Op Canvas loopt deze vakantie de heruitzending van Rome. In die tv-reeks lijken de Romeinen alleen maar aan seks en geweld te denken.
Maar wat te denken van deze beschrijving: een klant heeft een prostituee zo afgerost dat ze het bed niet uit kan, haar voet is gebroken en ze is overdekt met wonden.
Haar pooier beklaagt zich dat ze niet meer kan werken.

Dit kon een passage uit Matroesjka's zijn – maar het is een fragment uit een tekst van circa 1.900 jaar geleden, gevonden in een Romeins legerkamp in de oostelijke woestijn van Egypte.
In de vuilnishopen van een aantal forten hebben archeologen in de jaren negentig duizenden Griekse teksten op potscherven gevonden (zie inzet), vooral uit het einde van de 1ste en het begin van de 2de eeuw na Christus. Franse en Deense geleerden zijn al jaren bezig zich door deze massa nieuwe informatie heen te werken en reconstrueren langzaam maar zeker het dagelijkse leven van het Romeinse leger.

Wat hadden de Romeinse soldaten te zoeken in deze uithoek van het rijk? In de oostelijke woestijn bevonden zich belangrijke steengroeven. Bij de Mons Claudianus haalden ze bijvoorbeeld het dioriet voor de zuilen van het Pantheon in Rome.
Door de woestijn slingerden zich ook belangrijke handelswegen. Het Romeinse Rijk bevond zich op zijn hoogtepunt, de keizer en de rijke Romeinen lieten het breed hangen.
Rome trok als een magneet luxeproducten aan. Zijde uit China, specerijen en katoen uit India, wierook uit Zuid-Arabië, ivoor uit Afrika kwamen aan in de havens Berenike en Myos Hormos (nu Quseir al-Qadim) aan de Rode Zee.
Karavanen brachten de handelswaren naar Koptos (Qift) aan de Nijl, vanwaar de kostbare waren via de rivier naar Alexandrië werden vervoerd en vandaar naar Rome en de rest van het rijk.

Om de steentransporten en de handelskaravanen te beschermen, legden de goed georganiseerde Romeinen een reeks forten (praesidia) aan. Die versterkte posten hadden niet alleen een militaire functie, maar waren ook belangrijk voor de logistiek: in elk fort boorden de soldaten een waterput waarmee ze passanten bevoorraadden.
Er woonden ook burgers in of nabij de kampen, voornamelijk handelaars.

In elk fort dienden ongeveer vijftien soldaten, meestal twaalf infanteristen en drie ruiters. Ze waren afkomstig uit legerkampen in de Nijlvallei en deden een tour of duty in de woestijn.
 Nabij het fort van Krokodilo is een opschrift gevonden waarin de soldaat Dida meedeelt dat hij vijf maanden ter plaatse was. Volgens de onderzoekers is de lengte van de inscriptie – de regels zijn meer dan drie meter lang – in verhouding tot de verveling die hij in de woestijn moest verduren.

Want uit de teksten blijkt dat de soldaten lang niet altijd met krijgshaftige zaken bezig waren. Zeker, er zijn verslagen van de aanvallen van ‘barbaren' (nomaden) op de kampen, maar een groot deel van de tijd waren de militairen zoet met routinetaken.
In het leger is er in 2000 jaar soms weinig veranderd. Zo moest de soldaat van wacht in een logboek noteren wie er 's nachts op welk tijdstip langskwam.

In het reilen en zeilen van de soldaten vallen vooral de teksten over de prostituees op. Prostitutie was in de antieke wereld wijd verspreid, maar het is uitzonderlijk dat we een zo uitvoerig beeld krijgen van de praktische organisatie.
Het blijkt dat de garnizoenen per maand een prostituee konden huren. De huurprijs bedroeg 60 drachme, met daarbovenop een transactiebelasting van 20 procent voor rekening van de klanten, dus 72 drachme in totaal.
 De teksten geven meestal aan of het tarief met of zonder belasting werd aangegeven (vergelijk ‘btw inbegrepen'). In een garnizoen dienden vijftien soldaten die dus elk bijna 5 drachme per maand bijdroegen aan de huur.
 Een infanterist in deze forten kreeg mogelijk een soldij van circa 30 drachme per maand, maar daar werden nog ‘voordelen in natura' als voedsel afgetrokken.

De pooiers waren burgers. Ze hadden een netwerk van tussenpersonen uitgewerkt om hun meisjes te laten renderen en te laten werken in de verschillende garnizoenen.
 De souteneur Longinus uit het dorp Persou bijvoorbeeld laat tussen de regels aan zijn agent Apollinaris in Krokodilo verstaan dat hij het meisje Sarapias voor zichzelf mag houden. Hij mag haar ook in een ander dorp verhuren, maar dan moet hij zorgen ‘dat ze bij een betrouwbare man terechtkomt, zodat ze niet mishandeld wordt'.

Een andere pooier, Filokles, heeft ook een handeltje in wijn en groenten – producten die buiten het normale rantsoen van de soldaten vallen.
Hij biedt de soldaat Aquila aan de belasting en de transportkosten voor een meisje op zich te nemen – ongetwijfeld als ‘commerciële geste'.

De meisjes waren hoogstwaarschijnlijk slavinnen. In de tekst worden ze soms ‘varkentjes' genoemd. We moeten ons weinig illusies maken over het leven van deze vrouwen.
Hun activiteit wordt ook omschreven als kukleuein, ‘ronddraaien': de prostituees ‘deden hun ronde' bij alle soldaten van het garnizoen.