Nostalgische verhalen Over de oorlog, kindertijd, jeugd, verliefdheid, legerdienst en later leven.
15-05-2007
Vlaamse Kermis, de Eerste Kus
Zomer - 1955
Na één maand legerdienst mogen we voor een tweede weekeindje naar huis. Als ik aankom zitten de vrienden al op mij te wachten.
Eindelijk zeg, wij vroegen ons al af waar je bleef. De Mâne (Manuel)
maakt zijn linkerpols bloot en tikt ostentatief op zijn nieuwe
polshorloge.
Ik gooi mijn kidbag op de grond en laat me met een zucht op een stoel neervallen.
Ik ben kapot jongens. Die rotsergeant heeft ons nog één uur dril gegeven voordat we mochten vertrekken.
Wat ne smeerlap! Zegt de Gène. Ga je nu maar vlug omkleden want we
gaan naar Tervuren, t is bal in de Saint Hubert met n een orgel.
Maar dat is toch morgen, vandaag is het nog geen zondag zulle!
Nee, vandaag hebben ze gezegd, en doe maar liever je burgerkleren aan
want met die kazerne van de MPs (Militaire Politie) in Tervuren ben je
in soldatenkleren gene moment op uw gemak. Mijn broer Mil staat al
lichtjes te trappelen van ongeduld.
k Ga me toch eerst nog scheren hoor mannen.
Ja en ziet dat ge geen stoppelbaard hebt want dat voelen de mokskes niet graag.
De drie hebben er blijkbaar zin in en als ik klaar ben haasten we ons
naar het blauwe trammetje dat ons tot in Tervuren-station brengt.
Het is maar een eindje wandelen door het park en dan zijn we in het centrum.
Als we bij de Sint Hubertuszaal aankomen zien we nog niet veel beweging en gaan dan maar binnen om alvast een pint te pakken.
Er zitten enkele kaarters aan een tafeltje maar verder is er geen jong
volk te bespeuren en voor we iets kunnen vragen zegt de cafébaas;
Jullie zijn een dagske te vroeg jongens. Als t voor het bal is moeten jullie morgen maar terugkomen.
Miljaarde, en daarvoor zitten jullie mij zo af te jagen.
We drinken een glas geuze en besluiten dan maar om naar de cinema te gaan want vandaag is er toch verder niks te doen.
De volgende dag zitten we met twijfels.
Naar het bal in Tervuren gaan of
naar de Vlaamse kermis van de voetbalploeg in ons eigen dorp?
We besluiten dan maar om in de namiddag eerst een kijkje te gaan nemen
op de Vlaamse kermis en nadien te gaan dansen in de Sint Hubertus.
Rond vijf uur arriveren we aan het voetbalplein. Het is mooi weer en we
horen de vrolijke tonen van een dansorkest. Tussen de kraampjes is er
een grote plankenvloer aangelegd en op een verhoog dat opgetimmerd is
uit opeengestapelde lege bierbakken zit een viertal
muzikanten.
De tafeltjes en stoelen rond de dansvloer zijn bijna
allemaal bezet.
Kom mannen we nemen deze vier plaatsen dicht bij het orkest.
We moeten onze consumpties zelf gaan halen aan de taptent.
Met vier glazen kriek kom ik terug naar ons tafeltje en dan zie ik haar,...
Ze staat samen met haar vriendin Nelly te kijken naar het kegelspel.
Ik weet dat ze me gezien heeft maar toch laat ze het niet merken.
Gaan we ne keer dansen? vraagt de Gène en meteen is hij al weg
en gaat recht naar de twee meisjes. Hij vraagt Nelly.
Samen zetten ze
een Boogie Woogie in.
Ik ga die andere halen. Zegt Manuel.
Nee, wacht,...
Maar ik ben te laat, hij is al weg. Ik zie dat ze met haar hoofd schudt
als hij haar vraagt. Schouderophalend komt hij terug.
Ze kan geen Boogie dansen zegt ze, wat een flauwe kiek is dat.
Hij wil weer gaan zitten.
Oh, wacht daar is Marie-Louiske, die zal wel willen.
Manuel doet van
ver teken en nog voor hij bij haar is staat ze al op de dansvloer en
waggelt uitnodigend met haar heupen.
Eer Mil de kans krijgt om recht te staan haast ik me naar de tent-met-kegels.
Ze staat met haar rug naar mij en verschiet een beetje als ik haar naam zeg.
Een ogenblik weet ik niet wat zeggen maar dan raap ik al mijn moed bijeen en vraag.
Wil je met mij dansen, Clementine?
Haar ogen zeggen ja maar haar mond zegt; Nee, dat kan ik niet doen want ik heb al aan jouw vriend geweigerd.
Die heeft al iemand anders gevonden, zeg ik haastig, en voor ze zich
kan bedenken vat ik haar hand en neem haar mee.
Ze volgt gewillig en
mijn hart bonst weer in mijn keel.
Zou ze het nog weten van die aanraking in de autocar? Wat moet ik nu zeggen?
Zal ze niet doen alsof ze van niks weet als ik erover begin?
