In het spoor van Heidegger zoeken naar de zin van Zijn.
27-02-2006
Handelen, toch niet zo simpel!
Handelen ?
Toch nog eens die enigmatische eerste zin van Brief über den Humanismus citeren: « Wir bedenken das Wesen des Handeln noch lange nicht entschieden genug. » Ook zuiver retorisch een zeer opmerkelijk incipit. Het is bekend dat M. Heidegger meestal in het begin van een tekst duidelijk zijn thema aangeeft, zoals grote componisten dat al in de eerste maten van hun compositie doen. Maar hier is hij wel echt 'in medias res' begonnen. Zelfs de meest aandachtige lezer maakt hier een uitschuiver bij zijn eerste pas in de ruimte.
Handelen dus?
Handelen staat vaak tegenover Zijn. 'Agere sequitur esse' zegt het oude adagium. Handelen is tot volle wasdom brengen wat al is, minstens initieel. Maar kan het ook méér? Ja, zeker. Handelen realiseert verborgen mogelijkheden. Handelen openbaart. Epifaneert onvermoede krachten.
Handelen brengt verschillende zijnden, omwille van hun verschil, samen, 'attunes', stemt ze op elkaar af.
Waar ontspringt het handelen? Waar vindt het zijn borrelende bron? Handelen is het kenmerk van alle contingente zijnden. Handelen ontspringt in de vastbeslotenheid van elk beperkt zijnde aan de dreiging van het Niets te ontkomen. Elk beperkt zijnde ervaart in zijn Zijn de dreiging van het Niets én ervaart de vastbeslotenheid zich vanuit dat Zijn daartegen te verzetten. Diep in zijn eigen Zijn staart elk contingent zijnde in de Grijns van het Niets. Handelen is de vrucht van de confrontatie diep in het eigen Zijn van dit beperkte zijnde met de dreiging van het Niets. Vanuit hun zijnsnood drijft het Zijn de zijnden naar elkaar om elkaar bij te staan, drijft ze tot handelen, drijft ze tot compensatoire interacties. Dat zit zo diep in ons dat we bij elke ontmoeting elkaar zeer bewust die compensatoire interacties willen aanbieden: « Drink je iets van me? ». Dat is niet voor niets zo algemeen verspreid. In het handelen vinden de vanuit hun beperking bedreigde zijnden elkaar voor deze compensatoire interacties om de Grijns een lange neus te zetten. Voorlopig toch. Handelen doet zijnden elkaars zijnsbehoefte aanvullen, bestrijdt de gemeenschappelijke dreiging van de Grijns van het Niets en ruimt baan voor nieuwe mogelijkheden.
Als ik niet geregeld eet, als ik niet geregeld drink, dan ga ik dood. Als we geen hout op het vuur gooien, dooft het. Zonder benzine in de tank valt de motor stil. Alleen wie blind is, ziet niet dat alles alles nodig heeft, dat alles met alles verbonden is om te kunnen bestaan. Dat niets op zichzelf bestaat. Alle zijnden zijn uit zijnsnooddruft in voortdurende onderlinge compensatoire interacties met elkaar verbonden om de Grijns te overleven. Om voorbij de Grijns te leven. Die compensatoire interacties maken meer mogelijk dan het naakte overleven, dan het pure duren.
Compensatoire interacties maken mogelijk wat niet mogelijk lijkt. Kijk hoe een vliegtuig met alle wetten van de zwaartekracht spot en deze juist aanwendt om ze te overwinnen. Hoe zo'n Galaxy-vrachtvliegtuig honderden tonnen vracht de lucht inzuigt. Tegen alle wetten van de zwaartekracht in. Maar wel zich baserend op die wetten. Zei niet Fr. Bacon reeds: « Natura non nisi parendo vincitur. »? (Alleen door de natuur te gehoorzamen wordt ze overwonnen.)
Humanitas is man-made. Is het product van menselijk inzicht en menselijke inspanning. Van de gecoördineerde inspanningen en zorgen van alle mensen, van hoog tot laag. Géén bijdrage kan gemist worden, want menselijkheid is een te kwetsbare en te tere kasplant. Het Nazisme is het duidelijkste voorbeeld van wat er gebeurt als niet iedereen er zorg voor draagt, als naast de kerken, de universiteiten, de intelligentia ook de gewone man in de straat het laat afweten en niet voor zijn eigen humaniteit en voor de humaniteit van de gemeenschap zorg draagt: dan gaat ze teloor, of erger, dan verkeert ze in inhumaniteit, en die is gruwelijker dan de animaliteit.
Humanitas krijgt elk mensenkind aangeboden, bijgebracht, toegevoegd door andere mensen die er rond staan. Vanaf de eerste ogenblikken na de geboorte, in de intimiteit van het koesterend zogen en verzorgen door de moeder. Een kind de borst geven is niet een spijsverteringskanaal voorzien van voldoende grondstoffen. Door de liefde, de warmte, de koestering, de intimiteit, de erotiek die gepaard gaan met 'het aanleggen' wordt de baby ingeleid op de moeilijke weg ter verovering van de humanitas. Vrij vlug verrijken het lachen, het lieflijke toespreken van de baby zijn louter biologische leven en opgroeien en tillen het naar een hoger niveau. Opvoeden omvat warempel meer dan het kind voorzien van voldoende voedsel. Opvoeden betekent zo'n kind humaniteit bijbrengen het inpassen in de humanitas van de gemeenschap.
Een mens leeft vanuit drie niveaus. Op het laagste niveau is hij een kosmisch wezen en daarom zoals elk kosmisch wezen, zoals elke ster onderworpen aan de rigide, lineaire, universele wetten van de kosmos, 'zonder aanzien des persoons' b.v. onderhevig aan de zwaartekracht. Als een fysisch wezen is de mens onderworpen aan alle onverbiddelijke fysische wetten, zoals b.v. druk in hart en bloedvaten. Hij is ook een chemisch wezen, en als dusdanig gehoorzaamt b.v. zijn homeostase aan alle universele wetten van de scheikunde. Deze kosmische wetten staan los van en onverschillig boven alle particuliere 'belangen' van de individuen. Ze kennen geen autonome Ego's.
Als je rond je kijkt, dan ontmoet je overal leven. Alle aseptische ruimten zijn man-made. Zijn artefacten en gaan blijkbaar tegen de gang van de natuur in. Het lijkt er sterk op dat alle materie 'hogerop' wil; dat alle materie het zuiver kosmische niveau wil overstijgen, dat alle materie per se naar het vitale organische niveau wil opklimmen en leven wil worden. Heel de evolutie lijkt erop gericht de fysische en chemische wetmatigheden te coördineren en te doen samenwerken om 'Stardust' tot 'Vital Dust' (Chr. de Duve)V te promoveren.
En zelfs op het niveau van het leven lijkt de werking van de universele wetmatigheden getransponeerd naar een hoger niveau, naar het niveau van de mens. Naar het niveau van de humaniteit. Toch is humaniteit beslist geen zoölogische eigenschap. Ze stoelt wel op een zoölogische sokkel, op een nauw bij de kosmos aansluitend zoölogisch fundament en structuur. Humaniteit is echter zelfs geen metafysische eigenschap.
Humaniteit is een typisch labiele menselijke eigenschap die gaande de evolutie (door 'muiters' aangevoerd) door de opeenvolgende generaties beetje bij beetje werd opgebouwd en ontwikkeld. Die evolutie bracht heiligen en wijzen voort, dichters, denkers en kunstenaars, geleerden en vaardige vaklui en gewone goede mensen.
Humaniteit is een labiele, door elk individu steeds weer 'from scratch' op te bouwen constructie van inzichten, onderscheidingen, oordelen, gedragingen betreffende de dingen van de wereld, de anderen en zichzelf. In die opbouw spelen verhalen en dus vooral taal een bepalende, en bewarende rol.
Die labiele constructie wordt op een kwetsbare wijze overgedragen, niet door een onfeilbare causaliteit. Ze wordt iedereen aangereikt door tradities, door taal, door gebruiksvoorwerpen, door rituelen, door werkorganisaties en werkverdelingen, door voorbeelden van heiligen, helden en antihelden. Die constructie wordt niet overgedragen door koude, neutrale, universele causaliteit volgens onverbiddelijke kosmische, fysische of chemische wetten, maar heeft oog voor de privé-belangen en voor de zelfstandige eigenwaarde van elk individu apart.
Daarom is humaniteit een zo kwetsbare schat die alle mensen, afzonderlijk als individuen en samen als mensdom, door de geschiedenis moeten dragen en continu in stand moeten houden en beveiligen. Juist omdat humanitas geen stabiel kosmisch noch een efficiënt fysisch noch een veilig chemisch product is dat zonder aandacht voor de individuen ontstaat en bestaat, maar omdat humanitas voortdurend in vrije val verkeert. Humanitas immers dreigt daarom continu in die vrije val op een lager niveau te pletter te storten. Het moet daarom steeds weer tot leven worden gewekt, onafgebroken beschermd en beveiligd, zonder onderbreking in stand gehouden worden. Humanitas kan nooit in een luie stoel lekker achteruit leunen, de handen werkloos in de schoot.
Humanitas is een efemeer gemeenschapsproduct. Een mens, een humane mens is niet in isolatie te vinden. Humanitas is niet los verkrijgbaar. En de heilge woestijnvaders dan? Er bestaan geen woestijnbewoners in isolatie. Woestijnbewoners verkeren steeds in verheven gezelschap: je vindt ze verzonken in oude teksten, gebogen over oude boekrollen. Eremieten leven van die oude teksten meer en intenser dan van haute-cuisine-schotels. Ze ontvluchten de wereld, maar niet de werkelijkheid. Ze proberen te ontsnappen aan hun te opdringerige, te kleverige concrete kosmische Umwelt. Maar in de naakte woestijn of de naakte cel bloeit boven oude folianten een weelde aan inzichten over wereld, mensen en de wisselwerking ertussen. Alleen in verheven gezelschap floreert humanitas.VI
Humane mensen zijn nooit los verkrijgbaar. Ze worden enkel per gros aangeboden, en dan moet er steeds een flinke hap goed belegen bij zijn. Mens-zijn is steeds ingeschaard zitten in een omvangende, dragende, beschermende kudde. Zonder de voedende wijsheid van ouderen vastgelegd in oude wijsheidsgeschriften verpietert alle menselijkheid. Daarom zijn teksten zo onmisbaar. Elke mens leeft weliswaar op een zoölogisch substraat, maar uit onversneden zoölogie en 'pure natuur'-biologie bloeit geen humaniteit op. We krijgen die humanitas van andere mensen. Ze komt tot ons in verhalen over helden en antihelden, in heiligenlevens die tonen hoe mensen de dwingelandij van het blote zoölogische bestaan overstegen. Voor die gemeenschapspool heeft M. Heidegger onvoldoende aandacht gehad, vind ik. M. Heidegger schrijft in Zur Sache des DenkensVII (2000) p. 15, «Die Zeit ist nicht. Es gibt die Zeit.» We zouden hem kunnen parafraseren en zeggen: «Die Humanität ist nicht. Es gibt die Humanität. » Dat geven, dat gebeurt door de mensen. Door vele mensen samen, als mensdom, verspreid (en verzameld) over de ruimte en over te tijd. Uitzonderlijke individuen hebben daarin wel een bepalende rol gespeeld, zoals wetgevende en religieuze genieën: b.v. Hammoerabi, Mozes, Soloon, Lao Tse, Boeddha, Confutse, de profeten van Israël, Jezus; en verder heiligen, wetgevers, rechters; maar ook dichters, filosofen en priesters droegen hun steentje bij. De filosofie speelt hier een vormgevende rol: zij coördineert, structureert, zorgt voor cohesie en consequentie en voor overdracht, voor communiceerbaarheid. Ze zorgt ook voor het contact met de harde realiteit, met de overige cultuurfactoren, met de kosmos, de fysica en de chemie.
Even mijn onmiddellijke inspiratiebronnen vermelden. Een artikel van Hans Achterhuis I DE UTOPIE VAN PETER SLOTERDIJK:' REGELS VOOR HET MENSENPARK' stak de vlam aan de lont. Ik kocht dat boek van P. Sloterdijk. Van het Davidsfonds ontving ik die dagen van Daniel de Smet, & al., De islam is modern.II Deze lectuur wakkerde een oude, walmende wiek op tot uitslaande brand. Aansluitend nam ik weer Martin Heideggers Brief über den HumanismusIII ter hand, en bleef weer haperen aan die enigmatische eerste zin: « Wir bedenken das Wesen des Handeln noch lange nicht entschieden genug. » Daarin schrikt een reeks ingebouwde tegenstellingen en vraagtekens de aandachtige lezer al meteen af. Hij begint aan een tekst en wordt al vanaf de eerste zin op het verkeerde been gezet. Hij heeft niets in handen om die enigmatische eerste zin enigszins te duiden, en dus om verder begrijpend, meedenkend of kritisch te lezen. Uit vorige lectuur van de Brief weet de lezer dat M. Heidegger zich tegen Sartre zal keren, tegen diens bewering dat: « en faisant l'homme se fait ». Maar verder blijven het rinkelende belletjes, waarvan je de klepels slechts vaag kunt vermoeden. Daarover straks misschien meer.
Hoe staat b.v. het steeds particuliere 'Handeln' tegenover het steeds universele 'Wesen'? Voltrekt elk 'Handeln' zich niet steeds tussen concrete, particuliere, in het Hic et Nunc geïncarneerde zijnden? Dat beweerde al Aristoteles. En is elk 'wezen' niet per definitie universeel? Hoe staat 'bedenken' tegenover 'entschieden'? En dit tegenover handelen? En heeft humaniteit niet steeds met particuliere dingen of mensen te maken? En toch ook met particulier handelen? Hoe is die relatie tussen particulier en universeel? En wat is een brief? Is dat een natuurproduct? En wat is de zijnsdensiteit van 'humanisme'? Welke zijnsaard heeft dat fenomeen? Of is ook dat een puur artefact? Puur man-made?
Het Humanum
In ons dagelijks doen en denken gaan we er te vlotjes vanuit dat humane mensen ons omgeven. We vinden het feit dat mensen humaan zijn en zich humaan gedragen vrij vanzelfsprekend en vrij voor de hand liggend. Humane mensen zijn er, zoals er bomen zijn, zoals er lucht en zon zijn, wind en zee. Probleemloos. Beschikbaar. Steeds uit voorraad leverbaar. Althans, vanuit die opvatting oordelen we, handelen we en leven we.
Maar de opvatting dat humanitas probleemloos, vanzelfsprekend steeds zo maar uit voorraad leverbaar is, werd me dezer dagen plots ontnomen. Ik ontwaakte uit mijn 'Schlummer '. Het leek wel een ontluistering.
Humanitas lijkt me ineens geen essentia meer te zijn die naadloos op de existentia van de mens plakt. Humanitas is geen monolithische, statische eigenschap van de mens zoals b.v. zijn soortelijk gewicht.
Bij de geboorte van een mensenkind komt weliswaar volgens Midas DekkersIV een larf ter wereld, een biologisch wezentje dat alles in zich draagt om, bij gunstige omstandigheden, tot mens, tot een humaan wezentje uit te groeien. Maar dat wonder van de humaniteit kan pas gerealiseerd worden na heel, heel veel samenwerkende en elkaar bekrachtigende inspanningen van de ouders en de hele omringende gemeenschap: « It takes a village to raise a child. » Ervaring echter leert dat deze inspanningen jammerlijk kunnen falen.
Met elk mensenkind wordt een autonoom en eigenzinnig centrum van initiatief, beslissingen en acties geboren; een Ego, dat zijn bestaan op vele manieren zal affirmeren en daar onmiddellijk alle ruimte voor zal opeisen. Hoor maar hoe een baby zich luidkeels meldt zodra hij zich niet lekker voelt of honger heeft. Zijn doordringend krijsen kan de zenuwen van de ouders tot de uiterste grenzen van hun draagkracht aftasten. Elke baby is een zich assertief affirmerend wezentje. Maar is het ook een menselijk wezen? Neen. Wel een vitaal wezen. Wel een actieve entiteit. Wel een autonoom en zelfbewust centrum van beslissingen en acties. Maar humaan? Neen!
De humaniteit komt niet via zoölogische processen ter wereld. Zijn humanitas krijgt dat jonge wezentje van buitenaf toegeschoven, aangeboden van elders. Humanitas is nooit het resultaat van een interne, autonome ontwikkeling noch een zelfstandige verovering, maar is een erfenis van de gemeenschap, een aangereikt patrimonium.
Humanitas is geen essentia bij de existentia van de mens.
Humanitas kan enkel een erg bros en dun laagje vernis zijn, voor iedereen afzonderlijk en voor allen samen. Wie er zich over beklaagt dat de menselijkheid van een volk of cultuur maar een bedrieglijk laagje vernis was of is, die weet niet wat humaniteit is. Humanitas plakt niet naadloos als essentia op de menselijke existentia. Het is iedere dag opnieuw het moeizame resultaat van de zorg van ieder en van allen samen.
Je plukt Humanitas niet van een boom of struik. Ze priemt niet nijdig als 'onweerstaanbaar gras' (Tomas Tranströmer) tussen muur en tegel. Ze vloeit ons niet aan via zefier noch föhn. Geen hele vluchten zwaluwen noch reeksen ganzen-V's kondigen haar komst aan. Geen visser strikt haar in zijn netten en vist haar op uit de zee. In de donkerste en diepste mijnen hakken kompels haar niet vrij uit de tektonische druk van de aardlagen; geen zeef spoelt haar als goudkorrels uit slijk en rivierwater. Humanitas komt niet uit de diepte van de woestijn aangeschommeld op de bulten van een karavaan kamelen als een specerij. De hemelen dauwen haar niet als zachte groene regen (Roemi) op ons neer. Humanitas is geen aangeboren wezenseigenschap.
Humanitas is man-made. Menselijkheid is mensenwerk. Uitsluitend als mensenwerk verkrijgbaar. Is dus een uiterst kwetsbaar en teer kasplantje dat liefdevol vertroeteld moet worden. Ze wordt elk mensenkind door zijn omgeving geschonken, toegeschoven in voorbeelden, in reflecties, in goed- en afkeuringen, in emotionele reacties, in houdingen, in blikken, in gedichten, in verhalen, in roddels, in jeugdboeken en schoolboeken, in kranten of weekbladen, in glossy's, in romans, toneel, opera's, soaps, films, in massamanifestaties en besprekingen ervan. In verkiezingprograms en -toespraken, in feesten en vieringen. In geschenken en wensen. In overgangsriten, in rituelen, in gebruiken en folklore, in taal en woordenschat.
Humanitas staat op je te wachten op de rekken van bibliotheken, hangt te kijk in onze musea of staat in reserve opgeborgen in de kelders. Humanitas wordt aangeleerd in gezinnen en buurten, in duivenclubs en tijdens koffiekletsen, in besturen en comités, ligt voorgetekend in statuten, regels en tradities, blijkt uit verslagen en verzamelingen van souvenirs. Ouders, ooms en tantes, dichters, mystici, filosofen en theologen, priesters, professoren, opvoeders, leraren, rechters en politieagenten verkondigen, verspreiden en handhaven de Humanitas.
