Nostalgische verhalen Over de oorlog, kindertijd, jeugd, verliefdheid, legerdienst en later leven.
14-04-2007
De laatste loodjes ...
1944 - 1945
Tegen het einde van de oorlog worden de mensen nog meer op de proef gesteld dan voordien maar het leven gaat door ... De Duitsers voelen dat de
geallieerden in aantocht zijn en willen zo lang mogelijk stand houden
in de bezette gebieden. Dit brengt hen soms tot daden van wanhoop en
frustratie, ook tegenover de burgerbevolking. De mensen zijn uitgeput van deze vier jaar lange bezetting en kijken uit naar de komst van de geallieerde troepen. De laatste loodjes wegen het zwaarst zegt men altijd, en dat is ook zo. Op school krijgen we geen vitamines
meer omdat de voorraad waarschijnlijk op is. Ook het voedsel wordt
almaar schaarser en slechter. Dikke mensen zie je haast niet, dikke
kinderen nog veel minder. In de zomer lopen we vaak met
ontbloot bovenlijf of in een hemdje zonder mouwen, maar ik ben zó mager
dat ik me schaam als de mensen naar mij kijken. Mijn bovenarmen zijn zó
dun dat ik ze niet gewoon durf laten hangen omdat mijn ellebogen er dan
uitzien als dikke knokige knobbels. Ik heb er wat op gevonden om mijn biceps dikker te laten lijken en loop vanaf nu met gebogen armen rond. De ribben van mijn borstkas zijn zonder moeite te tellen, en toch heb ik een dik, opgezwollen buikje. Eigenaardig is dat. Na de oorlog moet ik twee maal in
de week bij de dokter onder een speciale lamp gaan liggen omdat ik -
net als mijn broer - een tekort aan vitamines heb, zegt hij
... Het nieuws van de landing in
Normandie doet de hoop op een snelle bevrijding weer opleven.
Bijna
dagelijks vliegen honderden Engelse bommenwerpers heel hoog boven onze
hoofden oostwaarts, richting Duitsland. Het gedaver van de vliegtuigen
wordt overstemt door het luchtafweergeschut van de Duitse artillerie.
Hoog in de lucht zien we de kleine wolkjes van ontploffende granaten
die meestal niet hoog genoeg reiken om de vliegtuigen te kunnen treffen. Nieuwsgierig willen we altijd
buiten naar de vele kleine wolkjes gaan kijken maar worden telkens door
ma of pa naar binnen gesleurd uit angst dat vallende brokstukken
(schrapnels) ons zouden raken. Een ander, nieuw verschijnsel aan
de hemel zijn de V-1 bommen met hun typisch brommend geluid. Ze vliegen
laag en we horen ze pas aankomen als ze al dichtbij zijn. Meestal
vliegen ze sputterend over onze hoofden voorbij maar één keer is het
bijna raak. Op tweehonderd meter van ons huisje, boven de Pachthofdreef, valt plots de motor stil ... Mil en ik zijn buiten en pa werpt zich met een tijgersprong op ons en duwt onze hoofden in het gras langs de kant van de weg. Blijven liggen! beveelt hij, als ik mijn hoofd optil om te kijken. Geluidloos zweeft het tuig over ons huis en pas na een halve minuut horen we de zware ontploffing. Later horen we vertellen dat de V-1 insloeg juist naast het kasteeltje van Withouck, dicht bij de Vier Armen. Vlak vóór de druivenserres in de boomgaard van onze huisbaas - boer René - worden twee "abris" (schuilkelders) gemaakt. Het zijn gewoon twee diepe putten
die mijn vader en de buren, van de andere twee huurhuisjes, uitgegraven
hebben. Over de putten liggen grote ijzeren golfplaten - witloofplaten
- en het geheel is afgedekt met bussels stro en aarde. Telkens als er vliegtuigen in aantocht zijn worden de mensen verwittigd door loeiende sirenes. Bij de eerste jankende klanken rennen we naar de abri en kruipen zo diep mogelijk in de put, heel dicht tegen elkaar aan. Op een dag is het weer zo ver en
iedereen loopt al naar zijn schuilplaats. Waarom ik steeds blijf
treuzelen en achterblijf weet ik niet maar het gebulder der kanonnen is
al losgebarsten als ik langs de achterdeur van ons huisje naar buiten
loop, richting abri. Plots weerklinken geweerschoten. Verstijfd van schrik blijf ik tegen de muur van de varkensstallen staan. Enkele Duitse soldaten zijn in een
gevecht gewikkeld met leden van de weerstand. De Witte Brigade zoals
wij hen noemen. Er wordt heen en weer geschoten tussen de
huizen.
Vanuit de abri hoor ik mijn naam roepen. De schrille stem van
moeder gaat door merg en been. Ik durf niet bewegen en twijfel
tussen doorlopen of weer het huis in gaan.
Dan roept ma een tweede
keer, nog luider en angstiger deze keer. Als van een bij gestoken ren ik
naar de schuilkelder ... maar op het moment dat ik het houten
tuinpoortje openduw om in de weide te komen, slaat een salvo kogels, net
boven mijn hoofd, de plankjes van het hekje aan diggelen. In twee sprongen ben ik bij de put en duik er hals over kop in. Pa grijpt me bij de arm en trekt me
recht. Ik voel geen pijn maar kijk bang afwachtend naar zijn gezicht
... het paar oorvijgen die nu moeten volgen blijft uit. Hij vergeet
gewoon om me te straffen voor mijn getreuzel. Zijn mijn ouders echt zo blij dat ik nog leef?