Geloof me de mannen blijven niet achter in mijn taaltje:
Bie ’t mannevolk
Nen deurejager : persoon die veel mag eten zonder te verdikken
Ie smeirt ze zelve : zwaarlijvige persoon
Een fakke wind : iemand met veel zwier en zwaai
Nen talloreterter : lange figuur
Ne lange zwierel : man met groot gestalte
Nen dubble joengne : puber
Ne vieze perluit : onsympathieke heer
Ne mageren harink : mager figuur
De garde : wijkagent, politieagent
’t bootje : de postbode
Den biermesjang : de drankhandelaar
Ne klutser : hij die onnauwkeurig werkt
Soepkieken : iemand die grappig uit de hoek kan komen
Nen akkeloare : stotteraar
Ne pézewévre : muggenzifter
Ne klunten oliebrood : iemand waarop men het niet echt begrepen heeft
Tjoolder : een arme persoon
Pispater : een zagevent
Masseur : kinesist
Ne skoolmjeestre : onderwijzer
Ne neetebuk: een nijdig ventje
Paptoarte :papperig persoon
Nen oardigoard : vreemd, onbetrouwbaar figuur
Nen deural : iemand die doorzet, hoe moeilijk het ook is
Ne slunsevint : voddenhandelaar, iemand die slordig gekleed gaat
Den buf van ’t spel : de zondebok
Nen bleuzoard : iemand die bloost
J’eit anden gelik koolscheppen : iemand met uitzonderlijke grote handen
J’eit oren gelik talloren : iemand met grote oren
Ne potuul : domme figuur
Ne pooijas : een clown
‘n zjeemtote : mauwveger
Ne lompe kloef: lompe, weinig elegant man
Moozevet : dik
Nen doendigoard : een bezig baasje
Pietje stek : deugniet
Zo dom of ’t achterste van een koe/varken : heel erg dom
Nen hertefretter : iemand die heel erg op de zenuwen werkt
Blokzwijn : hij die fel studeert
Slifsavatte : hij die zijn voeten sleept
Ne prethere : hooghartige man
Luuszak, luzzigoard : vuil iemand
De putmoaker : grafdelver
Ne wieten : halve gare
Vezelaar: hij die fluistert
Vezelaars zijn kwezelaars : fluisteraar hebben iets te verbergen
Ne kloefkapper : weinig elegante man
j’eit ne slag van de meulne get : hij is niet goed wijs
J’eit ’t zot in de kop : zijn hoofd slaat op hol
J’eit nie te piepn : hij heeft niets te zeggen
Ie loopt rond gelik ’n inne die moet legn : hij loopt nerveus rond
J’eit den top van z’n toenge ofgebeetn : hij hield de lippen stijf op elkaar
Nen broekskitter : bange figuur
Ie trekt ’n vieze gespe : hij kijkt boos
De skulpe hangt nog an z’n gat : ’t is nog een groentje
|