Humanitas is alleen veilig in de deugden, vooral in de 'kleine' deugden van barmhartigheid, van mildheid, van ootmoed, in daden van vergevingsgezindheid, in een houding van tederheid, in de attitude van genegenheid en in gunnende liefde. Dit zijn deugden die je wegleiden van de rigide weg van de onbuigzame rechtlijnigheid. Afwijkende deugden. Fronesis of verstandigheid gaat in tegen de universaliteit ook al bij Aristoteles.
Humanitas voelt zich nooit thuis in onverzoenlijke gestrengheid.
Ongeborenen, vluchtelingen, gehandicapten, zieken, daklozen, dementen en terminalen testen voortdurend de veerkracht en vitaliteit van onze menselijkheid. Ze wordt, hopelijk, gecultiveerd in ziekenhuizen, rusthuizen, opvangcentra en gestichten allerhande. (Wordt vervolgd.)
De mens, hij is nooit voldaan. Nooit tevreden met zichzelf. Nooit bevredigd door of voldaan met de dingen rondom hem: hij blijft steeds lijdend aan een fundamenteel manco aan Zijn. Hij verkeert in de onmogelijkheid dit manco aan Zijn definitief aan te vullen. Is dit manco een vloek of een zegen? Is dit manco geen 'Felix culpa'? Geen fortuinlijk deficit? Want ontspringt daaruit niet onze vrijheid? Gaapt daar niet de ruimte voor onze verantwoordelijkheid om onszelf te maken tot een zinvol wezen. We zijn zeker onvolledig, maar dat is totaal buiten onze verantwoordelijkheid. We zijn in het bestaan geworpen, dat wel. Maar dat geworpen-zijn maakt ons vrij. Dat maakt dat we niet vast gemuurd zitten in het Zijn. Dat we verantwoordelijk zijn voor onze eigen, vrij te kiezen zijnsaanvullingen. En dat we dus verantwoordelijk zijn voor de gestalte van het eigen Ego.
Toch blijft de vraag: waarom ligt de mens dan zo breed uitgesmeerd over de dingen van de wereld? Is dat een voordeel alleen voor onszelf? Of is het ook een voordeel voor de wereld, voor de dingen van de wereld, voor het Zijn zelf? Of voor beide samen? Ik denk dat beide samen er hun voordeel uit kunnen puren. Waarom ligt het Zijn van de mens zo ostentatief breed uitgesmeerd over de dingen? M. Merleau-Ponty heeft ooit iets geschreven dat me elke dag begeleidt:
"De mens vertolkt wat in het Zijn op hem wacht om gezegd te worden."
We zagen al dat de mens leeft als een bedelaar, als een nooddruftige, met behoefte aan lucht in de longen, en kosmisch zonnelicht in de ogen, bedelend om de liefde en nabijheid van zijn geliefden, om vriendschap van gelijkgestemden, verlangend naar gerechtigheid, naar vergeving en vrijheid en mentale rust.
Maar door de mens, met de mens, in de mens komen de elementen en de dingen van de wereld tot hun recht, tot hun zin, tot hun eer, tot hun voltooiing, tot hun volle wasdom, tot openbarende verbanden en interacties.
Mensen openbaren en verheerlijken de elementen b.v. in het genot van een glas wijn, in de bekoorlijkheid die uitgaat van een mooie vrouw, maar ook in de aanwending van de materialen. Kijk maar hoeveel materialen tot hun eer, tot hun eigenheid, tot zinvol verband en tot vruchtbare interacties komen in de bouw van een huis, in de fabricatie van een tv-toestel, in de constructie van een vliegtuig of een scantoestel. Stap een warenhuis binnen en sta in bewondering voor de brede waaier van materialen die ons daar in duizenden vormen overvloedig ter beschikking staat. Bekijk een muziekinstrument: hoe een vioolkast de specifieke structuur en mogelijkheden van verschillende houtsoorten coördineert en tot hun volle ontplooiing laat opbloeien. Bedenk dan hoe zo'n viool kattendarmen (in feite schapendarmen.) verplicht iets te produceren dat zonder de mens gewoon niet zou bestaan: uit hout, kattendarmen en paardenstaartharen doet zo'n viool Mozart opklinken. Bewonder de statige vlucht van een vliegtuig dat boven je tuin scheert en bedenk hoe de mens daarin materialen en natuurwetten dwingt tot prestaties waartoe geen enkel stoffelijk ding op zichzelf in staat zou zijn. Bekijk het samenspel van planten en kleuren in een park of bloementuin. Bedenk tot welke prestaties wij de elementen tijdens een onderzoek in een ziekenhuis dwingen, of tijdens een tv-uitzending, of bij de verkenning van de interstellaire ruimten. Telkens brengt de mens de elementen en de dingen tot hun voltooiing, openbaart hij hun eigenschappen en beklemtoont hij hun specificiteit en hun sublieme en creatieve interacties. Wij doen de materie spreken en handelen, ver boven haar eigen mogelijkheden als ze aan zichzelf waren overgelaten. We doen de elementen en materialen uitstijgen boven hun eigen Zijn, vaak door een oneigenlijk gebruik ervan. Zoals kinderen gewoonlijk doen met hun speelgoed."De mens vertolkt wat in het Zijn op hem wacht om gezegd te worden."En niet alleen gezegd. Ook doorleefd en beleefd te worden.
Spreken wij daarom niet te denigrerend over de materie. Want ze is duidelijk meer dan louter materie. En hebben we het niet aan de materie te danken dat deze cliffhangers met zulke vervoering elkaar kunnen liefhebben. Leven we niet in vruchtbare symbiose met een onoverzienbare verscheidenheid aan materialen? Drijft zorg ons niet tot vruchtbare en openbarende en zinonthullende interacties met de kosmos? ·
Waarom toch moet de mens zo strijden om in het bestaan te blijven? Waarom is ons bestaan zo kwetsbaar? Waarom verzetten we ons zo hardnekkig tegen de dreiging van het Niets en laten we er ons niet veeleer zachtjes in wegglijden? Het kan de rots toch niets schelen dat ze vermalen wordt tot gruis. Materie gaat immers nooit verloren. Atomen kennen geen einde. Maar als de mens sterft, dan gaat een IK verloren. Elk Ego wil eeuwigheid, wil als eenmalig IK blijven bestaan. Als weergaloos en zelfstandig centrum van beoordelen, kiezen, beslissen en handelen.
We willen beslist niet in het Niets verdwijnen, omdat we willen kunnen blijven IK zeggen, omdat we zelf willen beslissen over ons handelen. We willen niet als de planten en de dieren recycleerbaar zijn, doorgeefkanaal in de keten van de elkaar opvolgende generaties. Mensen zijn geen recycleeritems in een kringloopcentrum.
Geen mens is vervangbaar door enig andere mens. Elke mens is een uniek Ego. Hij of zij krijgt dan ook als een hoge boom onbeschut de volle laag van de koude noordooster. Elk Ego staat uniek en onvervangbaar in de wereld. Want alleen hij of zij kan op de heel eigen manier de kosmos doorleven en beleven. Elk Ego beleeft op een totaal onvervangbare wijze de hele kosmos, in alle dimensies van tijd of ruimte. Zo krijgt die hele kosmos in elk Ego een heel unieke betekenis, een onvervangbare doorleving. Niemand kan de kosmosbeleving van een Ego overdoen, vervangen of wissen. Elk Ego is op zijn unieke manier de uitstraling, de epifanie van de Exuberante. De unieke epifanie. Niet een exemplaar uit een overbevolkte en uitpuilende soort.
Daaruit volgt een duizelingwekkende verantwoordelijkheid voor elk Ego. Een verantwoordelijkheid die vereenzaamt. Maar dat intensiveert de taak van de zorg om te overleven: je moet de epifanie zolang mogelijk rekken, doen duren, zoals je een ruiker amaryllissen van iemand die je erg lief is lang fris wil houden. Uniek zijn ver-een-zaamt het Ego, maar zondert het niet af. Het verbindt het Ego met de hele kosmos. Zei reeds Thomas niet Aristoteles na: anima quodammodo omnia. En dat mag men niet interpreteren als of bij de ziel een kosmos wordt gevoegd, maar dat een kosmos met een ziel wordt begenadigd. Een ziel waarin de verdeeldheid van kosmos tot eenheid gebracht wordt, tot de simplicitas van een beleving wordt verstrengeld.
Het volstaat even een paar bladzijden over het metabolisme van de cel te lezen om je te overtuigen van de fundamentele 'aardsheid' van de mens, van de brutale, grove en onvermurwbare wijze waarop het menselijke leven met de kosmische elementen verweven en verbonden is. We bestaan uit een grote verscheidenheid van elementen, zoals de zeven essentiële aminozuren, in infinitesimale hoeveelheden, in nauwkeurig uitgebalanceerde combinaties, in allerlei structuren. De gevolgen van drugsgebruik bewijzen de vernietigende greep die de elementen op ons kunnen hebben. In de kasten van onze apotheken staan de levensreddende elementen alfabetisch en in minimale porties gebruiksklaar gerangschikt. In elke apotheek staat de hele mens verkruimeld en verpakt in doosjes, zakjes, flesjes, capsules, tabletten, ampullen, netjes onder streepjescodes gecatalogeerd....
Maar al lezend word je ook meteen overtuigd van de subtiele wijze waarop dat gebonden-zijn aan de aardse elementen zich in eigenzinnige concrete levensprocessen van elk Ego uit. Zo geniet iedereen op zijn eigen unieke wijze van zijn bestaan op deze Aarde en zijn omgaan met de dingen.
Vraag: wie regelde die processen, waarin een menigte aan elementen in schier infinitesimale hoeveelheden volgens ijzeren wetten elkaar in een homeostatisch evenwicht houden, elkaar aanvullend, oproepend, begrenzend, aanwakkerend en versterkend of afremmend? Wie stelde de parameters vast van de eigen interne homeostase van dit Ego? Dat deed niet de verscheidenheid van de elementen. Ook niet de delicate constructies van de zeven essentiële aminozuren spelen een sturende hoofdrol in die processen: ze zijn slechts figuranten in het subtiele spel van evenwicht, van aanvulling, oproep, barrière, versterking of afremming die het een eenmalige persoon mogelijk maken bewust en genietend in de wereld te staan. Het Ego zelf beheert die parameters.
Met die zorg om te overleven gebeurt nu iets speciaals. Zo'n zorgelijk bestaan is geen feest. Die onophoudelijke zorg om de dreiging van het Niets af te houden gaat scherm spelen tussen ons bedreigd bestaan en onszelf. Daarom toveren we de zorg om te overleven om tot een spel, tot een bezigheid die haar doel in zichzelf draagt. Velen gaan totaal verblind op in die zorg om te overleven. Ze storten zich hals over kop in de zorg om het gapende gat van de dreiging van het Niets dicht te pleisteren met bezig zijn om bezig te zijn. Ze proberen die dreiging zelf onzichtbaar te maken en achter het bloemetjesbehang te plakken.
Dat noemen we dan heel mooi en duur: cultuur.
De zorg camoufleert de bedreiging van het Niets achter een sussend, verdovend en verlokkelijk scherm van schijnbaar vaste waarden. Zo maken we van het voedsel dat ons in leven moet houden Bocuse-banketten, opgeluisterd door de aandacht voor en gekeuvel over exotische namen en ingewikkelde recepten en door spitsvondigheden en vitterijen over de frivoliteiten van de etiquette. Tot welke verblinding en blikvernauwing b.v. leiden de discussies over de juiste plaatsing van het bestek. Van onze noodzakelijke beschutting tegen de klimaatexcessen maken we architectuur, met bouwvergunningen en schoonheidscommissies. Met de kleding die onze naaktheid moet bedekken paraderen de Claudia Schiffers heupwiegend over de catwalk. De klanken die ons en de anderen waarschuwen voor gevaar en die ons helpen om samen voedsel op het spoor te komen, toveren we om tot symfonieën of literatuur. De moeder die haar baby de borst geeft, rukt het zo weg van de ondergang en schenkt het zo een toekomst, maar het wordt tevens een erotisch gebeuren tussen moeder en kind. En door na te denken over de Grijns van het Niets opent Martin Heidegger voor ons de afgrondelijke diepten van het Seyn en perspectieven op 'der Letzte Gott'.
De zorg om de zorg camoufleert zo de bron van de zorg. Cultuur negeert de Grijns en spiegelt ons bestendigheid voor.
Zo vlucht de mens weg van zichzelf en van zijn wankel bestaan. Zo maakt de mens zijn bestaan tot een 'daar-bestaan', tot een 'Da-sein', tot een ex-istentie. Tot een bestaan dat uitgesmeerd ligt over de vele dingen van deze wereld. Martin Heidegger spreekt dan ook van 'Aus-stand'. De mens is nooit 'hier' of 'nu', want hij is steeds in verwachting, steeds een nog-net-niet, steeds in wording, steeds onderweg. De mens loopt steeds achter zichzelf aan en draaft tevens steeds voor zich uit; hij verkeert steeds elders, in verleden en toekomst. Hij is zelf het perpetuum mobile, steeds onderweg naar zichzelf via de dingen van de wereld."Soi-même comme un autre", P. Ricoeur.
Omdat de mens steeds wankelt op de scherpe snede tussen Zijn en Niet-Zijn, moet hij zich steeds in het Zijn be-vest-igen. Daaruit ontspringt de zorg. Uit de opgave te Zijn. Te Zijn hebben. Uit de mogelijkheid te KUNNEN Zijn. Zijn is voor de mens nooit vanzelfsprekend, zoals dat vanzelfsprekend is voor de elementen, voor een stuk basalt of voor water.
In onze strijd tegen de dreiging van het Niets hebben we nooit iets definitiefs bereikt. Onze strijd is nooit gewonnen. Die strijd om het Zijn kan enkel soms voorlopig beslecht lijken of hoogstens even uitgesteld. Soms rust de boog met de pees op de Aarde, teken van het zoveelste Eeuwige Verbond. We tekenen wel eeuwigdurende wapenstilstanden. Maar komen we ooit tot een definitief staakt-het-vuren? Hoezeer we dat ook verlangen, de Grijns van het Niets doemt steeds weer op achter elke hoek. We blijven steeds in gevaar, steeds bedreigd. Elke windstoot kan ons kaartenhuis op elk moment in de war doen dwarrelen.
Cultuur helpt soms om ons te doen geloven dat we de strijd definitief gewonnen hebben. In feite leven we steeds boven onze stand. In zelfverblinding, in zelfberoezing. In de realiteit spartelen we steeds als cliffhangers boven de aanzuigende afgrond van het Niets.
Ik neem me voor in vier afleveringen op zoek te gaan naar onze situatie als mens.
1.
Elke soapaflevering kunnen afsluiten met een cliffhanger, is dat niet de droom van elke scriptschrijver? Van elke regisseur? Waarom bindt een cliffhanger zo de tv-kijkers aan de volgende aflevering? Is het niet omdat ze willen zien hoe het personage zich toch uit zijn bedreigende positie redt? En wat drijft hun nieuwsgierigheid? Speelt hier bij de tv-kijker soms een diepverankerde zelfherkenning? Want is de mens geen angstig wezen dat een zorgwekkend bestaan leidt? Leeft de mens niet continu wankelend op de scherpe snede van de scheiding tussen Zijn en Niet-Zijn? Flirt hij niet steeds met de eigen ondergang? Scheert hij niet rakelings langs de dood heen elk ogenblik van de dag? En dat niet alleen langs onze wegen.
Zichzelf bestendigen, in het bestaan blijven is voor de mens een onontkoombare taak van elk ogenblik: hij heeft het Zijn niet in kommervrij permanent bezit, neen, hij heeft te Zijn. Zijn is hem een dwingende taak. Bestaan is een nooit te ontlopen moeizame opgave. Vluchten of schuilen kan niet. De mens zit niet wollig en warm gepelst in zijn Zijn, zoals de dingen. Het Zijn is glibberig als een aal en dreigt de mens voortdurend te ontglippen. Voor de mens is bestaan elk ogenblik dit bedreigende Nu-moment overleven, de wolfijzers en schietgeweren van elk moment zonder te veel kleerscheuren te ontwijken. Het bestaan is steeds het resultaat van inzet en strijd om te blijven, strijd met en tegen de wereld, met en tegen de dingen. Bestaan, blijven, duren, de gevaren van het Nu overleven, dat is onze grootste zorg. Want elk ogenblik dreigen we weg te glijden in het Niets.
We hebben zelf te weinig in ons mars om onszelf uit onszelf enige bestendigheid te kunnen verzekeren. Op elk ogenblik moeten we daarom de wereld, de dingen van de wereld smeken ons bij te springen en ons te helpen verder te blijven bestaan. Hoelang kunnen we de lucht in onze longen missen? Hoelang kunnen we zonder voedsel of vocht in ons systeem? Hoelang kunnen we zonder het licht van de verre zon in onze ogen? Of zonder klank in de oren? Hoelang kunnen we het stellen zonder anderen voelbaar in onze nabijheid? We zijn constant haveloze bedelaars, stumpers die om hulp moeten bedelen bij de dingen om in het Zijn te kunnen blijven hangen: kleding om onze naaktheid te bedekken; een dak boven het hoofd tegen het gure klimaat; een bed om de vermoeide leden te slapen te leggen. Die dingen zelf hebben geen last van hun beperkt Zijn: zij zijn er gerust in; zij staan wijdbeens in de wereld, zelfverzekerd als een blok basalt in de branding. De dingen bestaan en blijven bestaan blijkbaar zonder veel inspanning van hunnentwege. In haar speels, maar diepzinnig gedicht 'Museum' probeert W. Szymborska de diepte van het water tussen duren en vergaan veilig te doorwaden:
'Die Krone überdauerte den Kopf.'
(W. Szymborska, Deshalb leben wir, 1980,p. 147)
Ons wankel be-staan is elk ogenblik het precaire resultaat van onze constante zorg om ons zelf overeind te houden, om te overleven met de hulp de dingen die ons omgeven, want alléén redden we het nooit. Niet enkel een hulpeloze baby overleeft geen dag zonder hulp van derden, wij zelf overleven maar bij de genade van de assistentie van vele en erg verscheiden dingen. Daarom zegt Martin Heidegger dat de mens een Da-sein is, dat hij ex-isteert. We leven immers dunnetjes uitgesmeerd over duizenden dingen; we zijn immers afhankelijk van de zijnshulp van zo verscheiden dingen elders, ginds, buiten ons, Da! Nooit totaal onszelf, nooit alleen rustig thuis bij onszelf, nooit veilig en zeker van ons zelf, maar steeds begaan met het bouwvallige kaartenhuisje van ons labiele bestaan, steeds bezig de kaarten te schikken, te herschikken en de bouwval te restaureren. Voorwaar, een zorgelijk bestaan leidt de mens. Hij is steeds bij zovele dingen op zoek naar veilige geborgenheid en verzekerd overleven van zichzelf.
2. De wijze van kennen, in de ruimste zin, bepaalt de mens, bepaalt de wereld, bepaalt de dingen. De wijze van kennen kleurt af op de mens, kleurt af op de wereld, bepaalt het ken-product; kaatst terug op de wereld, en op het kennen zelf. Onze wijze van kennen brengt een zich spiraalsgewijze uitbreidende, verwijdende kringloop van interacties opgang. Kennen, dat is verbanden leggen, verbanden die je zo kunt oprapen, maar ook verbanden die verborgen zijn, en zelfs verbanden die je zelf moet creëren.