Veel tijd om over dit alles na te denken heb ik niet want op het moment
dat we de dansvloer willen opstappen stopt de muziek. De dans is ten
einde.
Ik laat instinctief haar hand los maar als ze weg wil neem ik ze dadelijk weer vast.
Nee, wacht. De volgende is voor ons.
Het orkest zet een trage slow in en we staan een ogenblik roerloos tegenover elkaar.
Dan leg ik mijn hand in haar zij en we bewegen zachtjes op de tonen van de muziek.
Er gaan tientallen vragen en verwijten door mijn hoofd.
Waar ga je nu toch aan beginnen jong?
Je had nochtans voorgenomen om geen vaste verkering te hebben als je bij den troep bent.
Als je hiermee doorgaat kun je het uitgaan met de kameraden wel vergeten.
Hoe oud is ze eigenlijk? 17?, of nee 16! Want haar broer is drie jaar
ouder dan zij en ikzelf ben één jaar jonger dan Willy, dus,... eh...
Jezus, ik kan niet meer rekenen!
De stilte duurt maar even en toch lijkt het of er geen eind aan komt.
Plots wordt ik wakker uit mijn overpeinzingen omdat ik een zachte druk voel in mijn linkerhand.
Ze knijpt in mijn hand! Dus, ze wéet het nog!
Ik knijp zachtjes terug en zij knijpt harder.
Weet je het nog? Vraag ik met een rode kop en een krop in de keel.
Ze knikt en haar blauwe ogen stralen van verliefdheid.
Ik kan niet lang blijven. zegt ze, mijn pa is vies gezind vandaag en ik moet
vóór acht uur thuis zijn. Nelly moet pas om tien uur naar huis.
Ik zal met je mee gaan, zeg ik grootmoedig.
Nee! Ze mogen ons niet samen zien weggaan, als ze dat thuis vernemen dan,...
Ga jij binnen tien minuten weg, ik haal je wel in.
Ik ga langs de beekstraat.
Goed, ik zie je daar wel.
Als ik aan de vrienden uitleg wat ik ga doen barst er een storm van protest los.
Maar enfin jong, zijde gij op uwe kop gevallen. Dan kunde gij niet mee naar het bal in Tervuren straks!
Ga maar ik heb toch geen goesting en ik moet vanavond nog binnen in Mechelen.
Rond zeven uur zie ik haar weggaan en even later volg ik op een afstand.
Als we aan de ijzeren brug onder de spoorweg komen heb ik haar
ingehaald, neem haar zachtjes bij de arm en leidt haar in een donker
hoekje.
Zonder een woord te spreken kus ik haar op de mond en zij laat dit gewillig toe. In mijn achterhoofd hoor ik de
goede raad van dé kusspecialisten Eugène en Manuel: ge moet uw tong
gebruiken bij het kussen jong!
Dit wordt dan mijn eerste tongkus, denk ik bij mezelf en open langzaam mijn lippen terwijl mijn tong haar weg zoekt.
Verschrikt doet ze haar ogen open en houdt haar hoofd achterover.
Moet dat zo? Vraagt ze verlegen.
Ja,... eh, dat zeggen ze toch.
Gewillig opent ze haar lippen en voorzichtig geven we nu onze eerste echte liefdeskus.
Even later gaan we verder en als we op driehonderd meter van haar huis genaderd zijn wil ze niet dat ik nog meekom.
Ik zal je een brief schrijven. Zeg ik haastig.
Nee!, die zullen ze bij ons thuis openmaken.'
'Kom je naar de kermis in Wezembeek binnen veertien dagen? Vraagt ze lief.
Als ik niet gestraft ben en buiten mag.
Ik zie je daar dan wel. Ga nu maar! Zegt ze, bang dat we zullen opgemerkt
worden.
Dan stapt ze resoluut
weg en kijkt niet meer om.
Ik blijf even staan en weet niet waar ik aan toe ben. Aan de ene kant
ben ik heel blij met zo een schat van een meisje en aan de andere kant
ben ik bang dat mijn vrij bestaan, dat nog maar pas begonnen is, hier al
een einde neemt.
Als ik verder naar huis toe stap, neem ik een besluit.
Een meisje zoals zij vind ik nergens anders meer, dat vóel ik.
We zijn nog zo jong en zullen lang geduld moeten hebben.
Maar dat heb ik er voor over en heb er nooit spijt van gehad.
Boem, boem, boem! Drie slagen daveren door de kamer!
De deur wordt opengesmeten en smakt met een knal tegen het ijzeren stapelbed.
Iemand brult uit volle borst. - 'APPEL AAN BED !!!' - En steekt het licht aan.
De volle lichtbundel schijnt in
mijn aangezicht.
Waar ben ik?
Er staan ijzeren staven en bedden rondom mij, ... ach ja, we zijn in de kazerne.
Ondertussen is de sergeant al weer
weg want verder op de gang horen we opnieuw drie keer bonzen en
de klokstem die het bevel herhaalt:
-Appél aan bed!
Hé, doe dat licht eens uit!Protesteert een stem in het bed boven mij.
