaven.
Ja! Frieten! Allé ma, wij eten dat graag...
Hoe kunnen jullie dat weten, jullie hebben nog nooit frieten gegeten?
Wij bleven maar zagen en pa hield ons niet tegen.
Bak ze dan zelf! riep ze plots kwaad en sloeg de keukendeur achter zich dicht.
s Anderdaags aten Mil en ik voor
het eerst in ons leven, frieten. Het waren slappe vettige stokjes maar
pa gaf de moed niet op en elke week was er friet op het menu.
Op de langen duur kon moeder zijn geklungel niet meer aanzien en heeft ze het bakken overgenomen.
Pas vanaf dan waren de frietjes echt lekker.
- 1947 ?
Kip was nog zo een gerecht dat steeds op boerenwijze werd klaargemaakt.
Opnieuw voor het profijt werd er
van de kip eerst soep gekookt. Daarna deed ma ze in stukken en maakte
er een lekkere smeuïge saus bij. Dit ging al jaren zo tot eenieders
tevredenheid, tot de dag dat pa voor ma een elektrische stoof kocht.
Er waren drie kookplaten en één
oven aan dat fornuis en in het klein bijbehorend instructieboekje liet
men zien hoe je in de oven kip kon braden.
Mijn vader was direct verkocht.
Zanderin! Kijk eens hier hoe mooi ge in die oven een kiek kunt bruin
bakken, dat moet ge ne keer doen!
Ma was in alle staten. In den oven? Geen sprake van! k zal die kiek maken in een kasserol zoals ik dat gewoon ben.
Maar als onze pa iets in zijne kop had dan had hij het nergens anders en was er weinig aan te doen.
Gij moet toch altijd uw goesting krijgen gij, of anders wordt ge zot. Verweet ze hem.
Maar deze keer zal het niet lukken, ik doe het niet!! Ze wilde niet toegeven dat ze nog nooit met een oven gewerkt had.
Dan doen we het zelf, hé Roger? En pa maakte mij meteen medeplichtig.
Eh, ja... zei ik, en de volgende zondagvoormiddag waren we samen in de keuken en de kiek stak in de oven.
Ma kon het niet aanzien en was de tuin ingelopen waar ze driftig onkruid begon te wieden.
Toen de kip al goed begon te ruiken wilden we eens kijken hoe ver het stond.
Die ovens van toen hadden nog geen venster en daarom moesten we de deur openen om iets te kunnen zien.
De bakdampen sloegen dadelijk in
mijn gezicht en voorzichtig trok ik de ovenplaat met behulp van een
schotelvod even naar buiten maar de plaat was zo heet dat ze door de
vod heen brandde en ik ze liet kantelen. De vettige kip gleed pardoes
van de bakplaat op de keukenvloer waar ze verder bleef botsten tot
tegen de buitendeur. Van het verschieten liet ik bovendien de plaat
vallen en al het vet spatte in de het rond.
Ma had deze verdachte geluiden
gehoord en kwam briesend binnengestormd. Het kot was te klein. Haar pas
gekuiste keukenvloer, de muren, en de deur, allemaal vol vet! Nooit heb
ik haar zo kwaad gezien. Onder een stortvloed van scheldwoorden
ranselde ze ons met haar opneemvod de keuken uit.
Dit is meteen onze laatste poging geweest om ma bij te scholen in de haute cuisine.
Voortaan aten we braaf de gezonde boerenkost die ze voor ons op tafel zette.