Want, wat is kennen? Is kennen geen kosmos-vreemde vorm van handelen? Kennend treden we naar buiten, overschrijden we onze eigen lichamelijke begrenzingen, in tijd en ruimte, op zoek naar buit in de wereld om dan beladen met die kennisbuit ons eigen Zijn te verrijken. Zo is kennis jezelf innerlijk verrijken zonder de buitenwereld fysisch te plunderen. Maar is kennen niet méér? We kennen maar iets als we weten hoe het genesteld zit in ruimte en tijd, als we inzien hoe het met andere zijnden in interacties verweven is.
Kennen heeft echter ook een bevrijdende functie. Het paard voor me in de wei ziet enkel het gras voor zijn snoet, en wellicht ook een paard verderop in een andere weide. Maar het heeft geen Ahnung van grazige pampa's aan de andere kant van de Evenaar, het maakt geen vakantieplannen voor volgende zomer.
De mens zit niet gevangen in het ogenblik, in het hier en nu. Zijn horizont wordt niet begrensd door de onmiddellijke, particuliere, gesitueerde ervaringen met de dingen van de wereld. Binnen wat binnen het bereik van de zintuigen ligt. Hij wrikt zich uit die onmiddellijkheid los; los uit het stroperige concrete, los uit het voorbijrazende eenmalige. (Let op de connotatie 'geweld' in 'wrikken'.) Door zijn eigen, specifieke wijze van kennen bereikt de mens een vorm van bestendigheid. Een vorm van beschikbaarheid. Een vorm van herhaalbaarheid en universaliteit. Dit niveau van universaliteit bereiken is niet onschuldig, is niet vrij van gevolgen voor de wereld en voor de mens. De mens transponeert zijn concrete ervaringen, zijn hier en nu naar een ubiquitas en sempiternitas. Door zijn concreet gesitueerde ervaringen te transponeren naar universele kennis, kan hijzelf op een zekere wijze overal en altijd aanwezig zijn. Vanuit mijn leesstoel kan ik het heelal bereizen en het verleden en de toekomst ondervragen, tot zelfs lichtjaren ver in het verleden kijken..
Transponeren: universele kennis?
Onze middeleeuwse monnik, de nachtwachter uit het klooster nabij Orléans, was geen onwetende toen hij de stand van de sterren beschreef bij het naderen van Kerstdag. Hij kon echter zijn wetenschap over de stand van de sterren niet bevrijden van de kluisters van het Hic et Nunc. Hij kwam niet los van zijn biotoop. Hij kon zijn kennis niet transponeren naar een universeelbeschikbaar en inzetbaar niveau, zodat andere nachtwachters in andere kloosters er hun voordeel mee konden doen om de juiste dag van Kerstdag en Nieuwjaar te bepalen.
Universele kennis, die overal, altijd, gelijkelijk voor iedereen geldt of beschikbaar is, dat is een enorme rijkdom. Dat verrijkt de schepping. Dat doet het Zijn groeien. Er ontstaat een zijnde dat overal, altijd, voor iedereen geldt en als traditie doorgegeven kan worden aan de volgende generaties. De vluchtige, singuliere ervaring krijgt een universele, bestendige geladenheid en effectiviteit die toekomst mogelijk maakt. En als je dan die transpositie van het particuliere naar het universele niveau kunt vastleggen, kunt bestendigen in een blijvende vorm, in een vaste, bestendige, communiceerbare en overdraagbare vorm, in taal b.v., en beter nog in teksten, die op schrift, op een bestendige drager voor iedereen beschikbaar zijn gesteld, dan echt geldt dat kennisproducten overal, altijd, voor iedereen gelijkelijk beschikbaar zijn in hun strijd om te overleven.
Dan veranderen de dingen van zijnsaard. Dan verandert onze relatie tot de dingen. Dan verandert de relatie tussen de dingen onderling. Dan krijgen we grondig veranderde compensatoire interacties tussen de zijnden. Dan veranderen onze menselijke relaties onderling. Het vluchtige vlucht voor het bestendige. Het particuliere ruimt de vloer voor het universele. Verliest het particuliere dan echter niet zijn status en wordt het dan niet herleid tot louter toepassing van iets universeels? Het toevallig aan tijd en plaats gebonden ' Als... dan...' wordt een overal en altijd voor iedereen gelijkelijk geldende: 'Omdat... daarom...' Het vergankelijke wordt getransponeerd naar een hoger, naar een eeuwig zijnsstatuut.
Er ontstaat een parallelle wereld die door zijn bestendigheid meer geborgenheid biedt, die overzichtelijker is, die meer structuur heeft. Die beter beschikbaar is, die aanpasbaar en manipuleerbaar is, die voorzienbaar en planbaar is en vooral maakbaar. (Met alle reserves van M. Heidegger voor alle vormen van 'Machbarkeit' of 'Machenschaft'.)
Het chaotische van de kosmos?
Vanwaar komt het dat we de kosmos als zo chaotisch ervaren? Omdat we in de beleving van de dingen en feiten te vaak enkel op het concrete ervaringsniveau blijven vegeteren, vaak enkel de concrete, losse, ogenblikkelijke, Hic et Nunc gesitueerde, aan wisselvallige contexten gebonden gebeuren en zijnden ervaren. We zien de golfslag, maar niet het getij. We zien de dag, niet de seizoenen. Het woord verhult ook.
Begrijpen schept vruchtbare verbanden, vestigt leefbare orde en schenkt bestendigheid en toekomst. ·
Begrijp jij waarom alle mensen zo zielsbehoeftig steeds alles willen begrijpen? (De beroemde eerst zin van Aristoteles' Metafysica: "Alle mensen streven van nature naar kennis."!) Begrijp jij waarom ze zelfs dat begrijpen zelf in hun greep willen krijgen? Waarom ik aanstoot neem aan het feit dat ik dit niet begrijp? Waarom toch? Het lijkt wel alsof het niet volstaat dat de dingen rondom mij er gewoon zijn, dat ze me omringen en me nabij zijn en me helpen de dreigingen van het Nu te overleven. Het lijkt alsof in hun er-zijn iets ontbreekt, alsof er een leegte heerst, alsof ze zich naakt in de wereld voelen staan. Een leegte en naaktheid die smeken om aanvulling en inkleding. Die leegte, die holte, dit 'en creux' bestaan smeekt om opvulling van elders, om een opvulling die de dingen uit zichzelf niet kunnen opbrengen en ik dus zelf moet aanbrengen.
Waar ga ik die aanvulling zoeken en vinden? Want alles rondom mij vraagt toch om die opvulling. Alles toch vraagt steeds om begrepen te worden. Die aan- of opvulling ligt nergens apart met een strikje er rond op me te wachten. Moet ik die uitleg dan zelf in mijn eentje bedenken? Neen. Niet helemaal. Ik kan bij anderen te rade gaan, bij de mensen om me heen of ik kan in de boeken duiken en daar vernemen wat anderen als uitleg neerschreven. In de mythen. In de filosofie. In de religies en hun Heilige Boeken vind ik aanvullingen, verklaringen, interpretaties, die me helpen de dingen te begrijpen.
Is dat de oplossing? Ik zal vlug merken dat er niet één uitleg is, maar dat het wemelt van tegenstrijdige verklaringen en interpretaties. De Bijbel, de Koran, de Veda's, de Enuma Elisj, de Tao, de Griekse mythen, de vele filosofische visies.
De zijnden zijn duidelijk niet eenduidig. Ze lijken zich vele en erg verschillende interpretaties te laten aanmeten. Het lijken potjes waarop vele deksels blijken te passen. Ik kan dus niet elke uitleg die ik zelf bedenk, of die ik elders vind, zomaar voetstoots slikken. Om humaan te leven moet ik in elk geval tussen al deze verklaringen kiezen. Ik moet proberen minstens de voor mij meest aannemelijke verklaring te vinden. Ik moet dus die vele verschillende verklaringen leren kennen, ze vergelijken en op hun waarde beoordelen. Maar weer: volgens welke criteria zal ik die verklaringen beoordelen? Ook al maak ik geen duidelijke keuze, in elk geval moet ik minstens de 'vreemde', de van elders in bruikleen genomen verklaring voor mij aannemelijk vinden.
Nogmaals: volgens welke criteria?
Niet simpel!
De dingen rondom mij vol-doen me niet, op zich. Ze vertonen in hun Zijn een tekort, een zijnsleegte, een naaktheid, een 'creux'. Er moet uitleg bij. Dus boven en naast hun 'naakte' Zijn, eisen de dingen ook nog een compensatie die hun zijnstekort aanvult, dus een leegtevullende verklaring. En deze verklaring moet ook mij vol-doen.
Maar dan zijn de dingen en ik op een wel erg opmerkelijke wijze verbonden. Zij eisen aanvulling die ik moet aandragen. Wat is die band die mij met de dingen op hun zijnsniveau verbindt? Waarom wil, ja moet ik ze begrijpen? Waarom vol-doet hun naakte bestaan, hun naakt er-zijn mij niet? Op welke basis steunt mijn eventuele aanvullende verklaring van die dingen? Waar haal ik die? Op welk criterium steunt mijn aannemelijkheidsoordeel over een zijnsaanvullende verklaring?
Meer nog: waar haal ik het lef vandaan om te oordelen over de zijnsverklaringen van anderen? Het lef om onderscheid te maken tussen geslaagde en niet-geslaagde zijnsverklaringen? Waar sta ik? Op welke referentie kan ik bogen om me zo te verheffen boven de dingen en boven hun leegteaanvullende verklaringen? Om me te verheffen boven mijn relatie met de dingen. Het lijkt wel of ik boven mezelf wil staan. Münchhausen. Welk tovertapijt heb ik ter beschikking om boven het behoeftemoeras van de zijnden te zweven? In sommige woningen hangt in de inkomhal een luchtfoto van huis en erf. Ik loop daar vaak zonder aandacht aan voorbij: "Leuk, zeg!" is alles wat ik bij dit opmerkelijke verschijnsel kan bedenken. Maar laat ik me beperken tot het verwonderlijke feit van mijn behoefte om te begrijpen. Vanwaar die nood, die behoefte aan begrip? Ligt het aan de dingen zelf? Waarom vertoont hun 'naakte' Zijn zich aan mij als een leegte, als een 'creux', een holte? Waarom zie ik die leegte? Ligt het aan mij? Overtref ik zò de dingen, door hun leegte te zien? Net zoals Adam en Eva plots merkten dat ze naakt in het paradijs paradeerden? Overvraag ik soms de dingen, vanuit mijn eigen behoeftigheid, vanuit mijn eigen leegte. Waarom zie ik het Niets? En waarom voldoet wat er wel is me niet. Ligt het aan mijn relatie tot de dingen? Aan de specifieke relatie die ik als mens heb met de dingen? Waarom voldoet me hun naakte Zijn niet? Waarom ben in niet tevreden met was zich aandient? Waarom doen ze zich aan me voor als 'gevuld' met een leegte, als een om begrip schreeuwende leegte? Een Niets bedelend om aanvullend begrip. Wel een erg actief Niets, een N-iets dat ik ervaar! Opmerkelijk!
Het is gewaagd de relatie tussen de volheid van de oorspronkelijke Exuberante en zijn kenosis, tussen de contractio-gestalte van de zijnden en de uiteindelijke volle openbaring van de overvloeiende weelde van de Exuberante via een voortdurende stroom van epifanieën, het is gewaagd dat proces met een concreet beeld te verduidelijken.
Toch wil ik dit beeld riskeren, omdat ik meen hiermee in te gaan op een suggestie van Martin Heidegger zelf. Hij biedt de lezer vaker van die verdoken suggesties tot zelfstandig verder denken. Ik vind zo'n suggestie in de laatste regels van zijn Identität und Differenz, (p. 67), waar hij zijn diepgravende meditatie over de relatie tussen Zijn en eindig zijnde afsluit met de opmerking dat die meditatie plaatsvond binnen het kader van een 'Seminar'. Hij verwijst er expliciet naar 'Samen' (zaad) en 'Samenkorn' (zaadkorrel). De allerlaatste woorden zijn: 'aufgehen mag und fruchten'.
Ik zie de kenosis, 'de volheid van de leegte' als een zaadcel. Het epifanie-gebeuren, voltrokken in de kosmische evolutie, als de compenserende interacties, tussen de levende zaadcel en het kosmische milieu. Constant ontwikkelen miljarden zaadcellen zich tot hun volwassen gestalte. Door die onvoorstelbare hoeveelheid lijkt de aardigheid eraf te zijn. Toch blijft elke ontwikkeling van een zaadcel tot haar volwassen gestalte een uniek, niet te herhalen wonder. Hoe kan het onooglijke mosterdzaadje zijn milieu tot de gepaste interacties uitlokken? Hoe kan het milieu de zaadcel de gepaste compenserende ingrediënten aanbieden? Welke zijnstransfusies zijn hier nodig? Hoe is dat mogelijk? Als niet beide, de zaadcel en het milieu, vanuit hun oorsprong, op elkaar afgestemd zijn, in hun diepste wezen congenitaal zijn? Als, maw, niet beide terug kunnen vallen op een gemeenschappelijke bron of herkomst: de kenosis van de Exuberante? Als niet beide onzichtbaar aangelijnd zijn door de ene Exuberante.
Een levend wezen, zij het een plant of een dier, ontledigt zich totaal in het zaad. Toch kunnen we noch in de eicel, noch in de zaadcel de volwassen gestalte herkennen. Wel zijn in het zaad alle mogelijkheden voor een toekomstige volwassene aanwezig, en dat vanuit een ononderbroken verleden. In de zaadcel zijn al de mogelijkheden, alle aanzetten aanwezig, om, door compensatoire interacties met het onmiddellijke milieu, de volwassen gestalte te realiseren.
Nochtans is noch een eicel, noch een zaadcel, reeds een persoon. En een zygote reeds als een persoon beschouwen, dat vraagt veel aanvullende en compenserende fantasie en zelfs denkkracht. Veel geestescreativiteit. Aanvoer van veel vreemde elementen die actueel niet aanwezig zijn. Enkel in aanleg. Maar, wat is 'in aanleg'? Want de zygote is wel gericht op de realisatie van een volwassen gestalte, maar niet op de realisatie van de onmiddellijke omgeving, of kweekbodem. De zygote wacht. Gelaten, maar wel attent en actief inspelend op elk aanbod van zijnstransfusie vanuit de 'omgeving'.
Elke nieuwe generatie zaadcellen biedt de kosmos mogelijkheden tot originele veranderingen, tot verbeteringen, tot vernieuwingen, geeft mutaties en muiters de kans en de ruimte nieuwe mogelijkheden uit te proberen. En blijkbaar biedt ook de kosmos vele nieuwe zijnsvorm een geschikte niche of biotoop aan.
Is de relatie tussen een volwassen levend wezen, zij het een plant, zij het een dier, zij het een mens en zijn zaad niet een ont-lediging? Niet een kenosis? Ontledigt de volwassene zich niet totaal, volledig in de eicel of de zaadcel? Is hij of zij er niet in ontledigde vorm volledig in terug te vinden, al zij het op een onwaarneembare wijze? En wat is de relatie tussen het zaad en de toekomstige volwassen gestalte? In het zaad zit, vanuit een ononderbroken verleden de toekomst van elke volwassene meegegeven. Is dat niet een beeld van de totale, volledige kenosis? Van de Differenz? Van de contractio?
En wat is de relatie, wat zijn de verhoudingen tussen zaad en volwassen gestalte? Is dat reeds voldoende onderzocht?
Bevat het zaad in nuce de volwassene? Neen.
Bevat het zaad de volwassene in potentie? Neen.
Bevat het zaad de volwassene in aanleg? Amper. Want er moet te veel 'bij'. Er moet te veel van elders aangesleept worden. Te veel 'vreemds' moet vanuit het onmiddellijke en verre milieu binnen gehaald worden. Er zijn te veel extra zijnstransfusies nodig. Zelfs van heel ver uit de ruimte.
Maar, in het zaad zitten wel de sturings- en de ordeningsprincipes en de selectie- en verwerkingsmechanismen om al het chaotisch (Let maar op het fruitpapje van een baby!) aangevoerde te selecteren, te 'de-differentiëren', te verteren, te ordenen en te integreren volgens een eeuwen tevoren vastgelegd plan en volgens daarop gerichte behoeftes, op gepaste wijzen, in de gewenste vormen of reconstructies (b.v. glycogeen.) in de aangepaste hoeveelheden en verhoudingen. Maw: Er zit een ziel in het zaad, een levensprincipe, een sturingsprincipe. Er zit een nieuw, een eigen Ego, een eigen zijnswil in het zaad. Een ordenend Zelf. Een Zelf dat de rommelig binnengemende ingrediënten, dat de chaotisch aangesleepte aanvullingen en compensaties tot een vooraf bepaalde orde kan omturnen. In het zaad zit het ordeningsprincipe dat in staat is de aangevoerde uiterlijke chaos tot de voorziene en gewenste orde om te bouwen. Is een pasgeboren baby, in al zijn hulpeloosheid en totale afhankelijkheid, niet een volwaardig Ego? Hulpeloos, maar zeer krachtig opkomend voor zichzelf. Een zeer efficiënt eiser. En ideale verwerker van chaos. Leven brengt veelheid en chaos tot simplicitas.
*** ***
***
Is deze visie te gedurfd? Het zij zo. Ik vind er rust bij, want deze visie geeft een antwoord op vele fundamentele vragen. En ze is in verhouding tot de inzet; tot de inzet aan weerzijden. De risico's zijn voor beide zijden fair verdeeld en gelijk.
Vragen die een antwoord krijgen zijn:
* Waarom is er eerst chaos, en groeit daaruit moeizaam en zo geleidelijk orde?
* Waarom is er veelheid? Veelheid die toch vraagt om tot eenheid omgesmeed te worden.
* Waarom is er verscheidenheid? Een verscheidenheid waarin toch blijkbaar een congenialiteit huist, een drang naar identiteit.
* Waarom is er eindigheid? Een eindigheid die zich beangstigend ingesnoerd voelt in eigen grenzen.
* Waar blijft na dit ondermaans bestaan de waarde van elk Ego? Waartoe dienen al die individuele inspanningen om een goed mens te zijn?
* Wat is de zin van een 'kosmos' (= juweel), als er al een Perfectie bestaat?
* Wat is de zin van het leven? Vooral van het animale leven? Wie gruwelt niet bij het idee dat al wat op animaal niveau leeft, leeft ten koste van andere levensvormen. Alleen de meeste planten leven enkel van eenvoudige elementen uit de Aarde, het water, de lucht of uit de ruimte (zonnewarmte). Maar al de rest foerageert ten koste van andere levende wezens, die zelf een moeizaam bestaan leidden. Hoe zeer ook we de biodiversiteit bewonderen, de voedselpiramide waarin het ene niveau organismen het andere tot voedsel dient, blijft onze gruwel opwekken en aanwakkeren.
* Verglijden al onze inspanningen om een zinvol mens te zijn niet spoorloos in het eeuwige Niets na onze dood? Elk Ego wil toch eeuwigheid.
* Wat is de zin van al die complexe compensatoire interacties?
* Waartoe die moeizame evolutie, die moeizame tocht naar een betere wereld gespreid over miljarden jaren, en dat zowel individueel als gemeenschappelijk?