Ik ben nu klaar wakker en maak aanstalten om uit bed te komen.
t is nog maar zes uur!
In het bed naast mij kijkt de Fik op zijn polshorloge en wrijft met zijn twee vuisten in zijn ogen.
Langzaam komt er een beetje beweging in de kamer.
Daar is hij weer. Aan bed! Schreeuwt hij, en gaat kaarsrecht in de deuropening staan.
Niet goed begrijpend wat er van ons verlangd wordt, kijken we hem aan.
Van de Gaar? Roept hij en kijkt
naar het voeteinde van het eerste bovenbed rechts. Kreunend richt zich
iemand op maar het is al te laat, ...
Afwezig! Verklaart hij en maakt een aantekening in zijn schrijfboek.
Hij kijkt naar het bordje van het onderste bed. Van de Perre?
Aarzelend komt het antwoord van onder de lakens in het onderste bed.
Ja euh, ik
Afwezig! Weer noteert hij.
Ja maar ik ben Van de Perre! Beweert de jongen en springt vliegensvlug recht.
Sta jij vóór je bed? Vraagt de militair en brengt zijn gezicht dichter bij de slaper.
Nee, maar ik ben hier toch?
Luister, ik zeg het nog één keer sist de sergeant in al zijn goedheid.
Wie bij de naamafroeping niet VÓÓR zijn bed staat en TEGENWOORDIG antwoordt, is afwezig. VERSTAAN?
Het is nochtans de éérste keer dat we dit horen, maar hebben het nu wel goed begrepen.
Dadelijk haast iedereen zich naar de gevraagde plaats.
Hij gaat verder met namen afroepen en met een krachtig Tegenwoordig bevestigen we onze aanwezigheid.
Bij de deur draait hij zich nog
eens om en zegt triomfantelijk:
Er waren dus twee afwezigen vandaag!
Van de Gaar en Van de Perre. Na het avondeten zijn jullie van Bidon,
begrepen?
En nog iets! Binnen tien minuten verzameling aan de
refter, en vergeet jullie eetgerief niet, anders, geen eten!
Zo begint de eerste dag van onze opleiding bij de transmissietroepen te Mechelen.
De dag voordien waren we opgehaald aan het station.
Op het binnenplein van de kazerne
stonden grote letterplaatjes tegen de muur en elkeen moest in de rij
staan bij de letter waarmee zijn naam begint.
In groepen werden we dan naar het eerste verdiep van één der gebouwen gebracht en kregen onze slaapplaatsen aangewezen.
Meerdere kamers geven uit op een
brede gang. Langs weerskanten in elke kamer staan vier ijzeren
stapelbedden met de hoofdeinden tegen de muur.
De namen worden op kleine plaatjes
geschreven en door een soldaat, met twee strepen op zijn mouwen, aan elk bed opgehangen.
Ik ben korporaal Van Doren, zegt hij met een brede grijns, jullie zullen me nog wel leren kennen.
Naast elk bed staat een ijzeren kastje van 30 bij 30 cm en 1m60 hoog om je kleren in te hangen, meer niet.
Een mooi opgevouwen stapeltje lakens en een deken liggen naast het hoofdkussen op ieder bed.
Tien minuten later is de korporaal er weer.
Aandacht! Roept hij. Op de voet
wordt hij gevolgd door een andere militair met drie strepen op zijn
mouwen. Dit is sergeant De Wilde, jullie pelotonoverste.
De sergeant zet zich wijdbeens in het midden van de kamer.
Vanaf nú zijn jullie onder de wapens. Verkondigt hij met luide stem.
Dit betekent: Gehoorzamen aan elk bevel.
Wie denkt dat hij hier zijn goesting mag doen krijgt met mij af te rekenen!
Bij het leger is er tucht, en wie
zich niet aan de regels houdt krijgt karwei of cachot! Denk aan de
spreuk boven de ingangspoort; Wij temmen hier ook leeuwen!
Ze verdwijnen even snel als ze gekomen zijn.
Als intimidatie kan dat tellen. Wij kijken even verwonderd naar mekaar en vragen ons af waar we nu terechtgekomen zijn.
t Zal wel allemaal koelen zonder blazen. Zegt de Fik laconiek.
Even later moeten we naar beneden om onze uitrusting op te halen.
Gisteren hebben ze alleen onze
maten genomen en nu liggen onze kleren klaar in het
magazijn. Bovenop onze volgeladen armen werpen ze nog een helm en
een geweer.
Pas als we in de kamer zijn zie ik
dat er ook vier witte flanellen broeken bijzijn, twee met korte en twee
met lange broekspijpen.
Wat is dat? Vraag ik verwonderd.
Onderbroeken, dat kent ge toch? Vraagt de Fik, en hij fronst zijn wenkbrauwen.
Ach ja, natuurlijk... lieg ik. Pas nu besef ik dat we huis nooit eerder een mannenonderbroek gezien of gedragen hebben.
