Nostalgische verhalen Over de oorlog, kindertijd, jeugd, verliefdheid, legerdienst en later leven.
19-04-2007
Bij 'Tenne' met vakantie
1945 1949
Tijdens de grote vakantie, die zes
weken duurt, zijn we heel vaak in Kraainem bij Tenne en mogen er ook af
en toe blijven slapen. Tenne is onze allerliefste tante want niemand anders verstaat zo goed wat kinderen nodig hebben om gelukkig te zijn. Ons moeder is de oudste van de vier
zussen welke als enigen overbleven van een gezin dat ooit uit elf
kinderen bestond. Hun zeven broers en zussen hebben ze allemaal jong
verloren, de oudste was pas achttien toen hij stierf. We moeten Tenne eigenlijk tante
Julia noemen, maar omdat de kinderen van haar jongste zus het woord
'tante' nog niet goed kunnen uitspreken en er 'tenne' van maken blijven
we haar verder altijd zo noemen. Zijzelf heeft nooit kinderen gehad
omdat ze een zware baarmoederoperatie moest ondergaan toen ze amper 19
was - pas getrouwd - en bijgevolg geen kinderen meer kon krijgen.
Misschien juist door dat gemis houdt ze zo veel van ons; de kinderen van haar drie zussen. Een eigen kamertje hebben we bij haar niet maar dat lost Tenne wel gauw op. Op de overloop van de trap op de
eerste verdieping, sleept ze een kafzak, (soort matras gevuld met
gehakt stro) en daarop slapen we zonder moeite. Hele dagen kunnen we gaan spelen met de vrienden, die al bijna even talrijk zijn in onze vakantieverblijfplaats als thuis. De pret kan niet op en Tenne is
heel wat toleranter dan onze ouders. Vaak gaat ze met ons wandelen in
de diepe straat, een holle weg tussen de velden waar heel veel
braambessen -krokebaaze - staan. We nemen een rieten mandje of een
lege confituurpot en al zingend plukken we de rijpe bessen. Ik ken het
liedje nog altijd: Krokebaaze, duimen diii k ! Iedereen heeft zijn potteke vol, Behalve ik en Jan-de-schrik, en Jan-de-luierik! Veel gaat er echter niet in ons
potje want de meeste rijpe braambessen verdwijnen onmiddellijk achter
onze kiezen en na een tijdje zijn onze lippen blauw van het kleurrijke
sap. Een andere keer maken we een
vlieger van oude kranten en rieten stokjes. We bedelen om een klosje
garendraad dat dik genoeg is om onze vlieger op te laten en trekken
naar het pas afgemaaide korenveld van Mon Pareing. Die boer jaagt ons dikwijls weg
omdat hij bang is dat we niet enkel onze vlieger oplaten maar ook nog
wat graanhalmen zullen sprokkelen - 'oogsten' - die op de grond zijn
blijven liggen.
Dikwijls trekken we naar laag
Kraainem om achter het oude papierfabriekje te gaan ravotten tussen
het riet en rond de Woluwe, een waterloop van ongeveer vier meter
breed. Deze beek is erg vuil omdat nogal wat rioolwater van de gemeente
Sint Lambrechts Woluwe er in wordt geloosd.
Jef van Nee van Stans, - altijd
haantje vooruit - heeft een lange boonstaak meegebracht en daagt
iedereen uit om na te doen wat hij kan. Door de boonstaak als een polstok te gebruiken kan hij over het riviertje springen. Jef neemt een lange aanloop, plant
de stok in het midden van het snel stromend water en wipt zijn lenig
lichaam omhoog waardoor hij in zweefvlucht op de andere oever belandt.
Hij werpt het springtuig als een speer weer naar de overkant en roept:
Vooruit het is aan jullie nu . Wie is de volgende? De eerste die het ook eens gaat
uittesten is mijn broer Mil natuurlijk. Hij is de kleinste van de groep
maar altijd de eerste als er iets nieuws te proberen valt. Iemand van
de andere rakkers heeft weer gezegd: Dat durf jij niet hé
Milleke?, en dat is meer dan genoeg om hem te laten bewijzen dat
hij het wel durft. Milleke neemt een krachtige aanloop
en ploft de stok in het water. Zijn kleine lichaam gaat met een soepele
boog de hoogte in - maar op die plaats is de bodem van de beek nogal
zacht en de stok zakt diep in de modder - en blijft halverwege steken. Nu hangt hij daar, pal in het
midden van de Woluwe en houdt zich krampachtig vast aan zijn
polstok om niet in het stromende water te vallen. Hé, help mij, ik zit vast! , brult hij. Ja, dat zien wij ook, maar wat gedaan? Niemand durft in het stromend water gaan, dat bovendien nog verschrikkelijk stinkt ook. Mil slaat zijn benen om de stok en probeert wat hogerop te kruipen. Ik krijg krampen. Krijst hij , ik kan het niet lang meer uithouden... Hij glijdt al een stukje naar beneden. Waggel met uw lijf! Roept Jef, ge zult wel omvallen. Milleke probeert nu heen en weer te bewegen en uiteindelijk begint de stok door te buigen en kantelt heel langzaam, als in een vertraagde film, naar de overkant toe. Op het laatste nippertje laat de
waaghals de stok los en valt pardoes in het water. Nog net kan hij zich
vastgrijpen aan het gras op de oever waar een paar helpende handen hem
uit het stinkende water trekken. We trekken hele bussels gras en
proberen de viezigheid van zijn kleren te schrapen. Dat lukt maar half
en we besluiten terug te keren naar het oud fabriekje waar we via het
voetgangersbrugje opnieuw samen komen aan het pad langs de andere kant
van het water. Thuis bij Tenne vertellen we maar de halve waarheid en beweren dat Mil is uitgeleden en in het water gesukkeld. Nadat Tenne ons flink geschrobd
heeft en we, blinkend als een hesp, op onze kafzak liggen, zien we er
uit als twee engeltjes die nog nooit enig kattenkwaad hebben uitgehaald.