* In deze context krijgt Paulus' bewering in Rom. 8:22 zijn volle draagkracht, draagwijdte en zin:"Wij weten immers dat de hele schepping kreunt en onder barensweeën lijdt, nog altijd."
Biedt het geen rust te weten dat je na je overlijden niet wegglijdt in het Niets, maar dat je eeuwig en goddelijk blijft bestaan als een onvervangbaar deel van de wordende gestalte van de apotheose van de Exuberante? Gedurfd? Ik citeer K. Rahner van 1977, uit zijn 'Wat is een christen?:
« Het woord 'zelfmededeling' betekent werkelijk, dat God in zijn eigenste werkelijkheid zich tot het innerlijkste constitutivum van de mens zelf maakt. Het gaat hier dus om een wezensbetrokken zelfmededeling Gods. » (p. 121, cursivering KR!)
Is het te gewaagd de 'Blickstand' en 'Blickbahn' van dit inzicht van richting te veranderen? De kern blijft: de 'wezensbetrokken zelfmededeling' en"God in zijn eigenste werkelijkheid zich tot het 'innerlijkste constitutivum van de mens zelf maakt'. Of je dat nu van God of van de mens uit bekijkt.
Is er niet veeleer een gentleman's agreement?
De Exuberante die zich uitlevert, die de eigen toekomstige voldragen gestalte via deze kenosis afhankelijk maakt van het risico van onze vrije coöperatie. De mens wordt gepromoveerd van toevallige figurant tot acteur-regisseur van het hele epifanie-gebeuren.
De Exuberante loopt een existentieel risico. En wij worden beladen met een even existentiële verantwoordelijkheid: een unieke, onuitwisselbare, onvervangbare taak, en dit met een blijvend effect voor de Exuberante, zowel in negatieve als in positieve zin.
***
Maar een mislukking van het kenosis-risico heeft ook een blijvend effect voor ons. Wij zitten, gestuurd door een anamnese, mee opgenomen in het Graalepos van de Exuberante op zoek naar zichzelf, naar zijn initiële volheid. Als er voor de Exuberante geen restauratie komt, geen uiteindelijke apotheose, dan is alles zinloos geweest, dan blijft de leegte holle leegte."Dan zal er niets gebeurd zijn!"treurt S. de Beauvoir. Louter een mooi avontuur, zonder happy ending. Dan is de Graaltoch van de kosmos, heel het avontuur van de evolutie van het leven op Aarde, het grote experiment van het laten verschijnen van de mens een zinloos risico geweest dat op niets uitloopt. Dan heeft geen moeite, geen inspanning, geen lijden, geen offer nog zin. Het Graalepos van de Exuberante op zoek naar zichzelf raakt ook elk van ons in zijn diepste existentie. De totale ontlediging van de godheid affecteert de concrete geschiedenis van de mensheid. Na Auschwitz klonk de wanhoopskreet: « Aber Gott schwieg! ». Kun je een niet bestaande God verwijten dat hij zwijgt? Wie niet bestaat, kan niet handelen! In de kenosis verdween Hij totaal, ontledigde Hij zich totaal. Er schoot geen ''buik' meer over! Daarom kon Hij in Auschwitz niet spreken! Geen afkeuring laten horen.
Niet God zweeg in Auschwitz!
WIJ zwegen!
Wij hielden de tanden op elkaar geklemd. Wij deden onze mond niet open. Wij lieten begaan. Wij veegden plichtsbewust en enggeestig de stoep alleen voor eigen deur. Wij waren te bekrompen, te egoïstisch, enkel met onze eigen zaken bezig, opgeslorpt in onze dagelijkse strijd voor het eigen hachje, doof en blind voor wat verder in de straat gebeurde.
Wij, dat is het hele mensdom, dat zijn alle lagen en klassen, dat zijn alle groeperingen en verenigingen en alle kerkgenootschappen, dat zijn alle instellingen en hun leiders, voorzitters en leden, dat zijn de staten en hun regeringen en staatsleiders, dat zijn de media en de kunsten. Dat zijn, op een paar na - die wij het met hun dood hebben laten bekopen - alle individuen. Als in een Nessuskleed zit elk individu gevangen in zijn egoïsme. En, die egoïsmen lijken gemakkelijker samen te tellen, in één richting samen te stuwen, tot één krachtige stroom te verstrengelen dan daden van altruïsme. Tsunami 12-12 was daarop een gelukkige uitzondering. Wanneer zullen daden van altruïsme constant zo effectief optelbaar zijn? Is het niet heiligschennend God als zondebok te gebruiken, als piespaaltje voor eigen individueel en gemeenschappelijk falen? Wij schuiven de schuld van ons eigen falen af op een onschuldige, op een machteloze.
Wij blijken nu nog niet in staat tot een wereldomvattende humanitas, die Auschwitz onmogelijk zou maken, die zou zorgen voor het welzijn van elk individu in elke gemeenschap. Wij hebben de restauratie, de apotheose van de Exuberante nog lang niet gerealiseerd. Wij blijven hopelijk op koers naar de echte eschatologie, naar de totale apotheose. Als wij de Exuberante niet restaureren, niet weer in de originele glorie van zijn weelderige diversiteit herstellen, dan gaan ook wij met hem voor eeuwig ten onder. Zullen immers niet zijn toekomstige gelaatstrekken door ons getekend zijn? En zullen ook wij niet daarin verweven zijn?
Wat 'n risico! Kalos kindunos!
Nam de Exuberante geen te groot existentieel risico met zijn totale kenosis? Heeft Hij niet zijn toekomst aan te precaire en te frèle handen overgeleverd?
Dat wij het Graalepos van de Exuberante van kenosis naar uiteindelijke Apotheose bewust mee mogen voltrekken en beleven! Dat wij in die geheimen, in die 'arcana' ingewijd mogen zijn! Dat wij zo diep verweven mogen zijn in het intiemste existeren van de Exuberante! Dat wij met heel ons wezen en doen geworteld zijn in de wankele onderneming van zijn kenosis en mee mogen werken aan de restauratie, aan de opbouw, aan de uitstraling en de glorie van zijn toekomstige definitieve gestalte! Dat wij mogen meewerken aan de restauratie van de kenosis, aan de Expanssio van de contractio!
Wij mogen, wij moeten hier en nu zijn mond, zijn handen, zijn voeten zijn! Wij maken de geschiedenis die hem in glorie en kracht moet herstellen.
Wat 'n roeping! Wat een verpletterende roeping! Wat 'n waardigheid! Wat een ondraaglijke waardigdheid!
Mens te mogen zijn!
Om van te duizelen!
Maar ook, te vaak, wat 'n 'talents galvaudés'! Hoe vaak schieten we niet te kort? Hoe vaak zwijgen we niet?
En dat alles speelt zich af 'op de vloer', in de banaliteit van elke dag. Zoals Moeder Theresa's werk voor de stervenden! Of de zorg voor demente bejaarden. Waarom zorgen wij voor demente bejaarden? Zij en hun leven bewerkten een facet van de eindgestalte van de Exuberante, zij zijn een deel, een straal van de Apotheose! En ook in die zorg voor bejaarden restaureren we de kenosis!
Dat is het mysterie van de kenosis.
Dat is het mysterie van:
« Aber Gott schwieg! »
Het mysterie van Gods onmacht.
Van onze macht en van ons falen.
=================================
Uitlui:
Laatst waren we, Emmy en ik, op bezoek bij een bejaarde dame die begint te dementeren, in haar serviceflat. Toch stelde ze zich nog fundamentele vragen. Plots onderbrak ze de normale gang van het gesprek en vroeg me op de man af:"We worden als onwetende baby's geboren, we groeien op, worden volwassen, werken een leven lang. En dan eindig je hier! Heeft God het wel goed gedaan? Heeft Hij zich niet vergist?"
Het werd me koud om het hart toen ik die hartekreet hoorde! Op je bestaan terugkijken als op een totaal zinloze entiteit. Zelfs de zin van de hele schepping wordt hier in vraag gesteld!
Het klinkt als Simone de Beauvoirs wanhopige conclusie na haar lange meditatie over de zin van leven en dood:"Er zal niets gebeurd zijn!"
Emmy reageerde door te zeggen:"Maar, Dina, je hebt toch veel goed gedaan voor veel mensen!"Dat liep over haar heen als water over een eend.
Ik dacht dat deze visie op de kenosis van de Exuberante mensen en de schepping wel een blijvende zin kan geven.
De lectuur van H.M. Kuitert, 'Voor een tijd een plaats van god', (2003) heeft me niet alleen aan het denken gezet, maar me vooral een dun boekje van M. Heidegger doen lezen, dat ik altijd, uit een zekere schroom, op het rek liet staan, als te moeilijk: 'Identität und Differenz'9, (1990). Uit H.M. Kuiterts boek heb ik het inzicht 'er is maar één werkelijkheid' onthouden. Dat was voor mij vroeger al duidelijk. EEN werkelijkheid. Maar toch met twee facetten. Zoals de twee kanten van een medaille. Dat velen dualistisch blijven denken, dat is normaal, gegeven het dagelijkse contact met de onmiddellijke werkelijkheid: licht en schaduw, liefde en haat, voor en achter, links en rechts, dag en nacht, regen en zonneschijn, etc. Maar, let wel, die 'tweelingen' zijn steeds gekoppeld, lopen gedwee onder één juk. Elk paar vormt één medaille. Wat dan met de Exuberante en de contractio? Ik bleef klaarblijkelijk toch, door de zwaartekracht van de routine, ook dualistisch denken met een Exuberante aan de ene kant, en daarnaast een kosmos als contractio ervan aan de andere kant.
Al lezend in M. Heidegger en H.M. Kuitert werd ik letterlijk overvallen door een inzicht waarvan ik de indruk heb dat ik het lang van me afgehouden heb: Er IS echt maar EEN werkelijkheid! De Exuberante WERD (zelf de) contractio. De Exuberante heeft zichzelf ontledigd, in een totale kenosis. Er is geen Exuberante nààst een contractio. De Exuberante is totaal leeggelopen in de contractio. Hij is erin ondergedoken. (Het Kruis.) Ook Martin Heidegger spreekt steeds van het 'Sichverbergen' van het Sein. Er is dus Nu geen Exuberante meer. Hij is alleen nog een lokkende toekomst. Een toekomst die wij allen samen, met de kosmos, moeten realiseren, via de epifanieën. 'Voor een tijdje een plaatst van god.' [ Je zou bijna denken dat Achterberg in zijn vers de titel van Sein und Zeit parafraseert. ]
Tot Hij weer aangroeit, weer open bloeit tot zijn oeverloze volheid. Wat een verantwoordelijkheid dragen we! Want er dreigt een groot gevaar: het gevaar dat we ons blindstaren op de eindige zijnden alsof zij de definitieve eindproducten van de evolutie zijn. Alsof de eindige zijnden niet mede vorm en inhoud geven aan de toekomstige gestalte van de Exuberante. Dan verwordt de contractio en eindigt ze als een zwart gat, dat alle uitstraling inslikt en in zichzelf opslorpt. Dan zetten we de Exuberante voor eeuwig gevangen in zijn kenosis. Dan wordt de contractio zijn definitieve en blijvende leegte.
En dat zou pas een ramp zijn.
Een ramp voor elk individu.
Een ramp voor de mensheid als geheel.
Een ramp voor de geschiedenis.
Een ramp voor de evolutie.
Een ramp voor de kosmos.
Een ramp voor de Exuberante, want dan verdwijnt Hij in de eigen kenosis. Hij heeft dan al zijn eieren in één mand gelegd, 'quitte ou double' gespeeld en dan verloren. Hij heeft dan geen toekomst meer. En voor die ramp draagt ook de mens de verantwoordelijkheid, individueel en gemeenschappelijk. Dan zegeviert het nihilisme. Het dobbelspel is over. Chaos de toekomst.
Met het eindige aardse kwaad heb ik zo geen problemen: de Exitus is compleet, de kenosis totaal, de contractio consequent: wij krijgen volledige autonomie, totale zelfbeschikking, met carte blanche en alle volmachten. Alle machten en alle effectiviteiten ook. En alle gevolgen. Ook de negatieve. De Exuberante heeft zich totaal uitgeleverd, overgeleverd aan zijn contractio. Wat wij ervan zullen maken, dat zal Hij worden. Niets meer. Wij hebben de toekomstige gestalte van de Exuberante in onze handen en in ons doen. De evolutie van de hele kosmos realiseert de toekomstige gestalte van de Exuberante. De Exuberante is 'in the making'. Er wordt aan gesleuteld. 'Progress and Reality'. 'In progress'. ( Whitehead ) Als we bewust, gewild en gericht weigeren en verhinderen dat de contractio op nieuw tot zijn volle weelde epifaneert, dan tasten we de toekomstige gestalte van de Exuberante blijvend aan, en dan stichten we echt eeuwig, onherstelbaar kwaad, het absolute kwaad. Dan verhinderen we de 'droom' van de Exuberante realiteit te worden. Dan is de memoria, de anamnese een zinloze kwelling. Een hel!
Ik werd door dat idee danig overrompeld. Hoe kan ik dat een plaats geven?
Het Niets is niet de grens van het eindige zijnde. Wel de Exuberante. Wel de ontledigde volheid van het Zijn. Pas door een bewuste, gewilde kenosis van de Exuberante komen wij in het Zijn. De begrenzing, de kenosis, is geen holte, geen ijle leegte. U. Libbrecht puurt uit zijn studie van het Oosterse denken het inzicht: "Niets is zo vol als de leegte."(De Standaard, 06.09.04, p. 12) Het is als het casco van een huis: dat schept alleen leegte, door grenzen te trekken in een open ruimte. Maar leegte die, door de beperkingen die ze aanbrengt, ruimte schept, die vanuit haar grenzen uitnodigt tot het inrichten van die leegte met humane voorwerpen. Leegte die de mens binnen lokt om ze te vullen. De begrenzing is ruimte scheppend, creëert mogelijkheden, nodigt uit tot creativiteit en verkenning van nieuwigheden. De begrenzing is uitlokking, is verlokking. Is uitdaging. Elk zijnde heeft vanuit zijn kenosis een openbaringstaak, een epifanie-opdracht, een glorificatieroeping. Het moet de onbegrensde weelde van de rijkdom van de gaven en van de diversiteit van het Zijn de kans bieden zich ten volle ten toon spreiden, zich breeduit te etaleren, ene mee te delen.
Beknotting, inperking kan een bron zijn van onvoorziene verrijking, kan verborgen en onvermoede mogelijkheden een kans tot actualisatie geven. Laat de wijnstok vrij groeien en hij brengt enkele onooglijke, armtierige besjes voort: klein grut goed voor de wilde vogels. Geiten leerden ons de wijnstok te snoeien en in zijn natuurlijke expansie te hinderen en zo ruimte vrij te maken voor onvoorziene mogelijkheden: de volle druif. Een slimme voorouder merkte op hoe pas een door de geiten geteisterde struik grote, sappige, mooie bessen produceerde. Het mishandelen van struiken, het snoeien was geboren. Het bewuste, gerichte inperken en beknotten van de natuurlijke groei van de wijnstok levert ons sindsdien de wijn.
Maar toch: waarom dan eindige zijnden? Omdat Niets de weelde van het Zijn niet kan epifaneren: "Nee, niemand in de dood gedenkt Jou!" (Ps 6:6) Zijn moet daarom beperkte zijnden de ruimte geven om zich in veelheid en verscheidenheid te kunnen uitwaaieren, om de eigen weelde aan diversiteit breeduit te kunnen ten toon spreiden, om de eigen gunsten gul te kunnen mededelen. Het Absolute Zijn heeft de eindige zijnden nodig.
Waarom begrensde zijnden? We mogen niet te minnetjes denken over grenzen, we mogen ze niet als verlies, beknotting, degradatie of uitsluiting beschouwen. Grenzen zijn als vruchtvliezen. Grenzen beschermen en bewaren wat ze bevatten en omvatten, en verbinden dat met wat ze schijnen uit te sluiten. Ze selecteren als membraan-filters. Binnen de bescherming van de omgrenzing kan elk zijnde de eigen, unieke epifanietaak koesteren en via de grens uitstralen. Zo verzekeren de grenzen veelheid, verscheidenheid, uitstraling en verbondenheid. Met andere woorden, de grens verzekert bestaansruimte aan elk Ego, binnen het contractio - epifanie-proces: elk Ego kan binnen de beschutting van de koesterende grens zijn eigen unieke epifanietaak in de ontplooiing van de toekomstige gestalte van de Exuberante veilig vervullen. Grens tussen Ego en universum.
Die kenosis, die contractio, dat zich tonende verbergen, dat is het wonder waarover Martin Heidegger steeds zo opgewonden raakt. Door het gebeuren van die contractio wordt de simplicitas van de Enige verkruimeld tot veelheid. 'Enigte' waaiert de eigen weelde uit in 'Menigte'. Een veelheid die zich kleedt met de weelde van de onontwarbaar verstrengelde diversiteit van de Exuberante. In de contractio ingebouwd werkt een actief principe dat op verscheidenheid gericht is, geneigd is naar..., gespannen staat naar Het contractio-gebeuren zelf is reeds een epifaniemoment. Geen contractio als niet meteen de vele eigenschappen in de grenzen hun eigenheid tonen.
Die contractio is niet de uiteenrafeling van de simplicitas van het Zijn in een chaotische veelheid en verscheidenheid, is niet een eindeloze reproductie van hetzelfde, met een eender, stabiel resultaat. Reeds in het voltrekken van de contractio als proces, als gebeuren, demonstreert zich de weelde van de diversiteit van het Zijn. Elke eindige contractio-gestalte blijft geïnfecteerd met de herinnering aan de volheid van het oorspronkelijke Zijn. Elk begrensd zijnde blijft aangelijnd door het totale Zijn. Om hun bestaan te bestendigen zoeken die eindige zijnden steun bij elkaar in wederzijdse compensatoire interacties. De veelheid en verscheidenheid van de contractiogestaltes geven voldoende aanleiding tot onvoorspelbare, onvoorstelbare en onvoorzienbare interacties tussen die eindige zijnden. Ik heb zo Epicurus' 'clinamen' niet nodig om diversiteit te verklaren. Het fantastische is dat die veelheid, die menigte, die pas door de contractio ruimte krijgt en tot uitbarsting komt, zich 'out', dat die veelheid in al haar verscheidenheid toch verbonden blijft met de simplicitas van haar bron, en geïnfecteerd blijft met de 'memoria' , met het heimwee aan de volheid van haar oorsprong. Daarom kunnen niet alleen verschillen, maar zelfs tegenstellingen uitgroeien tot zulke betoverende interacties waarin het epifaniegebeuren zijn open telos realiseert, zoals in de liefde tussen man en vrouw, tussen ouder en kind, tussen vrienden die, van op één punt, elk een ander kant op kijken; in de fusie van materie en geest in sublieme kunst; en in de jaarlijkse paringsdans van Zon en Aarde in vier toonaarden van de seizoenen.