Julien Schouppe staat al in
zijn ondergoed. Hij heeft een gitaar van thuis meegebracht en tokkelt
vrolijk op de snaren. Hij kent er wat van en het is dadelijk grote
ambiance als hij Daar bij de waterkant aanheft.
De Fik laat zich niet onbetuigd,
trekt een onderbroek met lange pijpen over zijn hoofd en danst door de
kamer. Om niet te laten zien dat onderbroeken dragen niet mijn gewoonte is, trek ik er een aan en dans vrolijk mee.
Dit werkt aanstekelijk op de anderen en in een mum van tijd staat de kamer in rep en roer.
Pas op! Daar komt iemand! Waarschuwt de jongen die het dichtst bij de deur slaapt.
De muziek en het dansen stoppen abrupt en iedereen tracht zich een houding te geven.
Een officier met heel wat sterren op zijn kraag stapt onze kamer binnen en steekt een verwijtend vingertje in de hoogte.
Kalm aan jongens, als de sergeant
dit ziet krijgen jullie straf. Tussen zes en tien uur s avonds mogen
jullie op de kamer muziek en lawaai maken, daarbuiten is het verboden.
Hij gaat weer weg en wijselijk besluiten we om toch maar voorzichtig te zijn en er mee op te houden.
De avonden met vrienden op de kamer
zijn totaal nieuw voor mij. Ik ben net als een jonge hond die na lange tijd van
opsluiting is losgelaten en vier uitbundig mee. Wat een tijd!
Julien Schouppe is een echte rasartiest en spoort ons aan.
Twee maanden later mogen we samen met hem een optreden verzorgen bij het afscheid van de 2e compagnie.
Mijn vriend Fik en ik deden de sketches en Julien de muziek.
Hadden we succes? Ja hoor, maar vooral: veel lol!
Het leger is voor mij een goede
leerschool wat sociale contacten aangaat. Discipline vormt geen probleem maar toch krijg ik
regelmatig, net als iedereen, straf. Zelfs al is er geen reden toe, straf
krijg je toch.
Het volstaat dat de sergeant slecht
gezind is en meent dat je schoenen niet genoeg blinken of je geweer
niet 100% proper is, om vier of acht dagen koekjes te krijgen.
Na veertien dagen legerdienst mogen we de eerste keer voor een weekeindje naar huis.
Zaterdagmiddag na het eten kunnen we vertrekken en moeten zondagavond om tien uur alweer binnen zijn.
We staan in een lange rij aan te
schuiven bij de poort waar een KRO (Kandidaat Reserve Officier)
onze verlofvergunning controleert.
Al dadelijk zien we dat er iets mis
is. Heel wat jongens komen terug binnen en lopen in de richting van de
kantine. Als het mijn beurt is kijkt die jonge KRO dadelijk achteraan
in mijn nek en zegt met een heimelijk lachje om zijn mond. Te lang,
eerst knippen of niet naar huis.
Als ik bij de haarkapper, die naast de kantine zit, aankom staan er al minstens twintig jongens aan te schuiven voor zijn deur.
De Fik is er ook bij. Dit gaat nog uren duren eer wij aan de beurt zijn.
Dikke Moree, een andere kamergenoot komt ook aangelopen.
t Is niet waar hé mannen? Zucht hij. Vooruit! Kom mee naar de kamer, ik weet iets beter.
Op de kamer zitten ook al een paar pechvogels met lange haren te vloeken en te jammeren.
Kom eens hier, zegt Moree. Hij neemt Julien bij de schouders en haalt een kleine schaar tevoorschijn.
Ha, nee, ik wil niet dat ge daarmee aan mijn haar komt. Schreeuwt Schouppe.
'Hier zie Fikske, zegt Moree, en duwt de schaar in mijn handen, doe het dan maar eerst bij mij.'
Hij noemt mij altijd Fikske, omdat
ik steeds met de grote Fik uit Antwerpen samen ben en er al een tweede
kamergenoot is die Roger heet.
Iedereen kijkt vol spanning naar
mij, wat moet ik doen? Er zit niets anders op, en het is tenslotte
Moree zelf die er om gevraagd heeft. Dus, ... knippen maar!
Moree heeft miezerig, lang, blond haar in de nek en ik snijd het heel voorzichtig weg.
Een beetje rapper Fikske, maant hij me aan, straks mis ik mijn trein naar Brugge nog.
Vooruit dan maar, denk ik, en zet
er de schaar diep in. Het resultaat lijkt nergens op, maar met zijn
soldatenmuts goed op zijn oren getrokken kan het er door en wil hij als
eerste zijn kans wagen.
We leunen met zij allen door het venster en zien dat hij zonder problemen voorbij de wachtpost komt.
Nu kan het niet rap genoeg gaan. Er wordt bijna gevochten om als volgende door mij geknipt te worden.
Al wat van onder de mutsen uitkomt knip ik gewoon weg. Het is niet om aan te zien maar nood breekt wet.
Eén na één stuiven ze de kamer uit op weg naar de vrijheid.
Ik moet de Fik laten zweren dat hij niet zal weglopen voordat ook mijn haren geknipt zijn want anders blijf ik alleen achter.
