Nostalgische verhalen Over de oorlog, kindertijd, jeugd, verliefdheid, legerdienst en later leven.
11-04-2007
Mil 'Piot' en de zoetlingskes (Deel 2)
Plots stopt de plukker en kijkt gespannen in de richting van het pachthof...
Een forse mannenstem roept: Raymond, kom eens helpen om de koeien binnen te halen!
Liefst van al wil ik nu weglopen maar besef dat mijn broer me nodig heeft om door de opening te geraken.
Als een wervelwind glijdt de Piot uit de boom en rent in mijn richting.
Net op tijd beseft hij dat de buit hem belet om soepel door de
prikkeldraden te glippen. Hij laat zich voor de heiningdraad op de
knieën vallen en trekt in één beweging de trui uit zijn broek. De
appeltjes rollen in de kleine greppel onder aan de afspanning. Snel wil
hij nu door het gat komen maar zijn loshangende pull-over blijf
vasthaken in de scherpe punten.
Ik zit vast! Piept hij nerveus.
We zien hoe het hek aan de benedenkant van de boomgaard openzwaait en
boer René in de boomgaard stapt. Plots draait hij zich om, richting
pachthof. Raymond, waar blijft gij? Brult hij.
Met zijn stok in aanslag stapt hij op de dichtstbijzijnde koe af. Het
dier schrik en loopt de andere kant op, de man loopt achter haar aan,
hij heeft ons niet gezien.
Ondertussen probeer ik mijn broer te bevrijden en friemel aan het
wollen kledingstuk. Onwillekeurig laat ik de bovenste draad wat losser
en maak hierdoor het kluwen nog erger. De kleine zit nu aan beide
kanten vast. Als een worm wringt hij zich uit zijn trui en laat zich
hijgend naast mij in het gras vallen. Over zijn linkerwang zit een
schram van een vijftal centimeter maar hij schijnt er niets van te
voelen.
We liggen plat in de greppel en wachten met kloppend hart op wat nu
komen gaat. René zit nog steeds die ene koe achterna en wanneer hij ze
door de poort naar buiten drijft staat hij met zijn rug naar ons en
roept voor de derde keer naar zijn jongste zoon: Raymond, luiaard,
waar zit ge weer?
Mil maakt van die gelegenheid gebruik om met een paar rukken zijn pull-over los te trekken.
Twee grote gaten in het breiwerk zijn het resultaat.
We proppen onze broekzakken vol met zoetlingskes en sluipen op handen
en voeten weg van deze gevaarlijke plek. De overige appels in de
greppel halen we straks wel op als het donker is. Eenmaal aan ons
tuinpoortje gekomen durven we weer rechtop lopen en schuiven vlug langs
de achterdeur naar binnen. Aan de keukentafel laten we ons op een stoel
neervallen en zonder dralen werken we onze buit naar binnen.
Als moeder van haar werk komt en met haar fiets het steegje inrijdt, ziet ze ons buiten spelen.
Nog vóór ze van haar fiets stapt heeft ze de rode schram op Mil zijn wang al gezien.
Hé wel, wat heb je nu weer uitgestoken? En waar is uw trui? Hebt gij gene kou? Drie vragen tegelijk.
t Is te warm, zegt Mil en glipt vlug naar binnen waar hij de kapotte trui snel in de kamer verstopt.
Vooruit gij ook naar binnen, en als ik haar passeer geeft ze me een tik tegen mijn achterhoofd.
Eenmaal binnen haalt ma het brood uit de kast en begint dadelijk een boterham te snijden.
Vooruit aan tafel, we gaan eten!
Het kost haar heel wat moeite om het zwart rantsoenbrood te snijden
want het plakt zodanig aan het mes dat ze een tweede mes nodig heeft om
het eerste af te schrapen. Met tegenzin ga ik aan tafel zitten.
Ik heb geen honger, probeer ik.
Dan legt ge er uwe kop maar bij. Zegt ze resoluut.
Ze is blijkbaar niet in de stemming om veel complimenten te maken.
En gij, schavuit, ook geen honger? vraagt ze aan Mil die ondertussen alweer zijn piottenmuts op heeft.
Wij hebben zoetelingskes gegeten die we gekregen hebben van Raymond,
liegt hij en straks krijgen we er nog. Hij pinkt in mijn richting en
met zijn hand op zijn maag laat hij ostentatief een dikke boer.
Ach ja, wat gebeurde er met die trui?
Eigenlijk weet ik dat niet goed meer. Er zullen wel een paar oorvegen gevallen zijn zeker?
De rest van de appeltjes zijn we gaan ophalen als het donker was. De
boer heeft ons (toen, later wel) niet betrapt. Als we met de vracht
thuiskwamen hebben we verteld dat Raymond ons die appeltjes gegeven
had. Ons ma heeft ze in dank aanvaard en nadien nog eens 'nen dikke
merci' gezegd tegen Maria, de moeder van Raymond. Dat mens wist
eigenlijk van niks maar heeft toen toch niet verder gevraagd naar het
waarom van die 'merci', gelukkig maar...