Die drang tot epifaneren komt het duidelijkst tot uiting in de kosmische evolutie. Evolutie: die alles dynamiserende en onstuitbare aandrift tot epifaneren van de contractio-gestaltes. Dat onophoudelijk uitproberen van alle mogelijke combinaties en interacties tussen eindige zijnden om de kenosis terug te draaien. De kosmos en vooral onze Aarde voeren na hun ontstaan een verbluffend schouwspel van overal opbruisende diversiteit ten tonele. Binnen de veelheid en diversiteit spelen de interacties onafgebroken tikkertje, met wisselende rollen van jagers en vluchters. Wisselende veelheid en verscheidenheid, binnen een constante wil de mogelijkheden tot diversiteit en tot epifanie van het Zijn tot het uiterste uit te proberen en te actualiseren. En zo de weelde van de Exuberante uit te stralen en mede te delen.
Dat onstuitbare bruisen van de diversiteit, groeiend en spiraalsgewijze uitwaaierend in zichzelf diversifiërende interacties! Elke nieuwe gestalte, elk aanboren en actualiseren van een nieuwe goudader met onvermoede mogelijkheden roept weer nieuwe interactievormen en -wijzen in het aanzijn; en deze leggen op hun beurt weer nieuwe mogelijkheden, nieuwe goudaders bloot, met ingebouwde rapidatie van de zich voortstuwende epifanieënspiraal.
De miljoenen actieve levensvormen op de Aarde tonen de weelde van de diversiteit van de Exuberante. Maar ook de diversiteit van de mogelijkheden van de Aarde, als het alles overkoepelende en verbindende verband. Elk van die levensvormen vindt een aangepaste, leefbare Aarde, een gunstig milieu, een bereidwillige niche of biotoop, met vruchtbare interactiemogelijkheden. Dit alles was in het initiële gebeuren van de kenosis als mogelijkheden meegegeven, als anamnese van een streng onder de toom gehouden weelderige diversiteit van de Exuberante.
Evolutie is niet enkel exclusief opbruisende verandering, opborrelende vernieuwing, ononderbroken discontinuïteit. Ze is ook continuïteit, behoudzucht. Ze bewaart de geslaagde epifanieën, vaak binnen een omvattend en verbindend kader. Discontinuïteit in dienst van de continuïteit, gericht op opbouw en openbarende uitstraling van de Exuberante. Continuïteit in een steeds wisselend kleedje.
'Zijn' is de in simplicitas samengebalde veelheid en volheid. Menigte samengebald tot Enigte. Als het compact en besloten Bestaan-in-Zich van de Exuberante. En daarnaast vind je de contractio, waardoor de Exuberante zich terugtrekt, en voor ons, zijn schepping, ruimte laat, ons vrije baan geeft. Maar ons dan ook helemaal vrij laat, vrij om helemaal onszelf te zijn. Waarom? Opdat wij door onszelf vrij uit te leven zijn oeverloze weelde en eindeloze diversiteit aan gaven op een unieke en onvervangbare wijze ten toon zouden kunnen spreiden, in de etalage zouden zetten. Dat uitzingen van de Glorie, van de Magnalia van de Exuberante wordt schitterend verwoord in Psalm 8 b.v. Of in hoofdstuk 38 van het boek Job.
Ik begrijp dus de schepping in termen van contractio en epifanie. Wij zijn hier als"verschrompelde goden."In en door deze verschrompelde verschijning moeten wij die weelde van de Exuberante epifaneren. Elk op zijn manier. Elk met zijn unieke, onvervangbare, onuitwisselbare specialiteiten en apartigheden. Elk moet schitteren als één facet van de rijke diamant die Exuberante is. Wij moeten de verschrompeling ongedaan maken, onszelf tot een flitsend facet slijpen. Wij moeten de Exitus van de Schepper 'teruglopen', van de contractio naar de Exuberantie. Of naar de Apotheose. Het is onze taak de terugtrekking, de kenosis, ongedaan te maken. Wij moeten de leegte weer tot haar oorspronkelijk volle 'vulte' laten uitdijen, tot een aanstekelijke en verlokkelijke aanwezigheid omturnen. Wij moeten de contractio, de in-rolling of in-wikkeling, weer ont-rollen, ont-wikkelen. De leegte bemeubelen. Na de Exitus, de Reditus. Na de Anachorese, de Anabasis. Na de Verschrompeling, de Ontplooiing. Na de contractio, de Expansio de volle ruimte geven. Vergaan tot Bestaan bevestigen.
In verschillende stappen wil ik op zoek gaan naar de relatie tussen het Absolute Zijn en de eindige zijnden.
Trok God zijn buik in?
1. Iemand zei me onlangs: "God is misschien ongelukkiger dan de mens. Want God heeft niemand of niets om zijn volheid mee te delen. God kan niet eens Bourgondisch gul zijn."Hoe dat controleren? Geeft de Bijbel zelf hier geen dubbele signalen?
In het scheppingsverhaal staat herhaalde malen:"God sprak". Tegen wie sprak Hij? Praatte de Schepper als een oudje tegen zichzelf? Als Mozes aan Jahweh vraagt van wie hij de groeten mag doen aan zijn clangenoten, dan krijgt Mozes hem eerst alleen als een brandend braambos te zien. (Ex. 3.3) Later wordt hem gezegd dat hij de groeten mag doen van:"Ik ben die ben."(Ex. 3.12) Ook de profeet Elia krijgt Jahweh niet in het vizier. Hij ervaart Jahweh enkel als een zachte bries in de rug. (1 Kon. 19.13) Wat de Bijbel ons vertelt over Jahweh, kunnen we alleen toetsen aan onszelf of aan de werkelijkheid rondom ons. Jahweh zelf krijgen we nooit rechtstreeks in het vizier. (Gen. 28.16) God bereiken we alleen indirect, via een carambolebeweging over onszelf of over de zijnden om ons heen. Als God spreekt tot ons, dan moet dat in mensentaal. We zouden anders onder zijn adem verschroeien.
En wat leert ons die carambole via de eindige zijnden? Waar we onze blik ook richten, we zien enkel eindige zijnden. En al kunnen we er niet naast kijken, al worden we er aan alle kanten door omstuwd, toch zijn die eindige zijnden niet probleemloos. Ook wat bestaat, het eindige zijnde, het 'iets' blijkt problemen te geven; het kan niet op eigen benen alleen staan, maar moet gestut en onderschoord worden.
Volgens Leibniz geeft Niets minder problemen dan Iets. Daarom vraagt hij:"Waarom is er iets, en niet veeleer Niets?". Waarom die vraag? Als je deze vraag nauwkeurig onder de loep neemt, blijken er verschillende vooronderstellingen onder te schuilen, zoals: het Niets lijkt de maatstaf, de startblok van het denken, want alleen het Niets geeft geen problemen, heeft een aureool van eenvoud, van waarschijnlijkheid en vanzelfsprekendheid. Het Niets wordt verondersteld, het lijkt geen verwondering op te roepen noch vragen los te weken. Dat er iets is, dat er eindige zijnden zijn, dàt lijkt pas verwondering op te wekken, dat lijkt noch vanzelfsprekend noch waarschijnlijk te zijn, en dat vraagt om een uitleg, om een verantwoording, al zijn die eindige zijnden met miljarden.
Het Zijn geeft problemen. M. Heidegger klaagt herhaalde malen : "Was bedeutet Sein? Von wo aus ist dergleichen wie Sein überhaupt zu verstehen? Wie ist Seinsverständnis überhaupt möglich?" ( GA 24, p. 19 & 21 ) Hij weet dat hij voor een onmogelijke opgave staat, hij, die al zijn denkvermogen inzette om net dat mysterie te doorgronden.
Toch wel opmerkelijk. Waarom geeft iets, waarom geeft een eindige zijnde meer problemen dan Niets? Het iets is in zijn Zijn beperkt en bedreigd, en moet daarom steun zoeken bij het volle, zelfstandige Zijn. En die steun ligt niet voor de hand. Hoe immers kan het volle, oeverloze Zijn het beperkte, eindige zijnde tot zijn dienen? Wie of wat kan het oeverloze Zijn in dit Zijn zò beperken, dat het in een beperkt, eindig zijnde inpast als steun, als compensatie voor het eigen zijnstekort? Wie of wat legt dat niet-in-te-perken Zijn aan banden? Wie of wat heeft daartoe voldoende body of krachtig uitstralende présence? Wie kan op tegen het Zijn om het in te perken? Wat staat er buiten het Zijn om die miniaturisatie te presteren?
Blijkbaar: alleen als het Zijn zichzelf inkort, zichzelf beperkt in zijn wezen, zelf de buikriem aanhaalt, pas dan kunnen beperkte zijnden bestaan. Dan ontstaat er binnen het Zijn voldoende ruimte voor beperkte zijnden. Pas als miniatuur-karikatuur van zichzelf past het Zijn in een eindig zijnde.
Zijnden worden niet door het Niets ingeperkt. Wel door de leegte aan Zijn mogelijk gemaakt. Door een volle leegte binnen het Zijn. Door de volle leegte van het zich terugtrekkende Zijn. Door de kenosis van het Zijn. En dat is pas een wonder.
In zijn 'Der Satz vom Grund' van 1957 probeert Martin Heidegger zijn onblusbare verwondering over de schijnbaar onmogelijke relatie tussen het volle Zijn en het eindige zijnde onder woorden te brengen en mede te delen. Dat het overweldigende Zijn de zijndheid, de zijnsgrond van het eindige zijnde kan zijn, over dat mysterie mediteert hij dertien colleges lang. Dat mysterie heeft hem van jongs af nooit losgelaten, dat is hem blijven fascineren. In het pas in 1943 toegevoegde Nawoord tot zijn Oratie van 1929, 'Wat is metafysica?', spreekt Martin Heidegger nogmaals zijn verwondering uit:"het wonder aller wonderen: Dat er zijnde is". (WiM, p. 46-47) Het Zijn heeft het eindige zijnde niet nodig om te zijn. Wel om exuberant gul te kunnen zijn. In al zijn schamelheid kan het zijnde echter niet zonder het Zijn. Hoe kan echter het onbegrensbare Zijn zich zo klein maken dat het het eindige zijnde kan doen zijn; dat het oneindige zich als aanvulling inpast in de eindigheid, in de begrenzing, in het zijnstekort van het eindige zijnde? Hoe past de oceaan in een mosselschelp? Het Zijn kan zich toch niet vernederen tot de status van loutere compensatie van het zijnstekort van het zijnde. Het volle Zijn kan toch onmogelijk het huisslaafje van het eindige zijnde worden. Waar liggen dan de verhoudingen? Hoe kan dat? Hoe moet dat? Het Zijn moet wel diep door de knieën gaan om in de wereld te kunnen kruipen.
De modernen lezen de Bijbel niet meer. En ook de exegeten van M. Heidegger kennen blijkbaar hun klassieken maar voor de helft meer. In de eerste, handgeschreven versie van zijn verhandeling over 'Het wezen der Waarheid', in de Urfassung van 1930, spreekt M. Heidegger over de 'Verborgenheit', in de termen van de beroemde hymne van Paulus, in zijn brief aan zijn geliefde Filippensen, 2,6 in termen van kenosis en roof. Heel M. Heideggers denken draait rond de wonderbaarlijke verhouding tussen Zijn en zijnde, rond de cirkelgang tussen 'Verborgenheit' en 'Unverborgenheit' van het Zijn. Ik vertaal dat, trouw aan de Urfassung, in termen van kenosis, of contractio en epifanie.
Om uit zijn eenzaamheid te treden realiseert God zijn schepping. Hij kan echter onmogelijk een tweede volheid aan hem gelijk naast zich scheppen. Naast hem kan immers onmogelijk iets even volmaakts, iets even perfects, iets even volledigs, iets even groots bestaan als Hijzelf. Zelfs om een onvolledig zijnde te creëren, moest Hij noodgedwongen ruimte vrij maken en 'zijn buik intrekken'. Dat noemen de joodse mystici de Tsimtsoem. Het wordt in de Middeleeuwen ook wel de contractio, of de kenosis genoemd. God kan niet verdwijnen, maar verbergt zich, trekt zich terug, maakt voor ons ruimte vrij. Men spreekt soms ook van de Exitus of de Anachorese. Simone Weil muntte daarvoor de term 'décréer', ont-scheppen.
Hoe handig een uurwerk kan zijn, leert ons de volgende tekst:
« Op Kerstdag, als de Tweelingen als het ware liggen op de slaapzaal en Orion boven de kapel van Allerheiligen staat, luid dan de klok. En op 1 januari als de heldere ster in de knie van Artofilax (d.i. Arcturus in Boötes) gelijk staat met de ruimte tussen het eerste en tweede raam van de slaapzaal en als het ware op de nok van het dak ligt, ga dan de lampen ontsteken. »
(R.W. Southern, De opkomst van het Avondland, 1960, p.197)
Deze passage is een instructie voor de nachtwacht van een klooster nabij Orléans. Een kind van vijf kan de klok lezen, en weet zo wanneer zijn lievelingsprogramma op Ketnet begint. Maar over de geciteerde instructies zouden waarschijnlijk zelfs zeer hoogbegaafden van tien struikelen, want om die tekst te verstaan moet je heel wat sterrenkunde in je mars hebben, sterren van planeten kunnen onderscheiden en een summier inzicht in de kosmologie hebben.
Belangrijker is, dat die astronomische kennis van die monnik zeer concreet is, zeer tijd en plaats gebonden is: hoe geleerd ook, het is beperkte kennis! Ze helpt uitsluitend de lezer die in dat bepaalde klooster nabij Orléans verblijft. In de veronderstelling dat het klooster nog bestaat, en geen ruïne is. Elders kan niemand daar iets mee aanvangen.
Wat betekent hier weten? Wat betekent kennen? Wat betekent het over die kennis te kunnen beschikken?
***
We zien en ervaren dat alle zijnden naar/voor elkaar openstaan, elkaar nodig hebben om te overleven, omdat alle zijnden duidelijk maar beperkte, begrensde wezens zijn en maar dunnetjes en povertjes in het Zijn zitten, 'en creux'. We zien dat al die zijnden zich maximaal naar buiten uitstrekken (to reach out to), de hand bedelend openhouden om zijnshulp van elders te ontvangen. Voor elk zijnde gebeurt dat ervaren van de dingen binnen de beperking, binnen de begrenzing van het vluchtige, voorbij flitsende actuele ogenblik, binnen het actuele Nu en Hier, binnen de concrete context, binnen de vangarmen van een beknellende situatie, telkens concreet en singulier. In vluchtige, spoorloos voorbij waaiende ontmoetingen met een overrompelende chaotische wereld.
Er zit vaak wel een repetitief patroon in deze ontmoetingen, in de vele compensatoire interacties: het ademhalen, het pompen van het hart, het inslaan van voedsel, het slapen, het trekken van de vogels op de golfslag van de seizoenen; het ritme van eb en vloed, van dag en nacht; de paar-, groep-, roedel of kuddevorming, etc.
Toch blijven deze ontmoetingen tussen de dingen actuele, efemere, spoorloos voorbijrazende momenten. Alleen bij de mens kan dit vluchtige, concrete en singuliere ontmoeten doorbroken worden en verrijkt en verheven worden tot universele kennis. Alleen de mens slaakt de slavenboeien van het Hic et Nunc. Alleen de mens stijgt uit boven het spoorloze concrete, eenmalige, gesitueerde, contextgebonden ontmoeten, ontsnapt het aan de gesitueerde Pavlov reflex van 'als ... dan'. Alleen de mens klimt op tot een blijvend, contextvrij, van elke concrete, stroperige situatie geëmancipeerde eidos. Alleen hij klimt op tot een blijvende, steeds beschikbare visie, tot algemeen geldige theorieën. Tot plannen en schema's die voor iedereen, overal, altijd gelijkelijk beschikbaar of bruikbaarzijn in de strijd om te overleven. Alleen de mens creëert iets blijvends, 'aere perennius'; steeds beschikbaar, steeds inzetbaar. Hij expandeert het vluchtige tot eeuwigheidswaarde. Alleen hij verrijkt het Zijn met eeuwige betekenis.
Beginnen, hoe doe je dat? Je moet toch ergens beginnen. Je moet toch van ergens vertrekken.
Kan ik b.v. vertrekken van het feit dat ik hier niet alleen zit? Dat ik zoveel dingen nodig blijk te hebben. Van het feit dat zo veel dingen om me heen me ter beschikking staan. En van het gegeven dat ik voor vele dingen aandacht heb, dat ik er voor open sta. Maar ik begin bij het feit dat die dingen me zo veel diensten bewijzen. Wat zou ik zijn zonder dit wit papier om op te schrijven, zonder de inkt in mijn pen, zonder het licht in de ogen? Zonder deze tafel als verhoogde vloer ter ondersteuning van de schrijvende hand? Zonder deze stoel op aangepaste hoogte bij de tafel? Kan ik die telefoon nog missen? Of die ronkende pc die zo vlot e-mails aanlevert? En wat zou ik zijn als ik me niet plafondhoog ommuurd wist door boeken?
Ik zit hier niet tussen chaotisch, toevallig opgehoopte spullen, maar wel tussen uitgezochte, uitgelezen, doelbewust aangeschafte en op elkaar afgestelde, elkaar aanvullende dingen. In mijn kantoor vind je geen schoffel, hark, hak, gaffel, spade, schop, zeis noch tuinlijn: die kun je vinden in mijn tuinhuisje. En waarom juist die 'snijdende' instrumenten in mijn tuinhuisje? Omdat ik niet alles wat zomaar aan komt waaien in mijn tuin en wat er spontaan opschiet ook tot volle wasdom wil zien opgroeien daar waar het toevallig neerdwarrelde. Ik kan hier wel veel nodig hebben, maar ik kan hier niet alles gebruiken. Ik heb niet alleen veel nodig, ik blijk nog erg kieskeurig te zijn ook.
Ik heb er zo nooit bij stilgestaan, maar het valt me nu pas in: van dit alles ben ik het centrum. Ik zelf heb het hier samengebracht. Ik heb het geordend en ik ben zelf het verband ertussen. De boeken, het schrijfgerei, de apparaten. We werken allemaal samen, we zijn op elkaar ingespeeld, wij vullen elkaar aan. Ik ben hier dus duidelijk niet alleen. Ik word door vele dingen omgeven en geholpen. Die dingen staan daar niet opgesloten in zichzelf allenig te zijn. Alle wijzen ze naar elkaar; alle zijn ze op elkaar aangewezen en betrokken. Tussen alle hangt een spanning en voortdurend springen vonken over: het nest in de tuin kuilt zich om eieren te beschutten, de boeken willen gelezen worden, de e-mails willen geopend en beantwoord worden, de pen wacht op de schrijvende hand, de envelop ziet uit naar het adres van de afzender. Alle kolken ze mee in een wervelende circulariteit. Wat ik doe, dat zou geen van deze dingen uit zichzelf doen: ik schrijf, ik schrap, verbeter, vul aan, herschik, streep door en neem een nieuwe start. Wat ik doe, doet duidelijk uit zichzelf geen van de dingen die hier rond me staan en die me daarbij helpen. Ik doe duidelijk iets dat ver uitsteekt boven het kunnen van elk van deze dingen. Mag ik dit extra als startblok gebruiken?
Ho. Daar begint de fax te ronken en te ratelen. Ergens heeft iemand een boodschap voor me, dringt via de fax mijn privé-ruimte binnen en claimt mijn aandacht. Ik dacht hier rustig met mijn ideeën alleen te zijn, maar ik heb het mis. En als ik zo dadelijk de radio aanzet, stroomt de kamer vol muziek die elders gemaakt is, of vangen gesprekken die elders gevoerd worden mijn aandacht. Via het internet kan ik surfend aan duizenden infobronnen verspreid over de hele Aarde informatie vragen.