Wat hij aan mijn haardos gedaan heeft kan ik niet zien, maar na afloop proest hij het uit en dat doet mij het ergste vermoeden.
We gaan door de poort en niemand doet nog controle. De KRO is al lang naar huis.
Alle moeite was dus voor niks!
Op de trein naar huis sta ik heel
de tijd recht met mijn achterhoofd zo dicht mogelijk in een hoekje
tegen de wand geplakt. Iedereen kijkt naar mij, tenminste die indruk
heb ik toch.
In plaats van recht naar huis te gaan loop ik de andere kant op; naar Jean 'de coiffeur'.
Jean krijgt de slappe lach als ik hem vertel waarom mijn haartooi er zo raar uitziet.
Er zit niets anders op dan je schedel kaal te scheren! Plaagt hij, maar uiteindelijk doet hij toch zijn best en krijg ik een nieuwe haarsnit.
Als ik in de spiegel naar mijn haardos kijk lijkt het net een kleerborstel.
Die ochtend zit ik in de kleine veranda en begin me pas te
scheren als de andere leden van ons gezin al klaar staan om de tram van
7u 20 te halen.
Nooit eerder kon ik thuis achterblijven als ze naar 'het werk' vertrokken.
Een gevoel van vrijheid en opluchting maakt zich van mij meester. Eindelijk ga ik eens loskomen van die dagelijkse sleur.
Weken voordien heeft mijn moeder al gewaarschuwd voor de gevaren van het leger.
'Pas maar op voor slechte kameraden,'
'Ja, ja ...'
'En let maar goed op voor de meisjes ook!'
'Welke? De goeie of de slechte?'
'Ja, lach er maar mee. Ge zult niet meer lachen als ge met een 'vuile' ziekte naar huis komt.
Ik lach een beetje schaapachtig en verzeker haar dat ik wel zal oppassen.
Mijn pa doet ook nog zijn duit in het zakje.
'Bij den troep is het gedaan met uw kinderspelen. Ze zullen daar wel rap ne man van je maken.'
'Ja, ja 't is al goed. We zullen wel zien.'
Eindelijk gaan ze dan toch de deur uit en blijf ik alleen achter.
Wanneer ze goed en wel de hoek om zijn roep ik zo luid ik kan:
'Joepie!!!!', en verschiet van mijn eigen enthousiasme.
Ik heb nog al de tijd want op mijn oproepbrief staat duidelijk dat we
pas om 13 uur worden verwacht aan het station van Mechelen .
Rond 9u 30 neem ik de tram en zo fier als een gieter toon ik de
ontvanger mijn oproepingsbevel dat recht geeft om vandaag gratis met
trams en treinen te rijden.
In Mechelen-station staan al minstens 50 jongens van ongeveer mijn
leeftijd luidruchtig met elkaar te praten. In tegenstelling tot de
meesten onder hen ken ik hier niemand, ook niet van in het Klein
Kasteeltje waar we onze 3 dagen hebben gedaan.
Met mijn kartonnen valiesje in de hand ga ik schoorvoetend bij een
groepje staan.
'En van woar zedde gaai?' Vraagt een lange blonde jongen in plat Antwerps.
'Van tegen Brussel.' Zeg ik, 'Wezembeek.'
'Ha, Vlezenbeek, da kenne 'k zenne.' zegt de lange, 'men tainke woent
doar...ge moet heur oek kenne, z' heit een café vlak baai de kark.'
'Ik ben niet van Vlezenbeek, maar van Wezembeek'
'Ha, zegt da dan direct hé moat!'
Hij noemt mij al dadelijk 'moat' dat begint goed.
'Wa doede gaai veu de kost?' Hij is nogal nieuwsgierig vind ik.
'Zinkbewerker...euh, loodgieter eigenlijk' zeg ik vlug, bang dat hij het weer niet goed zal begrijpen.
'Ikke em al twie joar gevaeire op e vrachtschip, moar achter het lijger
goane 'k werke be maai lief in den diamant en kunne ze allemoal maain
kloeite kusse!'
Ik ben wel wat platte taal gewoon, maar zeemanstaal is toch nog iets anders.
Ik verneem ook nog dat hij Fik heet. Kortom ik word in het groepje opgenomen en dat bevalt me.
Stipt om 13 uur komen enkele vrachtwagens aangereden en worden wij
vriendelijk gevraagd om achter in de laadbak, die overspannen is met
een hoog kaki afdekzeil, plaats te nemen.
Deze vriendelijkheid is maar van korte duur, want zodra er geen burgers
meer in de buurt zijn die ons gade slaan, klapt de stemming om en overdonderen de sergeanten ons met bevelen en scheldwoorden.
Op het binnenplein van de kazerne worden we uit de vrachtwagens gelaten
en moeten, samen met wel meer dan honderd nieuwe rekruten, in twee
lange rijen aanschuiven om onze soldatenkleren in ontvangst te nemen.
Ik voel me volkomen op mijn gemak en wacht geduldig mijn beurt af.
