Ik lig in het bed en wacht op mijn eerste chemo. Af en toe hoor ik het luidruchtig gerammel van een ijzeren karretje over de kleine tegeltjes in de gang. Het geluid komt steeds uit dezelfde richting, komt luider dichterbij, en rijdt meestal de deur van mijn kamer voorbij. Even later klettert het even luid rammelend op zijn weg terug. Ik vraag me af wat het betekent, maar ik ben alleen in de kamer. Ik kan het niemand vragen. Gelukkig heb ik wat leesgerief mee om de tijd te doden. Het lukt me echter niet iets van het boek tot me te laten doordringen.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Kort na de middag stopt het karretje voor mijn deur. Ik heb intussen wel honger gekregen. Misschien zijn ze daar met wat eten?
Hier zijn we dan, mevrouw, zegt de opgewekte verpleegster, terwijl ze het rammelend gedoe vol buisjes, zakjes en spuiten bij mijn bed parkeert. Mijn honger is op slag voorbij. Nu gaat het komen. Er wordt deskundig een naald geprikt en kort daarna begint het eerste infuus te lopen.
Zodra dat zakje is leeggelopen mag je me roepen, dan kom ik het volgende infuus aanhangen zegt ze, alsof het om kadootjes onder de kerstboom gaat. Ze verdwijnt met de rammelkar en trekt de piepende deur achter zich dicht.
Ik bekijk het infuus en vraag me af wanneer ik misselijk ga worden. Ik zet het kotsbakje binnen handbereik. De vloeistof drupt tergend langzaam in mijn arm. Eindelijk is het zakje leeg. Ik voel totaal niets. Ik word niet ziek, voel me niet misselijk. Zouden al die verhalen over misselijk makende chemos dan overdreven zijn? Het tweede infuus loopt even vlot binnen. De derde vloeistof zit in een merkelijk kleiner zakje, maar ziet er met die rare kleur wat venijniger uit.
Dit is het product waarvan je haar uitvalt zegt de verpleegster. Als ze weg is voel ik voorzichtig aan mijn haardos, maar er schijnt (nog) niets verkeerd mee te zijn.
© Karlijn Koninckx
|