Ik zit hier dus duidelijk niet in mijn eentje alleen te wezen.Ik schrijf ten andere ook niet alleen: in dat schrijven van nu spelen mijn vroegere leraren een actieve rol: met veel geduld hebben zij mij ooit het alfabet leren spellen en schrijven. In mijn Nederlands liggen de inzichten van mijn ouders, mijn broers en zus, mijn buren en streekgenoten gebruiksklaar opgeslagen. Mijn taalgemeenschap overhandigt me via haar taal, met haar lexicon, grammatica en retorica, vanuit een onnaspeurbaar ver verleden, kant en klaar, een wereldbeeld en mensopvatting vol samenhangende inzichten. Dat doet ook elke taal die ik versta of kan lezen. Waar vind ik een veilige, dragende startbaan voor mijn denkavontuur?
Alleen? Hoe kom je erbij? Alleen zijn? Dat bestaat toch niet. Zelfs het vliegtuig dat eenzaam hoog in de ijle lucht zigzaggend zijn richting zoekt, het hoort bij een compagnie, bij een vlieghaven. Het staat voortdurend onder radartoezicht van een of andere controletoren. De eenzame reiger die nu statig boven de tuin wiekt, speurt naar een sloot of vijver voor voer voor zijn jongen. De merel bouwde een nest in de struik naast het raam om straks veilig zijn eieren te leggen.
Alleen? Hoe kom je er toch bij? Niets is ooit alleen. Alles hangt samen, schuilt bij elkaar in het aangezicht van het overal dreigende Niets. Hoe zou ik in dat netwerk een maasknoop isoleren als startpunt? Ik moet bewust, Descartes' voorschriften ten spijt, ophouden met opsommen wie of wat ik hier allemaal nodig heb. Wie maakte het eerste papier? En wie dit actuele papier? Wie ontdekte de pen of de inkt,..., want voor ik er erg in heb, land ik tussen het vee bij de gaucho's op de pampa's van Argentinië of rush ik, via mijn zakjapanner, met de massa's door Tokio, of loop ik gevaar door sars besmet te worden in Taiwan,...Waar vind ik hier een zuiver beginpunt?
Ik kàn gewoon niet alleen zijn. Niemand kan alleen zijn. Zelfs de gevangene of de monnik opgesloten in hun cel: ze zijn nooit alleen. Ze lezen er b.v. wat anderen elders schreven of ze schrijven zelf wat anderen later elders zullen lezen.
Waar vind ik dan een duidelijk beginpunt, een zuiver afgelijnd en zinvol vertrekpunt? Een dragende stapsteen voor de eerste aanzet?
Of moet ik aanvangen bij de manier waarop we in het geheel passen, waarop we nu, hier in en tussen de dingen staan? Bij de wijze waarop we met dat geheel in voortdurende wisselwerking staan om te kunnen overleven?
Het eerste wat me dan opvalt is de alomtegenwoordige compensatoire interacties tussen alle zijnden. Alles heeft met alles verband en contact. En dat contact omspant tijd en ruimte. Zelfs de gladde huid van een rolkei op de bodem van de rivier getuigt van miljoenen interacties gedurende miljoenen jaren. Ik sta open naar/voor de dingen om me heen, de dingen staan open naar/voor mij, zijn voor mij toegankelijk. Zonder zuurstof in mijn longen overleef ik geen vijf minuten. Zonder water in mijn systeem houd ik het geen dag uit. Voedsel kan ik maar een paar dagen missen.
En vanwaar waait die lucht me toe? Uit welke bron vloeit het water in mijn drinkbeker? De lucht, de zuurstof, dat waait vrijwel vanzelf naar me toe. Daar moet ik omzeggens niets voor organiseren, tenzij wat ventilatie op zijn tijd. Water vraagt al meer van me. In Afrika dragen de vrouwen statig, met waardigheid en elegante tred, tientallen liters water op hun hoofd naar huis. Bij ons vraagt dat voor de gewone burger dat hij zich aansluit op de openbare waterleiding. Dan volstaat het de kraan open te tillen.
Maar voor kleding, behuizing en verwarming bieden de elementen ons niet spontaan hun diensten aan. We moeten hun die diensten afdwingen. Ervaring, list, kennis, inzicht en planning spelen daarin een bepalende rol. Listen van de jagers of de vissers om het wild te verschalken. Kennis van en inzicht in elementen en processen bepalen het overleven van de verzamelaars en landbouwers.
In dit contact, in die interacties spelen kennen, zien en horen een bepalende rol. De mens ontwikkelde voor dat openstaan naar de dingen van de wereld speciale zintuigen: ik zie, ik hoor, ik ruik, ik voel. Die zintuigen zijn dubbel polig. Het verkeer in onze zintuigen verloopt in twee richtingen zoals in de poort van een ommuurde stad. Ze zijn buitenwaarts gericht naar de dingen. Maar ze zijn ook binnenwaarts gericht op het Ego. Wij gaan om met de dingen vanuit een behoeftig centrum, vanuit een centraliserend Ego. We gaan uit naar de dingen vanuit zelfbehoud. Conatus essendi. We willen blijven. We willen overleven. We willen be-staan. In onszelf, in ons eigen zijn vinden we onvoldoende grond om dat duren lang waar te maken. Want bestendigheid lijkt ons nooit gul gegeven.
Misschien kan ik daar beginnen: ik wil bestaan! En daarvoor moet ik strijden. In die strijd heb ik vele dingen nodig. Ik ben niet alleen. Nooit!
4. Welke wereld ontdekte Heidegger achter de lijst?
"In-de-wereld-zijn"
Zou ook een langere tekst ons op het spoor van Heideggers verdoken code kunnen brengen? Nemen we in Sein und Zeit de eerste alinea van § 24 op p. 110, die handelt over een thema waarmee iedereen vertrouwd is: om over ruimtelijkheid te spreken of te lezen beschikt immers iedereen over duidelijke ijkpunten en denkschemata. Zou Heidegger in deze tekst de lezer ertoe verleiden zijn vertrouwde opvattingen over de driedimensionale ruimte achter zich te laten en met hem door de lijst heen te stappen op zoek naar een nieuwe wereld met derouterende verbanden?
1. "Erzijn heeft als in-de-wereld-zijn steeds al een wereld ontdekt. 2. Dit ontdekken, dat is gefundeerd in de werkelijkheid van de wereld, werd gekarakteriseerd als het vrijgeven van het zijnde met het oog op de loop van een geheel. 3. Het vrijgevende op-zijn-beloop-laten vindt plaats op de wijze van het omzichtig volgen van de verwijzingen, dat steunt op een voorafgaand verstaan van de beduidendheid. 4 Inmiddels is het volgende duidelijk geworden: omzichtig in-de-wereld-zijn is iets ruimtelijks. 5. En alleen omdat het erzijn ruimtelijk is op de wijze van ont-verring en oriëntering, kan wat in de omringende wereld terhand is in zijn ruimtelijkheid tegemoet treden. 6. Het vrijgeven van de loop van een geheel is gelijkoorspronkelijk een ontverrend-oriënterend op-zijn-beloop-laten bij een streek, dat wil zeggen: vrijgeven van de ruimtelijke plek waar het terhandene thuishoort. 7. In de beduidendheid waarmee het erzijn als bezorgend in-zijn vertrouwd is, ligt naar zijn aard tevens de ontslotenheid van de ruimte." ( Zijn en Tijd, 1998, p. 149 )
"1. Dasein hat als in-der-Welt-sein jeweilig schon eine Welt ent-deckt. 2. Dieses in der Weltlichkeit der Welt fundierte Entdecken wurde charakterisiert als Freigabe des Seienden auf eine Bewandtnisganzheit. 3. Das freigebende Bewendenlassen vollzieht sich in der Weise des umsichtigen Sichverweisens, das in einem vorgängigen Verstehen der Bedeutsamkeit gründet. 4. Nunmehr ist gezeigt: das umsichtige In-der-Welt-sein ist räumliches. 5. Und nur weil Dasein in der Weise vom Ent-fernung und Ausrichtung räumlich ist, kann das umweltlich Zuhandene in seiner Räumlichkeit begegnen. 6. Die Freigabe einer Beandtnisganzheit ist gleichursprünglich ein ent-fernend-ausrichtendes Bewendenlassen bei einer Gegend, das heisst Freigabe der räumlichen Hingehörigkeit des Zuhandenen. 7. In der Bedeutsamkeit, mit der das Dasein als besorgendes In-Sein vertraut ist, liegt die wesenhafte Miterschlossenheit des Raumes. ( Sein und Zeit, 1986, p. 110 )
Voorwaar, een derouterende tekst. Zoveel is duidelijk. Bij een eerste lectuur voelt de onvoorbereide lezer de vaste grond onder de voeten wegzinken. Deze tekst schoffeert alle verwachtingspatronen en ijkpunten waarmee elke intelligente lezer in een tekst over dit bekende thema duikt. Plots bevindt de lezer zich in een ruimte die bruist van vreemde maar intens gestructureerde verbanden, verwijzingen en samenhangen. En die verbanden blijken op de koop toe nog vrijheids-gevend te zijn. Het moge duidelijk zijn dat deze tekst niet gesteld is in het genus humile. Er wordt in verrassende, niet alledaagse termen over ruimte gesproken, en de logica van de verbanden tussen de begrippen ligt niet voor de hand. Daarom proberen we zin na zin tot de tekst door te dringen. Het blijkt dat Heideggers teksten toch wel moeilijk te lezen zijn zonder een gepaste sleutel om de code te breken.
Veel interpretatoren lopen in de valstrik van de taal en de tekst: ze lezen verbatim, enkel de woorden van de tekst, zien enkel de tatoeage op de opperhuid. Weinigen hebben voorbij de tekst gelezen en wat tussen de regels, op de achtergrond een vaag vermoeden wekt. Weinigen hebben immers gezien dat er nergens sprake is van oorzakelijke verbanden, dat er nergens een spoor van een verwijzing naar een begin te bespeuren valt. Heidegger is een 'ecologisch' denker. Een oecumenisch denker. De relaties tussen de zijnden lijken op die tussen golf en zee: de golf is in de zee, de zee is in de golf. ( Cf. Boeddha. ) Er is geen punctueel beginpunt noch zijn er sneescherpe scheidingen aan te wijzen; alles vloeit in alles over. Daarom dat deze korte passage barst van de termen die op samenhang duiden, op wederzijdse wederkerigheid en wederkerige wederzijdsheid, op intense interacties: Welt, Raum, Gegend, Bewandtnisganzheit. Op actief op elkaar betrokken zijn: Bedeuten, Verweisen, Orientieren, Umsicht, Zuhandene, Freigeben, Entdecken. Erg opvallend in deze context van nadenken over ruimtelijkheid is de term Freigabe.
Laten we de tekst zin na zin volgen:
1."Erzijn heeft als in-de-wereld-zijn steeds al een 'wereld' ontdekt."
"Dasein hat als in-der-Welt-sein jeweilig schon eine Welt ent-deckt."
Alles is er al: jeweilig schon. Er moet niets meer geschapen worden. Er is ook geen begin. Alles lijkt er je schon te zijn van in der eeuwigheid. En wel als een coherent geheel, als een Welt. En dat samenhangend geheel, die Welt is altijd al 'entdeckt'. En daarbij blijkt dat het geheel er niet zomaar is, chaotisch, zoals wegstuivend duinzand. Alles is 'in-de-wereld': dwz het hangt samen, constitueert altijd al een intens samenhangend geheel, een wereld. Zonder meer. Geen begin, dus geen oorzaak, dus ook geen schepper. Geen deus faber. Hier speelt een soort van gelijktijdigheid, de verwaarloosde Gleichursprünglichkeit. Als alles er al is, dan moet in dat geheel het individuele nog ontdekt worden. Dat 'ontdekken' is hier de opmaat voor de volgende gedachte in de volgende zin, de band tussen de verschillende stappen van het denkproces. Daartussen is geen zweem van causale relaties te bespeuren.
2." Dit ontdekken, dat is gefundeerd in de werkelijkheid van de wereld, werd gekarakteriseerd als het vrijgeven van het zijnde met het oog op de loop van een geheel."
" Dieses in der Weltlichkeit der Welt fundierte Entdecken wurde charakterisiert als Freigabe des Seienden auf eine Bewandtnisganzheit."
Weer ontbreek hier elke vermelding van enige dwingende causale relatie. Maar de focus zoekt wel naar 'Ent-decken'. Dat 'Ent-decken' is geen oorzaak, maar realiseert wel een 'Freigabe'. 'Freigabe des Seienden'. En welke soort van 'Freigabe'? 'Freigabe auf eine Bewandtnisganzheit'. Het vrijgeven op/in/naar een geheel. Niet een opsluiten, niet een inkluisteren of gevangen houden in dwingende causale verbanden binnen een compact gesloten geheel, maar vrijgeven in de openruimte van intense verbanden. Een vrijgeven waardoor de elementen in de ruimte met elkaar vrij nieuwe interacties aan kunnen gaan en toch op samenhang binnen een geheel gericht blijven. En toch lijkt die 'Ganzheit' opgave voor de toekomst. En zo rolt die 'Freigabe auf Ganzheit' de rode loper uit voor de volgende gedachte in de volgende zin. De schakel in de tekst en in het denkproces is geen oorzakelijk verband. Het blijkt dat Heidegger veel belang aan samenhang hecht, meer dan aan enig 'begin' of 'oorzaak', meer belang aan wederkerigheid, aan wederzijdse interacties, waarin geen ver beginpunt te ontwaren is. Want dat ontdekken zit zelf in een continuïteit, komende van en gaande naar . Zijnden zijn niet uitsluitend met zichzelf begaan, maar ook met hun 'buren', hun mede-zijnden, in interacties, en zijn zo als polen op elkaar afgestemd, om samen een geheel te vormen, een 'mobiel atelier' waardoor we ons allen samen boven water houden. Hier schiet elk mogelijke vertaling onvermijdelijk te kort: 'loop' noch 'beloop' kunnen de weelde van de betekenis van 'Bewandtnis' onmogelijk dragen.
3." Het vrijgevende op-zijn-beloop-laten vindt plaats op de wijze van het omzichtig volgen van de verwijzingen, dat steunt op een voorafgaand verstaan van de beduidendheid."
"Das freigebende Bewendenlassen vollzieht sich in der Weise des umsichtigen Sichverweisens, das in einem vorgängigen Verstehen der Bedeutsamkeit gründet."
Nogmaals ontbreekt elke verwijzing naar een dwingende causale relatie en weer ligt de nadruk op samenhang met ingebouwde vrijmakende distantie: 'Folgen', 'Verweisen', Verstehen, Bedeutsamkeit. Daarin passen ook dat umsichtigen, dat 'gründet, dat 'vorgängigen, alle met ingebouwde distantie. Allemaal begrippen die betrokkenheid impliceren, die op onderlinge verbondenheid wijzen, zonder echter een causaal verband te bevatten. Zonder dat je ergens een begin of een scheiding aan kunt wijzen. Dat sluit aan bij wat in de voorafgaande zinnen staat: 'steeds al', ( jeweilig schon ) 'met het oog op'. Dat individualiserende, situatie-verbindende 'je' bleef door de interpretatoren en vertalers te vaak onopgemerkt, beweert Th.Kisiel in The Genesis of Heideggers Being & Time, 1995, p. 27 . Ook Freigabe uit de voorgaande zin krijgt hier een vervolg. Al in de voorgaande zin bekoorde ons die 'Freigabe'. Geen oorzaak. Freigabe past echter niet in ons Westers denkstramien dat volgens A. N. Whitehead nog steeds in de meester-slaaf relatie gevangen zit. Oorzaak onderwerpt, maakt afhankelijk, verknecht. Toch blijft die Freigabe me intrigeren: tegenover een creatio ex nihilo blijkt nu een creatio in nihilum te staan, als een emergentie in een vrij te veroveren en in te richten ruimte.
'Freigebende Bewendenlassen. De Nederlandse vertaling 'op-zijn-beloop-laten' sluit goed aan bij één aspect van het begrip. Maar let toch goed op dat schuchter weggedoken 'umsichtig'. Er worden in de dicht bevolkte ruimte tussen de zijnden niet zo maar blindweg interacties aangegaan, met om het even wat of wie. Er wordt omzichtig, zorgvuldig, oordeelkundig en vrij, zelfbepalend gekozen. Wat we ter interactie vrij aanspreken ( Let op het niet-oorzakelijke verband. ), wordt aangesproken met het oog op zijn compensatoire bijdrage in onze strijd om te overleven. Om zijn aanvullende zijnsbijdrage. Alleen wat voor ons contingente, zijnsbehoeftige Zijn compensatoire zijnstransfusies, zijnsaanvullingen in de aanbieding heeft, wordt aangesproken. Daarom dat er een 'Verstehen' aan voorafgaat. Inzicht in de Bedeutsamkeit. Weer geen oorzakelijke relatie, maar een vrijlatende, vrijgevende relatie, die naar het Zijn zelf wijst, naar de diepe Zijnsrelaties. Verstehen respecteert het beschouwde in zijn existentia, eigenheid en tast zijn individualiteit niet aan, maar zoekt naar individuele voltooiingsmogelijkheden.
De lezer zou best zelf ook even stilstaan bij termen als Gegend, Zuhandene, Weltlichkeit, Raumlichkeit. Bij termen als Ausrichten, Ent-fernen, Begegnen, Hingehörigkeit, vertraut', Miterschlossenheit. Hier is nergens een zweem van de kruiperige onderdanigheid van de slaaf tegenover de meester. Het is nochtans opvallend: causale eenrichtingsrelaties worden vervangen door een waaier van vrij geassumeerde wederkerigheid
Het blijkt dat Heidegger ervan uitgaat dat alles er al is, 'jeweilig schon'. Hij kijkt uit naar wat zich nu aandient, om daar mogelijkheden voor een toekomst uit af te lezen: aan- en opvullingen voor het eigen zijnstekort. Hij vraagt zich niet af wat daarvan het begin is. Hij kijkt niet terug naar een onbereikbaar, onpeilbaar verleden. Naar een verleden dat noch echt tijd noch echt ruimte kent. Hij onderzoekt hoe het er nu aan toegaat, en wat dat kan betekenen aan zijnswinst voor een toekomst. Hij is én holistisch- én toekomst-gericht. Hij denkt ecologisch.
De band tussen de dragende begrippen lijkt me een intense interactie tussen de volgende termen: Dasein => Entdecken => Freigabe => Bewendenlassen => Sichverweisen => Verstehen => Bedeutsamkeit => räumlichkeit => Ent-fernung und Ausrichtung.
Hier is nooit sprake van dwingende, eenrichtingsoorzakelijkheid, maar wel van vrij aangegane verbanden, van wederzijdse en wederkerige beïnvloeding en zijnsbevestiging.
4 Inmiddels is het volgende duidelijk geworden: omzichtig in-de-wereld-zijn is iets ruimtelijks.
"Nunmehr ist gezeigt: das umsichtige In-der-Welt-sein ist räumliches."