'Kijk daar eens, boven de ingangspoort,' zegt iemand naast mij. We
draaien onze hoofden in de richting vanwaar we gekomen zijn en lezen
het bordje: HIER TEMT MEN LEEUWEN
Ondanks het feit dat ik haar al jaren ken, is het nooit bij mij opgekomen om iets met haar te beginnen. De blik waarmee ze naar me kijkt doet me nochtans vermoeden dat ik haar niet onverschillig laat, maar toch is er die aarzeling. Ze is nog zo jong en ikzelf wil nu, juist vóór mijn legerdienst, niet al meteen aan een vaste verkering beginnen. De enkele zondag- of kermisliefjes
welke ik tot dan al gekend heb zijn nooit een belemmering geweest om
met de kameraden te blijven uitgaan maar als ik iets met haar begin zal
het serieus zijn, dat voel ik. Als ik mijn vriend Willy bij hem
thuis ga ophalen om naar de repetities van het toneel te gaan dan zie
ik zijn jongere zus wel eens in de keuken. Ook zij speelt mee in de
jaarlijks opgevoerde operettes maar tot op heden hebben we nog geen
twee woorden met elkaar gewisseld. Dit jaar maakt de toneelkring een
uitstap met de autocar naar de Ardennen en de hoofdattractie is de
Waterval van Coo. Iedereen die deze winter actief was bij de kring mag
gratis mee. Het weer is mooi en de bus zit afgeladen vol, zelfs alle
zitplaatsen in de middengang moeten worden neergeklapt. Roger Verbist, die door iedereen
Verbiske genoemd wordt, zit al aan het venster en naast hem heeft
Maria van Stinne zich neergeploft. Ik heb me niet zo fel gehaast en moet tevreden zijn met een plaats in het midden op een van de klapstoeltjes. Verbiske voelt zich wat ingesloten
en blijkbaar niet erg op zijn gemak en daarom biedt hij Maria zijn
vensterplaats aan zodat hij naast mij kan komen zitten om te kletsen
over onze legerdienst die binnenkort begint. De sfeer is opperbest en er wordt al volop gezongen en gelachen voordat de autocar goed en wel het dorp is uitgereden. Roger Verbist is een paar maanden
ouder dan ik en zal worden ingelijfd bij de marine terwijl ik bij de
landmacht ga. Hij vindt het een hele eer om matroos te worden. Verbiske is opgewonden en blijft
maar doordrammen over boten en schepen en het mooi blauw marinierspak
dat hem toch heel wat beter zal staan dan het kaki soldatenkostuumpje
dat ik zal moeten dragen. Zeg eens, om bij de marine te gaan moet je toch kunnen zwemmen? Vraag ik expres om de spraakwaterval wat af te stoppen. Hij kijkt me onnozel aan. Wat..? Wel ja, jij kunt toch niet zwemmen? Ikke?... Euh Ik doe er nog een schepje bovenop. Vroeger in de zwembeek, aan het kerkhof, kwam jij nooit dieper dan tot aan je knieën in het water. Dat is nie ..., niet waar jong! Ik kan wel zw...zwem...mm, en daarbij het is nie ... niet nodig, hebben ze mij ge...gezegd. Als Verbiske begint te stotteren moet je oppassen. Dan wordt hij rap kwaad. Bovendien is het niet prettig om de hele tijd stoten van zijn elleboog te krijgen. Ik zwijg verder wijselijk en ben
blij als we eindelijk een eerste stop houden bij een baancafé om een
deel van onze boterhammen op te eten. Wanneer we opnieuw instappen
probeer ik bij de eersten op de bus te zijn. Bijna iedereen wil
nu achteraan plaats nemen omdat daar het meest van al gelachen
wordt. Door het gedrang komt Firmin, een oudere jonkman, naast Maria
van Stinne te zitten. Verbiske zit nu op het klapstoeltje en heeft aan
Firmin een nieuw slachtoffer gevonden om tegen te stoefen over zijn
toekomstig matrozenbestaan. De reis is een succes en we
amuseren ons kostelijk. Op de terugweg stoppen we nog ééns en daarna
neem ik plaats naast mijn vriend Willy. Zijn zuster zit op dezelfde rij
aan de andere kant tegen het venster. ?Pal achter haar zit Bert
haar oudste broer samen met zijn vrouw Gaby. Hij plaagt zijn zuster door mij aan te moedigen om naast haar te gaan zitten in de plaats van naast haar broer. Zij begint te blozen maar geeft geen kik en kijkt strak voor zich uit naar buiten. Na nog een paar keer aandringen zonder reacties geeft Bert het op. ?Het wordt stilaan donker en plots denk ik: 'waarom niet eigenlijk?' sta op en neem plaats naast haar. Voilà, zijt ge nu content? Vraag ik uitdagend aan Bert. Zij blijft recht voor zich uitkijken en verroert geen vin maar Bert begint opnieuw te stoken. Allé jong, ga wat korter bij haar zitten en pak ze ne keer goed vast!' Ik voel mij bijna even gegeneerd als zij en krijg al spijt van mijn beslissing. Ik denk
er niet aan om dichter bij te schuiven want Bert en Gaby zitten ons
gewoon uit te lachen. Demonstratief kruis ik de armen over mijn borst
alsof het mij allemaal niet interesseert. Even later doet zij precies hetzelfde. 'Zeg, dat heeft hier al lang genoeg
geduurd, kom wat dichter bij jong! Bert duwt onze hoofden even tegen
elkaar. ?Als versteend blijven we zo even zitten. Ik vind het eigenlijk best
aangenaam en mijn vingertoppen raken even de rug van haar rechterhand.
