Vrijdagmorgen verschijn ik om 8 uur s morgens op het appel. Ik ben daar niet alleen. Kanker is heel sociaalvoelend en maakt geen onderscheid. Jong of oud, man of vrouw, inlanders of vreemdelingen, kanker spaart niemand.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Het is aanschuiven bij de verpleegkundige. In de Universitaire ziekenhuizen is het een traditie om tien of meer patiënten op het zelfde uur afspraak te geven. Kwestie dat de dokters, die veelal slechts een uur later verschijnen, zeker niet zullen moeten wachten. Ik word gemeten en vervolgens gewogen op zon antieke weegschaal met gewichtjes. Op grond van lichaamslengte en gewicht wordt de optimale dosis van de chemokuur berekend. De concentratie moet sterk genoeg zijn om zoveel mogelijk kankercellen te doden en toch niet te sterk om te vermijden dat er gelijktijdig teveel goede cellen zouden vernietigd worden. Leuk om weten.
Ik sta daar die eerste vrijdag als onwetende nieuwkomer tussen alle andere slachtoffers die op deze dag hun chemo moeten krijgen. Het zijn er verbazingwekkend veel. Sommigen hebben al ervaring, kennen de procedure en weten wat hen te wachten staat. Anderen zijn groentjes, zoals ik. Door de gang loopt een jonge vrouw die er ronduit ellendig uitziet. Haar gezicht is asgrauw en ze heeft donkere kringen om haar ogen. Ze is heel erg mager. Ze draagt een hoofddoekje om haar kale hoofd en loopt voorbij met nietsziende ogen. Ze gaat gebukt onder een last die haar tengere schouders amper kunnen dragen.
Verderop staat een ouder dametje dat als een verschrikt vogeltje elke beweging om haar heen volgt. Ik voel haar angst in mijn buik. Het is de angst om het onbekende die vaak erger is dan de pijn zelf. Ik wil haar geruststellen, maar mijn stem trilt te hard. We staan daar allemaal alleen en toch zijn we verbonden. We vechten tegen eenzelfde vijand. Er wordt niet veel gesproken. Iedereen schuift aan, stilzwijgend, de gedachten gericht op wat komen gaat.
Na de weeg word ik naar een kamer gebracht. Wat is alles hier toch vreselijk oud en versleten. Het is net of de tijd een eeuw terug wordt gedraaid. Alles in dit ziekenhuis is oud en versleten. We lopen door een lange, kale, met kleine vierkante steentjes betegelde gang. De kamers hebben zware, brede, houten deuren met piepende scharnieren. In elke kamer staan twee crèmekleurig gelakte, ijzeren bedden, soms ook vier. De plafonds zijn zo hoog dat je de spinnenwebben niet kan zien. De muren zijn geschilderd in een grauwgroene kleur. De ramen zijn smal en hoog, maar je ziet geen lucht, enkel de bakstenen muren van nevenliggende gebouwen. Op de vensterbank staat geen plantje of bloemetje. Aan de muren hangt geen enkel prentje of schilderij.
Alles doet me denken aan een afgedankte psychiatrische kliniek. Als ik al niet misselijk word door het denken aan de nakende chemo, dan word ik het alleszins in die kille, kale, levenloze omgeving.
De verpleegkundige wijst me bed twee aan en zegt dat ik het me gemakkelijk moet maken. Ze zullen me komen roepen voor het onderzoek bij de dokter. Pas daarna kan de chemo toegediend worden.
Wachten. Wachten is een werkwoord dat ik daar in de Leuvense ziekenhuizen heb leren vervoegen tot in het oneindige: ik wacht, ik heb al lang gewacht, ik wacht nog steeds, hoe lang zal ik nog moeten wachten? Wachten, wachtte, gewacht. Ik kan ze niet meer tellen, de uren ik hier al wachtend heb doorgebracht.
Gasthuisberg staat synoniem met Wachthuisberg.
© Karlijn Koninckx