Er staat 'gezeigt', niet het dwingende, gewelddadige, tot gehoorzaamheid dwingende en geen ruimtelatende 'bewijzen', maar aantonen, duidelijk maken. En dat laat de lezer vrij en geeft hem alle ruimte geeft om zelf te oordelen en te beslissen. Waaruit blijkt dan dat ruimtelijke? Die heel speciale Heideggeriaanse ruimtelijkheid? Uit: Freigeben, Bewendenlassen, Sichverweisen, Verstehen, Bedeutsamkeit, umsichtig. Er is hier geen spoor van dwang of geweld. Vrijheid, blijheid! Al die werkwoorden, dat substantief, dat bijwoord, alle spreken ze van veelheid, van verscheidenheid, van eigenheid, van afstand tegenover en respect voor elkaar, en tevens van betrokkenheid, van met elkaar te doen hebben, van op elkaar aangewezen zijn, tot op het niveau van het Zijn. Dat vult de ruimte met zingevende en zinontvangende zijnden.
Waarom 'Umsicht'? De wereld is geen rommeltje. Geen chaos, vol los wegdwarrelend woestijnzand. De dingen spreken elkaar aan, ( causa? dwang? ) en worden aangesproken op hun compensatoire waarde in de interactie tijdens de strijd om de eigen contingentie te overleven. Om wat de anderen aan compensatoir zijn in hun mars hebben om de eigen zijnsnood aan te vullen. Maar 'Umsicht' impliceert ook afstand, distantie, uit elkaar liggen. Impliceert ook de eigenheid van de andere zijnden erkennen, ze respecteren in hun anders-zijn, en dat anders-zijn als een aanvulling te beoordelen.. Geeft ze hun Bedeutsamkeit voor elkaar. Umsicht mààkt en zoekt vrij die betekenis: dat wat ze voor elkaar te betekenen kunnen hebben. Die Bedeutsamkeit is 'vorgängig': gaat vooraf aan het Umsicht, aan de interactie, aan de gerichtheid op elkaar. Aan de kennis zelfs, aan het Verstehen. Oorzaak?
Ook 'Verweisen' veronderstelt afstand, distantie, uit elkaar liggen, elkaar de ruimte geven en toch in zekere zin een naar elkaar toegekeerd zijn. Vanachter een veilige barbacane voor elkaar interesse opbrengen. Echter zonder enig spoor van slaafse causale afhankelijkheid. Het gaat om aan elkaar tegengestelde polen. Eén pool alleen is geen pool. Om pool te kunnen zijn, moeten ze minimaal met twee zijn en in wederzijdse relatie staan. En elke pool heeft zijn teken, zijn exponent, zijn 'waarde', is positief of negatief geladen. Maar die tegenstelling houdt spanning in tussen aan de ene kant intense betrokkenheid en aan de andere kant scheiding, tussen afstand en toch nabij zijn. Een samen zijn in verscheidenheid. Geen polen zonder wederzijdse eigenheid, zonder bepaaldheid, zonder anders zijn, zonder assertiviteit. Polen zonder eigenheid, zonder anders-zijn zijn geen polen. Ze zijn louter losse stuifzandkorrels. Polen moeten wederzijds en door hun verschil elkaar aanvullen, elkaars tekorten en contingentie compenseren en zo openstaan voor wederkerige groei via zijnscompensaties. Dus wel een eigenheid hebben, wel een Selbst zijn, maar een open en gerichte eigenheid, een open en gericht Selbst, - omdat ze zijn losgescheurd uit een vroegere, oorspronkelijke Simplicitas. Niet veroorzaakt. Wederzijds wederkerig samenwerkend. 'Miterschlossenheit'. Mit!
5. En alleen omdat het erzijn ruimtelijk is op de wijze van ont-verring en oriëntering, kan wat in de omringende wereld terhand is in zijn ruimtelijkheid tegemoet treden.
" Und nur weil Dasein in der Weise von Ent-fernung und Ausrichtung räumlich ist, kann das umweltlich Zuhandene in seiner Räumlichkeit begegnen."
Waarlijk een opmerkelijke uitspraak. 'Nur weil': geen spoor van causaliteit, noch van dwang. Maar wel van een intens verband. Een gewatteerd verband echter. Een 'watje' van een verband. 'In der Weise von': weer die softe aanpak. Dat tastende. Dat voorzichtige, en zeker niet dwingende of lineair kosmische.
'Ent-fernung': je mag hier niet over dat "-" heen lezen. Hoe huist Ent-fernung in de ruimte?
Ent-fernung: een privatieve prefix ent-. Waar dwaalt die Ent-Fernung in deze ruimte rond? Eigenaardig toch, want in het Duits wijst deze prefix normaal op een intensivering. Ent-fernung is hier echter afschaffen van de afstand, van afstandelijkheid en van het uit-elkaar-liggen. Dat lijkt op een oxymoron binnen één woord. Weer eens draait ( Kehre. Wendung. ) Heidegger de normale denkrichting om. Al sprekend over ruimte, over res extensa, over uit-een-liggen, over uitgebreidheid, dan juist deze uitgebreidheid ontkennen, en ze toch aanwijzen als een kenmerk van ruimte. In der Weise von Ent-fernung und Ausrichtung räumlich ist: opmerkelijke wijze om ruimtelijkheid te zijn, dat is het minste dat je hierbij kunt zeggen.
Ent-fernend: bevat een dubbele betekenis. Wél uit elkaar liggen, dus wél een eigen afgescheiden ruimte innemen: ruimte om jezelf te zijn; speelruimte tussen wiel en as, die toelaat dat het wiel vrij ronddraait terwijl de as stabiel blijft. Dankzij juist die gefixeerde vrije speling. Maar tevens ook nabijheid. Nabijheid in het uit elkaar liggen, nabij in het verwijderd zijn. Het wiel moet los om de as zitten. Zoals de ring om je vinger. Vast en los om de eigen specifieke rol te kunnen spelen in de polemos, de eigen functie om te overleven in het mobiel atelier te kunnen vervullen. Maar elkaar nabij om die twee specificiteiten samen te kunnen leggen voor een emergerend doel, voor een doel waartoe geen van beide in isolatie in staat zou zijn. Oorzaak? Heerslaaf-relaties? Dwang? Neen. Geen causale waterval, geen verval, geen emanatie, geen degradatie noch degeneratie. Wel het tegengestelde: emergeren naar een hoger niveau. Naar een complexer en intenser gecoördineerd niveau.
Kann das umweltliche Zuhandene in seine Räumlichkeit begegnen: toch weer die tegenstelling: Räumlichkeit en begegnen: uit-elkaar-liggen en ont-moeten, samentreffen, voegen. ( Let op de vrijheid die in het woord ont-moeten (niet-moeten) schuilgaat.) Ruimte als ontmoetingsplaats, als plaats of gelegenheid tot samen zijn vanuit een eigen, vrije, afstandelijke positie. Dus geen tegen elkaar opbotsen, geen aan-varen, maar er-varen, elk vanuit zijn eigenheid en zelfheid (zelf >< als in-de-wereld-zijn). Umweltlich impliceert ruimte en afstandelijkheid.
Ook Umsicht impliceert ruimte, maar gevulde ruimte. Je kunt pas umsichtig zijn in een ruimte gevuld met veelheid, met verscheidenheid vanuit een Zelf, uitkijkend naar andere zijnden met elk een eigen Zelf , met elk een eigenheid waarnaar met respect kan en moet uitgekeken worden. In compacte Simplicitas, in monolithische Eenheid, in naakte en massieve Enigte is geen Um-sicht nodig. Zelfs niet mogelijk. ( "Das Seyn braucht den Menschen" en " A besoin de saugmenter de notre propre être." Remember? ) Alleen in over de ruimte verspreide Menigte is Umsicht mogelijk en nodig. Ten minste als die vele dingen verschillend zijn en tevens trouw aan hun eigenheid. Als die vele dingen elk hun specifieke bijdrage tot het aanvullen van het Zijnsdeficit aandragen, verschillend van de andere dingen. Onderzoekend en afwegend rondzien om de meest gepaste zijnsaanvulling voor de eigen zijnsbehoefte op te sporen en te selecteren. Ent-decken.
6. Het vrijgeven van de loop van een geheel is gelijkoorspronkelijk een ontverrend-oriënterend op-zijn-beloop-laten bij een streek, dat wil zeggen: vrijgeven van de ruimtelijke plek waar het terhandene thuishoort.
"Die Freigabe einer Bewandtnisganzheit ist gleichursprünglich ein ent-fernend-ausrichtendes Bewendenlassen bei einer Gegend, das heisst Freigabe der räumlichen Hingehörigkeit des Zuhandenen."
Freigabe, Umsicht, Hingehörigkeit, want er valt in de gevulde ruimte vrij te oordelen en te kiezen. Er moet immers aan de toekomst gedacht worden, en niet naar een onnaspeurbaar verleden teruggeredeneerd. Aan de toekomst van het geheel en van elk element afzonderlijk. Ruimte biedt de nodige distantie en vrijheid voor dit kiezen, voor dit overzicht. Ruimte biedt ook speling, speel- en experimenteerruimte; ze biedt zelfs de kans om, voorlopig, te mislukken. Ruimte biedt opening en kansen om zich te verbeteren, om te emergeren naar een hoger zijnsniveau. Oorzakelijkheid doet dat niet: die opent geen toekomst, die reduceert daarentegen, die pint je vast op je verleden en bezwaart je rugzakje met hindernissen en mislukkingen.
Bewendenlassen bei einer Gegend: Bewenden: op-zijn-beloop-laten, dat is niet binden, is niet in een slaafs gareel steken, maar vrij laten, ruimte tot zelfbepaling, tot zelfrealisatie geven. Echter niet in een leegte of in een niemandsland. Wel in een Gegend: Gegend impliceert samenhangende en georiënteerde, op elkaar ingestelde (Ausrichten), elkaar afstandelijk ( ent-fernend ) nabije zijnden, beschikbaar, bereikbaar, bruikbaar in de polemos, in de strijd om te overleven.
Zuhandene: wat impliceert dat anders dan beschikbaarheid, bereikbaarheid en bruikbaarheid, voor een toekomstig doel, geen steriel causaal terugkijken naar het verleden? Nabij vanuit vrijheid schenkende afstandelijkheid.
Freigabe der räumlichen Hingehörigkeit des Zuhandenen. Zo komt de zin van de ruimte tot haar entelechie. Tot haar wezensdoel. Tot haar volle wasdom. Tot haar specifieke bijdrage tot de polemos om te overleven, niet enkel om boven water te blijven, maar zelfs om te emergeren naar een hoger zijnsniveau. Ruimte als de onmisbare bühne waarop het Zijn zichzelf breeduit kan etaleren, kan demonstreren in de veelheid en verscheidenheid van de zijnden. De aandachtige lezer mag genieten van het baltsen van Freigabe en Hingehörigkeit binnen de circulaire spanningen tussen aantrekken en afstoten.
Let op Hingehörigkeit: geen spoor van de kruiperige Heer knecht relatie. Hingehörigkeit laat ruimte toe, frictieruimte, schakelruimte, keuzeruimte. En deze vorm van beïnvloeding kent noch dwang noch geweld. Is toekomstgericht. Een softie.
Freigabe: de term zegt wel expliciet wat hier gebeurt: geen dwingend, lineair kosmisch forceren. Geen causaliteit van de klop van-de-hamer-op-de-spijker. De dingen krijgen hier de ruimte om hun opbouwende rol tegenover elkaar ten volle en in vrijheid te spelen, tijdens de strijd van de zijnden om te overleven.
7. In de beduidendheid waarmee het erzijn als bezorgend in-zijn vertrouwd is, ligt naar zijn aard tevens de ontslotenheid van de ruimte."
"In der Bedeutsamkeit, mit der das Dasein als besorgendes In-Sein vertraut ist, liegt die wesenhafte Miterschlossenheit des Raumes."
Bedeutsamkeit: is er een zwakkere, minder substantiële, minder kosmische beïnvloedingsinstantie denkbaar? Geen dwingende, onontwijkbare oorzaak. Maar wel een beïnvloedingsinstantie die steunt op Verstehen tot op het bot van het Zijn, op wederzijdse kennis, op wederzijdse waardering en respect; op wederzijds aanvaarden van elks eigenaardigheden, verschillen en mogelijkheden. En tevens openheid om verborgen mogelijkheden te ont-dekken, uit te lokken zelfs. Bedeutsamkeit is ook een ent-fernende wijze van samenzijn, met behoud van de onmisbare distantie, van de eigen privacy. Door/In betekenis zijn de zijnden bij elkaar zonder iets van hun zijn of eigenheid in te boeten, zonder het Zelf van de anderen aan te tasten. Alles wat de betrokkenen voor elkaar kunnen betekenen wordt vrijlatend, afstandelijk en toch betrokken ingezet.
Miterschlossenheit: geen causaal verband. Let ook hier op de spanning tussen mit- en erschlossenheit. Het prefix er versterkt normaal wat erop volgt. Mit lijkt dat uit te sluiten, lijkt de afstand, de uitgebreidheid te hypothekeren. Het voelt weer aan als een oxymoron binnen één woord: een gescheiden samenzijn; een gapende geslotenheid ; een verstrengeld losstaan. Ruimte lijkt een verstrengeling van veelsoortige betekenissen, een nexus van compensatoire interacties in de polemos om de eigen contingentie te boven te komen; om die contingentie net te gebruiken als een krachtig instrument om de veelzijdigheid van het Sein te kunnen demonstreren, waartoe het Sein uit zichzelf in zijn compacte, massieve Simplicitas niet in staat is. "Das Seyn braucht den Menschen" of " Un être total, qui a besoin de s'augmenter de notre propre être." (M. Merleau-Ponty )
Het moge duidelijk zijn: Heidegger had een andere ruimte voor ogen dan de lege, abstracte, driedimensionale res extensa van Descartes; een uitsmeren van Weltpunkte ( SuZ, p. 362 ) die met elkaar verder niets gemeen hebben. Heideggers ruimte lijkt zelfs overcrowded, met eerder vloeiende overgangen tussen de elementen dan wel scherpe afgrenzingen; een ruimte die oppervlakkig beschouwd meer heeft van een chaotisch dan wel van een streng gestructureerd geheel. Wat sterk opvalt is afwezigheid van elke spoor van causaal verband. Elk zijnde in de ruimte lijkt meer op een knooppunt van elkaar kruisende en bevestigende relaties en zijnstransfusies. En de intense verwevenheid van die relaties lijkt heel zijn aandacht op te eisen. Toch door de lijst gestapt.
*** ***
***
Het blijkt dus dat Heidegger, net als Erik of Alice, dòòr de lijst heen stapte, uit een wereld waarin de zijnden enkel door dwingende causale eenrichtingsverbanden samenhangen en in de nieuwe wereld zich verwondert over de paradox dat het Absolute Zijn, lêtre total, niets veroorzaakt, maar zich juist terugtrekt en in dat terugtrekken de contingente zijnden de nodige ruimte biedt te ontstaan en zichzelf te worden. Niet door het almachtige veroorzakend naar buiten treden van het Absolute Zijn ontstaan de zijnden, maar door de Entzug des Seins, door de kenosis. Heidegger ontdekt achter de lijst een wereld die gonst van intense interacties tussen zichzelf wederzijds voltooiende contingente zijnden. De rollen worden omgekeerd: "lêtre total a besoin de saugmenter de notre propre être," echoode M. Merleau-Ponty L. Lavelles inzicht. En Heidegger stelt: "Das Seyn braucht den Menschen." Causa wordt Entzug. Veroorzaken wordt vervangen door zich-terugtrekken, sterker nog, door nodig-hebben, door Brauchen. Dat is een ware Umwertung. Guardinis hartenkreet " Dass Gott das Endliche will und sich auf es bezogen hat wie das sein könne "
Heidegger zoekt een antwoord op die prangende vragen. Dat blijkt uit de speurtocht naar de vele implicaties die schuil gaan achter zijn eigenzinnige definitie van het Dasein, achter zijn beroemde uitspraak: "Es gibt Sein", of uit een nauwkeurige analyse van een korte passage over ruimtelijkheid. Men mag beweren dat die visie op de werkelijkheid wordt samengevat in de uitspraak : "Es gibt Sein." Meer nog, deze uitspraak laat ons toe het filigram achter Heideggers tekst te lezen.
3. We zetten onze zoektocht verder naar de code die ons toegang moet geven tot Heideggers visie op ZIJN.
Es gibt Sein
Es gibt Sein is een bekende maar intrigerende uitspraak van Heidegger. Om die uitspraak juist te begrijpen is het nodig af te spreken wat we onder Zijn verstaan. En enige uitleg is daarbij onontbeerlijk. Mag ik me voor deze uitleg verschuilen achter Merleau-Ponty? Die zich ten andere zelf indekte door in zijn oratie te verwijzen naar zijn voorganger Louis Lavelle. In zijn Eloge de la philosophie, 1960, p. 15, spreekt M. Merleau-Ponty over het mysterie van het Zijn, maar dan zelf in de rug gedekt door zijn voorganger Louis Lavelle: « Il ( L. Lavelle) parlait de miracle parce qu'il y a là un paradoxe: le paradoxe d'un être total, qui donc est par avance tout ce que nous pouvons être et faire, et qui pourtant ne le serait pas sans nous et a besoin de s'augmenter de notre propre être.» Hoe voorzichtig en toch hoe exact drukt de 'jonge' Merleau-Ponty zich hier uit! Een latere uitspraak van Merleau-Ponty is korter maar cassanter: « La conscience métaphysique et morale meurt au contact de l'absolut. » ( Sens et Non-sens, 1965, p. 167 )
De dringende vraag is: heeft een begrensd, contingent zijnde enige schijn van kans te bestaan naast het absolute, volle Zijn? Het antwoord is kort: Geen! Het Absolute Zijn verschroeit, verpulvert, vermorzelt al wat in zijn buurt zou durven te komen. In de nabijheid van het enige Esse Necessarium et Realissimum kàn niets bestaan. Zijn, van nature, duldt niets naast, voor, achter, boven of onder zich. Wat zou er überhaupt kùnnen bestaan buiten het alles verschroeiende Zijn? Waar elders zou dat contingente zijnde ook maar een schaduw van zijndheid weghalen? Moet je daarvoor bewijsplaatsen aanvoeren? Het is zonneklaar: naast het Absolute Zijn is zelfs voor het Niets geen plaats. Zijn als oorzaak, als grond van eindige zijnden? Hoe kan dat? Is dat het Absolute Zijn geen affront aandoen? Hoe kan Zijn grond van eindige zijnden zijn zonder deze te verpulveren? Zijn als grond cremeert de zijnden voor ze geboren worden, voor ze geboren kunnen worden. Geen zijnde kan op tegen zon verschroeiende Grond. Romano Guardini slaakt in 1942 volgende hartenkreet: "Die immer wieder sich aufdrängende Unbegreiflichkeit, dass Gott das Endliche will und sich auf es bezogen hat wie das sein
könne " Citaat door R. Haubenthaler, op p. 119, van zijn Askese und Freiheit bei Romano Guardini, 1995, weggestopt in een voetnoot.