Zou ik durven? Lichtjes beweeg ik mijn vingers en ze opent haar hand.
Voorzichtig schuift mijn hand in de hare en we knijpen zachtjes. Een onbeschrijfelijk gevoel maakt zich van mij meester en mijn hart klopt in mijn keel. Ze kijkt nog steeds pal voor zich uit. Blijkbaar is ze bang om iets te laten merken aan de rij achter ons. 'Goed.' denk ik, dan zullen ze
niets merken en ik kijk zelfs de andere kant op. Ondertussen houden we
mekaars hand stevig vast en blijven de rest van de reis onbeweeglijk
zitten en genieten van die simpele aanraking. ??
Achter ons reageren ze niet meer. Het lachen is gedaan want wij kijken
nu elk in tegenovergestelde richting alsof we geen interesse hebben
voor mekaar.?? Ze moesten het eens weten ...! Wanneer we onze eindbestemming bereikt hebben laat ik met tegenzin haar hand los en sta recht. Mijn hart klop fel als ik haar heel dicht achter mij voel wanneer we door de middengang naar buiten schuiven. Als we op straat staan wisselden we nog een korte blik van verstandhouding,... meer niet, en gaan elk onze eigen weg naar huis.
Later zal blijken dat dit een heel
speciaal moment is geweest en dat we er goed aan hebben gedaan om niks
te laten merken. We waren beide nog zo jong en wilden onze liefde
ongeforceerd laten groeien. Onze verkering kwam langzaam op gang en heeft vier jaar geduurd. Op 16 mei 1959 zijn we getrouwd en nog steeds héél gelukkig.
Bij ons thuis werd er over eten niet moeilijk gedaan.
Als ge het niet wil, leg er dan
uwen kop bij, zei ons moeder altijd en daarmee wilde ze gewoon zeggen:
Eet wat er op tafel komt want er is niks anders!
Volgens mij maakte ze nochtans vrij goed eten, en daarbij; wij zijn nogal rap content.
Drie mannen die hard werken kunnen nogal wat opeten, vooral vlees.
Dat vlees eten hebben wij van onze
pa geleerd. Hij is tijdens de oorlog gedurende maanden krijgsgevangene
geweest en werd enige tijd na zijn terugkeer alweer opgepakt om in
Duitsland te gaan werken. Telkens had hij klachten over de slappe kost
aldaar en zwoor bij zijn thuiskomst dat hij nooit meer marmelade op
zijn brood wou, maar voortaan enkel nog vlees, vlees en nog eens vlees!
Ons ma is van boerenafkomst en
heeft bij haar thuis uitsluitend gegeten wat ze zelf konden kweken.
Toontje Matthijs, haar vader, was een keuterboer zonder koebeesten en
vermits ze enkel kippen en een paar varkens kweekten, aten ze dus geen
rundvlees.
Onze pa daarentegen houdt van rood vlees en dat mag zelfs nog halfrauw zijn ook.
Ma is vies van al wat niet goed gebakken is en gruwelt bij de gedachte dat ze rauw vlees zou moeten eten.
Bij haar moet vlees goed doorbakken zijn anders wil ze het niet.
Wat de vrouw gaarne mag, eet
de man elke dag! zegt het spreekwoord, maar bij ons thuis was dat niet
het geval. Pa bepaalde meestal wat er zoal op tafel kwam, met of tegen
de goesting van ma.
Spek met eieren was ons dagelijks
ontbijt, en als Louis geen honderd keren gezegd heeft: Zanderin, laat
dat spek toch niet zo lang bakken, het is precies ne stok, dan heeft
hij het genen ene keer gezegd.
Zijn protest hielp echter niet
veel. Eén of twee keer na zijn klacht was het spek dan zoals hij het
graag lust, maar een volgende keer had hij het weer zitten. Ne stok!
Ik zie ma nog bezig, duwend met de
vork op dat spek in de pan tot de laatste druppel vet er was
uitgeperst. Daarna goot ze het vet in een kommetje en als het afgekoeld
en opgesteven was plakte ze er onze boterhammen mee. Da 's nog
profijtig ook, zei ze.
Het weekmenu van moeder was
afhankelijk van de seizoenen zoals het vroeger bij haar thuis ging. In
de lente en de vroege zomer waren het erwten en wortelen , spinazie,
prinsessenboontjes en snijbonen. Terwijl schorseneer, prei, rode, witte
en groene kool meestal als wintergroenten werd opgediend. Alles
werd 'gekookt' en daarna met éénzelfde dikke melksaus overgoten.
Behalve de erwten met wortelen, hierin deed ze wel vijftien klontjes suiker
zodat de saus bijna een zoete stroop was.
De befaamde ajuinsaus met zure haring was dan af en toe een welgekomen afwisseling.
Rauwe groenten, zoals tomaten of sla werden er bij ons thuis nooit gegeten.
Van nieuwigheden wou ma duidelijke niet weten en erover spreken alleen al was genoeg om haar humeur te verpesten.
Ik herinner mij de dag toen pa frieten wou bakken.
Enkele dagen voordien had de buurvrouw Rosine overal gaan vertellen dat ze frieten had klaargemaakt, net als vóór den oorlog.
Toen pa van zijn werk thuis kwam rook heel de buurt naar gebakken vet.
Wat ruik ik hier? vroeg hij aan ma.
Wel, t is Rosine hé, ze moet weer hoger kakken dan dat haar gat staat. Nu wil ze persé frieten maken. Antwoordde ze nijdig.
Als zij dat kan, kunnen wij dat ook! repliceerde pa. Morgen haal ik frietvet.
Maar wij hebben gene frietketel meer, Louis. Ze wou hem op andere gedachten brengen
Toch wel, in de kelder staat hij, ik heb hem nog gezien.
Die is helemaal verroest en versleten!
Ne ketel in gietijzer da verslijt niet, k zal hem opschuren, dan is hij gelijk nieuw. Pa gaf het niet op.
Er verschenen donderwolken aan de keukenhemel.
Is mijn eten soms niet goed genoeg misschien? Ik maak géén frieten. zei ze resoluut.
Waarom niet, dat is toch lekker, hé mannen? Hij richtte zich tot ons voor steun die we hem volmondig gaven.
Ja! Frieten! Allé ma, wij eten dat graag...
Hoe kunnen jullie dat weten, jullie hebben nog nooit frieten gegeten?
Wij bleven maar zagen en pa hield ons niet tegen.
Bak ze dan zelf! riep ze plots kwaad en sloeg de keukendeur achter zich dicht.
s Anderdaags aten Mil en ik voor
het eerst in ons leven, frieten. Het waren slappe vettige stokjes maar
pa gaf de moed niet op en elke week was er friet op het menu.
Op de langen duur kon moeder zijn geklungel niet meer aanzien en heeft ze het bakken overgenomen.
Pas vanaf dan waren de frietjes echt lekker.
- 1947 ?
Kip was nog zo een gerecht dat steeds op boerenwijze werd klaargemaakt.
Opnieuw voor het profijt werd er
van de kip eerst soep gekookt. Daarna deed ma ze in stukken en maakte
er een lekkere smeuïge saus bij. Dit ging al jaren zo tot eenieders
tevredenheid, tot de dag dat pa voor ma een elektrische stoof kocht.
Er waren drie kookplaten en één
oven aan dat fornuis en in het klein bijbehorend instructieboekje liet
men zien hoe je in de oven kip kon braden.
Mijn vader was direct verkocht.
Zanderin! Kijk eens hier hoe mooi ge in die oven een kiek kunt bruin
bakken, dat moet ge ne keer doen!
Ma was in alle staten. In den oven? Geen sprake van! k zal die kiek maken in een kasserol zoals ik dat gewoon ben.
Maar als onze pa iets in zijne kop had dan had hij het nergens anders en was er weinig aan te doen.
Gij moet toch altijd uw goesting krijgen gij, of anders wordt ge zot. Verweet ze hem.
Maar deze keer zal het niet lukken, ik doe het niet!! Ze wilde niet toegeven dat ze nog nooit met een oven gewerkt had.
Dan doen we het zelf, hé Roger? En pa maakte mij meteen medeplichtig.
Eh, ja... zei ik, en de volgende zondagvoormiddag waren we samen in de keuken en de kiek stak in de oven.
Ma kon het niet aanzien en was de tuin ingelopen waar ze driftig onkruid begon te wieden.
Toen de kip al goed begon te ruiken wilden we eens kijken hoe ver het stond.
Die ovens van toen hadden nog geen venster en daarom moesten we de deur openen om iets te kunnen zien.
De bakdampen sloegen dadelijk in
mijn gezicht en voorzichtig trok ik de ovenplaat met behulp van een
schotelvod even naar buiten maar de plaat was zo heet dat ze door de
vod heen brandde en ik ze liet kantelen. De vettige kip gleed pardoes
van de bakplaat op de keukenvloer waar ze verder bleef botsten tot
tegen de buitendeur. Van het verschieten liet ik bovendien de plaat
vallen en al het vet spatte in de het rond.
Ma had deze verdachte geluiden
gehoord en kwam briesend binnengestormd. Het kot was te klein. Haar pas
gekuiste keukenvloer, de muren, en de deur, allemaal vol vet! Nooit heb
ik haar zo kwaad gezien. Onder een stortvloed van scheldwoorden
ranselde ze ons met haar opneemvod de keuken uit.
Dit is meteen onze laatste poging geweest om ma bij te scholen in de haute cuisine.
Voortaan aten we braaf de gezonde boerenkost die ze voor ons op tafel zette.