Maar, ik ervaar nergens een Absoluut Zijn. Ik zie noch hoor, noch voel, noch ruik ergens Absoluut Zijn. Het enige wat ik zie of hoor of voel of ruik, opdringerig zelfs, is een veelheid en verscheidenheid aan begrensde, contingente zijnden. Absoluut Zijn verkruimeld, uitgesmeerd, door toeval gemorst en 'geslodderd' over tijd en ruimte: dat is het enige wat ik kan waarnemen.
Hoe verzoen je rechtlijnige, strenge logica met concrete waarnemingen? Hoe overstijg je die tegenstelling waarin aan de ene kant de logica het bestaan van de opdringerig bestaande en overvloedig aanwezige zijnden wegredeneert, en waarin aan de andere kant die tastbaar bestaande zijnden de ijle logica een lange neus zetten? Is dat geen mysterie? Zijn we dat mysterie niet vergeten? Brengt Heidegger ons niet juist dat mysterie onder de aandacht? Ik vermoed dat dit mysterie de drijvende motor was van Heideggers denken. Zijn ster. Het duistere licht waar hij steeds omheen kringelde, zoekend naar een toenadering, naar een toegang. Waar, wanneer vond hij enige opening in dat mysterie?
Hoe kan Absoluut Zijn begrensde zijnden ook maar een ogenblik naast zich dulden? Hoe kunnen begrensde zijnden de gloed van het Absolute Zijn overleven zonder tot asse te verschroeien? Logisch gesproken is er gewoonweg geen relatie tussen Absolute Zijn en contingente zijnden mogelijk. Zuiver, streng logisch gedacht is alle spreken over zo'n relatie non-sens, want er kàn gewoon geen relatie zijn. Tegenover het Ene, Enige Absolute Zijn kan men onmogelijk van een relatie spreken. Het Absolute Zijn is totaal en alleen zichzelf, solus ipse, compact, massief enkel zichzelf. En daarmee is alles gezegd wat er logisch te zeggen valt, of gezegd zou kunnen worden. Over de rest moet ieder Wittgensteinsiaans zwijgen.
Tenzij, tenzij het Absolute Zijn uit eigen beweging de buik intrekt en zo, uit zichzelf, begrensde zijnden de noodzakelijke zijnsruimte aanbiedt. Heidegger spreekt over het Niets, over Entzug des Seins, over Verbergung. Het Zijn trekt zich uit eigen beweging terug uit zijn absoluutheid, onttroont zichzelf, verlaat de actualitas, trekt zijn Lèthe, zijn Styx over, en kapselt zich in tot loutere mogelijkheid. "Höher als die Wirklichkeit ist die Möglichkeit. " (SuZ, p. 38) Het begrip van de ongenaakbaarheid van Jahweh is nadrukkelijk aanwezig in de Bijbel. Zelfs het schrijven of uitspreken van zijn naam is verboden voor stervelingen. Mozes hoorde hem alleen en zag hem enkel via een brandende (!) braamstruik? En Elia voelde amper een briesje in de rug.
We ervaren uitsluitend opdringerige contingente zijnden. En geen Absoluut Zijn. Dus: als er zo vele en zo verschillende contingente zijnden bestaan, dan moet het Absolute Zijn dat toegestaan hebben. Dat mogelijk gemaakt hebben. Door zelf uit zijn absoluutheid te stappen en als loutere mogelijkheid terug te treden, b.v. Contingente zijnden krijgen pas een kans te bestaan als het Absolute Zijn zichzelf omturnt tot louter Mogelijkheid. Als loutere Mogelijkheid verliest Zijn alle daadkracht en efficaciteit; het wordt onzichtbaar en afwezig; het wordt uit roulatie genomen, buiten de actualiteit gezet, op de reservebank genesteld, buiten de interactiestromen gehouden en op non-actief gezet. Als Mogelijkheid echter geeft Zijn b.v. ruimte aan de tijd in de vorm van groei, van toekomst, van vernieuwingskansen. Mogelijkheid geeft ruimte om toevalligheden te 'slodderen', om veelheid uit te strooien, om verscheidenheid te coördineren, om muiters een zinvolle vernieuwingskans te geven. Maar dat zich-terugtrekken van het Absolute Zijn blijft een groot mysterie. Die Entzug des Seins is als « un océan pour lequel nous n'avons ni voile ni barque! » ( E. Littré).
Heidegger nu probeert steeds weer opnieuw die oceaan met een mosselschelpje leeg te lepelen, zoals de kleine Augustinus. Hij weet dat zijn schelpje inadequaat is, maar toch blijft hij als betoverd bij het mysterie verwijlen. Het Absolute Zijn trok z'n buik in. Waarom? Het maakte plaats voor het eeuwig durende vuurwerk dat de kosmos sinds de oerknal ten toon spreidt in een ononderbroken evolutie, op zoek naar hogere zijnsvormen en nieuwe zijnsniveaus. In een ononderbroken taak van groeiende complexificering en steeds meer geïntegreerde coördinatie. En tussen die wegsnellende en van explosies knetterende vuurbollen zweeft rustig onze mooie, blauwe Aarde.
Volgens mij probeerde Heidegger dat magische proces van de Entzug des Seins te verwoorden in de magische formule
Es gibt Sein. De Duitse taal bood Heidegger hier een gelukkige; maar onvertaalbare formulering. Deze formulering is daarom een indringender beschouwing waard. Ik denk dat 'geven' hier in zijn 'sens fort', pregnant begrepen moet worden. In de lijn van zachte causaliteit. Heidegger vraagt zelf in Was Heisst Denken, (p. 4):"Lassen wir jetzt schon jedem Wort sein Gewicht." Het fenomeen 'geven' is wel een aparte meditatie waard.
GEVEN
Geven zet zich af tegen het eenzijdige, almachtige causare, tegen het dwingende veroorzaken, tegen het gewelddadige produceren of maken. Geven houdt alle dwang of geweld op afstand. Geven is geen forceren, geen opleggen, geen opdringen, geen verplichten. Geven drukt een vrije, ongedwongen relatie uit, waarin de twee polen elkaar geen geweld aandoen, en niet ingrijpen in elkaars bestaan, maar geven gebeurt in een wereld waarin, alles je schon ist. Geven gebeurt in een wereld waarin veelheid, verscheidenheid en eindigheid als transcendentalia zijn, zoals het ware, het goede en het schone. Elk zijnde wil, in alle vrij aanvaarde afhankelijkheid, 'ogivaliteit' en wederkerigheid, toch zijn eigen Ego, zijn eigen autonomie behouden, 'zijn gezicht redden'.
Geven gebeurt daarom in wederzijds en wederkerig respect. Respect voor de eigenheid, de integriteit en de identiteit van de beide polen: gever en ontvanger. Door de gave worden die eigenheid, integriteit en identiteit bevestigd en opgekrikt. En tevens wordt ook de wederkerigheid en wederzijdsheid bekrachtigd. In het geven wordt daarom de eigenheid 'afgerond', het abrasieve van het anders-zijn wordt smeuïg glad gestreken en het verliest zijn stekeligheid. Want geven bevat in zich een wijze van zich-terugtrekken die de andere extra ruimte biedt om zichzelf te zijn. Alle geven impliceert bij de gever een zich intomen, een discretie, een zich op de achtergrond opstellen, een veld ruimen en afstand houden. Geen geven zonder een vorm van kenosis, van zelfontlediging.
Geven is nooit een lineair, universeel eenrichtingsgebeuren, het speelt zich steeds concreet af, in wisselwerking, tussen twee singuliere, gesitueerde polen, die zichzelf en elkaar in hun eigenheid laten. Geven drukt een naar-elkaar-toegekeerd-staan uit, een met elkaar verbonden zijn met behoud van het onderscheid en de identiteit van beide polen. Dat verbonden zijn verwijst naar een Simplicitas, die veelheid en verscheidenheid erkent, aanvaardt én overbrugt. Enigte in Menigte. Zo kunnen veelheid en verscheidenheid, die door toeval uitgewaaierd liggen over tijd en ruimte, de onbeperkte weelde van de diversiteit van het zich terugtrekkende, kenotische Zijn doen uitstralen.
Geven is zo een buffer, een hitteschild tussen de verzengende gloed van het Absolute Zijn en de kaduke contingente zijnden. Er zit geen dwingende uitwerking in het geven van de gever op het gegevene noch op de ontvanger. Geven is een vorm van zachte, bescheiden causaliteit. Elke pool laat de andere in de eigen eigenheid. Geven is als een vorm van Leegte, van wederzijdse, wederkerige Entzug des Seins. ( WiM, p. 46) In en door de actie van het geven verandert de gave zelf van statuut. De gave wisselt niet alleen van eigenaar, maar vertegenwoordigt en incorporeert als het ware de gever. 'Non donum, sed donator.' wist Thomas a Kempis reeds zuinigje te zeggen.
Geven is een handelen en speelt zich dus altijd af tussen bestaande, concrete en gesitueerde individuen. Het gaat ook altijd om een bestaande, concrete, gesitueerde gave. Verdoken blijft vaak het vanzelfsprekende dat de polen geladen moeten zijn met een actuele existentia. Het gaat niet om abstracte, lege, universele essenties. In het geven kan geen harde, kosmische contactcausaliteit gelden. Want kosmische causaliteit kent geen individuen, respecteert geen individuele relaties en buffelt concrete situaties en individuen zonder pardon overhoop zoals een tsunami.
Wij moeten er dus op bedacht zijn dat
'Es gibt een Janushoofd heeft en voorkomen dat we een kijkrichting amputeren. Het kleine woordje, de copula 'is' verleidt er ons te gemakkelijk toe ons blind te staren op een schijnzelfstandigheid, waardoor het ogivale, de wederkerigheid van het 'geven' gecamoufleerd blijft. We lopen het risico 'is' te massaal, te massief, te monolithisch op te vatten, te tiranniek causaal, en daardoor het vrije, het respectvolle, het zich op afstandhouden van het 'Es gibt' te vergeten. We vergeten dat in/door het geven de gave 'ontvankelijk', 'ontvangbaar', acceptabel gemaakt wordt, en naar het niveau van de ontvanger vernederd of opgetild wordt. De gave wordt aangepast om voor de zijnden, op hun niveau, inpasbaar en beschikbaar te zijn in hun strijd om hun contingentie te overleven. Te vaak treedt het gebeuren zelf van het geven naar de achtergrond en verdwijnt het uit de aandacht. De heel specifieke ruimte- en bufferwerking van het geven wordt vergeten. En zo vergeten we welk mysterie zich schuil houdt achter dat simpele, banale woordje 'is'. Seinsvergessenheit! Geven is een vorm van kenosis, van zelfontlediging, van Entzug, waardoor de ruimte ontstaat waarin de contingente zijnden zich kunnen ontplooien en in deze ontplooiing, in deze epifanie, de verdoken weelde van het Zijn uitwaaierend kunnen demonstreren. Zich terugtrekkend en niet almachtig veroorzakend, wordt het Absolute Zijn de bron van alle zijnden. Als dat geen Kehre is?
Iedereen kent Heideggers beroemde definitie van het Dasein: "dass es diesem Seienden in seinem Sein um dieses Sein selbst geht." ( SuZ, p. 12 ) Onmiddellijk valt op dat deze definitie zelfs in zijn structuur afwijkt van de canon. In de regel voegen definities aan een hoger of algemener begrip een lager, onderscheidend kenmerk toe. Definities kunnen daarom soms erg geleerd en hoogdravend overkomen. Dat onderscheid tussen hoger en lager begrip is hier niet zo meteen te vinden, het is alleszins niet in het oogspringend, en dus niet zo verhelderend. Maar, blijf ik toch niet haperen aan 'es geht um'. Dit woordgebruik is niet alleen niet hoogdravend of geleerd, het lijkt wel banaal. Heidegger lijkt wat te verbergen te hebben, laat niet in zijn kaarten kijken en houdt ze dicht tegen de borst aangedrukt. Lees ik daar niet, in 'ontluisterende' taal, het hoogdravende en vaak geciteerde: " Irrequietum est cor meum donec requiescat in Te" ( Augustinus ) ? 'Gehen', dat is er-nog-niet-zijn. Dat is onderweg zijn. Zolang je nog gaande bent, ben je voor-lopig, blijft je "Homo viator". Socrates had de filosofie uit de hemel naar het ondermaanse gehaald. Haalt Heidegger hier niet die definitie uit het verheven stijl naar de nederige stijl ( genus admirabile, vs genus humile )? Hij zet Dasein in z'n négligé. Heideggers taal is aartsmoeilijk, zeggen ze. Hier is Heideggers taal in elk geval niet hoogdravend, noch klinkt ze geleerd. Hij formuleert hier wel een diepe waarheid 'in plain words'.
In deze plain words echter smokkelt hij een hele visie op mens en op Zijn bij je binnen. Geen galm over de herkomst van het Dasein. Geen spoor van een Causa prima. Geen schepper. Geen essentie. In es geht um zit een je schon da sein, zonder verdere vragen naar een vertrekpunt, zit afstand, zit een weg te gaan. Zit een te realiseren toekomst. Je valt blijkbaar als mens niet zomaar met jezelf samen. Je ligt niet op je zelf verpletterd. Je bent niet monolithisch jezelf. Je ligt ook niet vastgeketend aan een verleden of afkomst. Je bent voorlopig nog niet eens waar of wat je zijn moet. Gaan. Wachten. Straks. Later. Als je braaf bent en veel bokes eet, zul je er misschien ooit wel komen en je Zelf zijn, ooit met je voltooide Zijn samenvallen.
Meteen ligt je Zelf, je toekomstig voltooide Zelf in je eigen handen. Je ben voor je zelf een opgave. Je moet knokken voor je Zelf. Geen sprake van een substantie, ( des choses qui subsistent par soi omschreef Descartes ), noch van een fundamentum inconcussum, van de ersatz zekerheid van het een "cogito sum". Je bent geen geïsoleerd, gesloten 'an sich'. Volgens Heidegger heb je daarvoor eerst, door en met de wereld, een weg te gaan. In dat es geht um, in dat door hem gecursiveerde 'um' opent Heidegger elk Dasein een toekomst, geeft hij elk Dasein een richting aan; wijst hij op een spanning, een taakspanning; zet hij het op een punt tussen een verleden naar een toekomst. Vraagt hij beslissingen. In es geht um schenkt Heidegger elk Dasein ook ruimte tot zelfbepaling. Heidegger geeft geen definitie die je binnen bepalingen en grenzen opsluit en vastlegt, maar een omschrijving de je een te veroveren toekomst opent.
Daarmee wordt het duidelijk dat Heidegger van geen oorzaken moet weten. Hij legt zelfs het verleden in de toekomst. Hij geeft elk Dasein een toekomst. Op p. 20 van SuZ zegt Heidegger: "Seine eigene Vergangenheit.. folgt dem Dasein nicht nach, sondern geht him je schon vorweg." (Cursivering van Heidegger. ) Hij houdt niet van oorzakelijke verbanden die je aan een begin, aan een verleden kluisteren. Die enkel terugkijken. Die je vastklinken aan wat eens was. Hij houdt van open verbanden die toekomst geven. Van vrije verbanden, zoals roepen, uitnodigen, vragen, vermoeden, wenken. Ergens ( EiM, p. 34) spreekt hij zelfs van 'Zukünften', meervoud. In de context van dat es geht um vind je ook geen essentie. Geen 'esse', maar wel 'agere', wel handelen. Handelen sluit dicht aan bij Heideggers nadruk op de existentia, sluit ook dicht aan bij zijn aandacht voor het individu. Want handelen doen alleen individuen. Gesitueerde individuen. Let op de klemtoon op het individuele in deze definitie: diesem, in seinem, dieses, selbst. Het lijkt wel een definitie voor een singulier geval, het ineffabile.
We lezen deze opmerkelijke definitie nogmaals aandachtig, met in het achterhoofd de voorgaande beschouwingen: het Dasein moet zelf instaan voor de voltooiing van het eigen Zijn. Staat daar niet : "in seinem Sein um dieses Sein selbst geht"? Hier is nergens sprake van een oorzaak. Zelfs niet van een gave. Zijn is geen gave, maar een opgave: het Dasein moet zelf voor het eigen Zijn zorgen. Het Dasein is nog niet af, is nooit af, is nog niet voltooid, moet zelf voor die voltooiing zorgen. Het lijkt wel Baron von Münchhausen die zichzelf bij de haren uit het moeras moet trekken. Is dit Zijn voor het onvoltooide Dasein bereikbaar? Krijgt het op zijn tocht er naartoe van het zijnsbehoeftige Zelf-zijn enige hulp aangereikt? Is ergens sprake van een oorzaak, van een Schepper? Wel van zorg, wel van weet hebben van de eigen behoeftigheid. Want dat Zijn is geen feste Habe, geen veilig bezit. Het eigen Zijn is een wankelend kunnen-zijn, een Zijn dat in de toekomst ligt als een bron van dagelijkse zorg. En dit noodlijdende Zijn, zwevend tussen ontwerp en voltooiing, is het mijne, is jemeinig. Ik ben op mezelf aangewezen om me in dit Zijn staande te houden en tot mijn voltooiing te komen.
De opvallend sterke nadruk op de individuele inspanning van het Dasein in deze definitie staat in sterk contrast met de totale afwezigheid van elk spoor van een essentie. Zelfs van elke spoor van bestendigheid. Want Sein blijkt een wankel bestaan te leiden, blijkt niet over enige vastigheid te beschikken en biedt dus helemaal geen fundamentum inconcussum. Het Dasein moet zelf, individueel, knokken om zijn eigen Sein in stand te houden, te realiseren en tot zijn volheid te brengen. Dasein moet zelf het eigen wankelende Zijn stutten. Waarmee? Vanwaar? Hoe? Het Dasein ligt dus niet veilig verankerd in een of andere grond of oorzaak. Op p. 125 vraagt Heidegger zelfs " Wer ist es denn, der das Sein übernommen hat? " Übernommen. Geen grond. Geen oorzaak. Geen schepper.
Deze definitie klinkt overigens haast tautologisch, met als enig bindmiddel tussen de elementen es geht um. Bij nader inzien wordt duidelijk dat binnen deze zin de inhoud van de term Sein verglijdt, dat de geladenheid ervan wisselt, intenser wordt. Het moge duidelijk zijn: in die 'definitie' zit al een hele zijnsfilosofie op een verborgen wijze samengeperst. Er kondigt zich, nog heel schuchter, een eigengereide manier van filosoferen aan. De nauwlettende lectuur van zon klein stukje tekst, wat toch elke definitie is, geeft de aandachtige lezer reeds sterke aanwijzingen dat zich hier een eigenzinnig filosoof manifesteert die in een andere werkelijkheid blijkt te verkeren en over die werkelijkheid op een verfrissend nieuwe wijze nadenkt en spreekt.
Wat is de drijvende motor die Dasein ervoor doet gaan? Blijkbaar niet het wankelende Zijn. Wel de eigen contingentie, de eigen zijnsbehoeftigheid. De constante dreiging uit het wankele Zijn te kantelen drijft Dasein. Geen mysterieuze achterliggende causa. R. Juarroz dichtte:
"El hombre no vive: resucita."
Wat Guy Posson vertaalde als: "De mens leeft niet: hij herrijst. ( R. Juarroz, Elfde verticale poëzie, 2001, p. 17) Wij herrijzen constant, ontsnappen zonder ophouden aan de klauwen van het Niets, bij elke hartslag, bij elke ademtocht, bij elke heildronk, bij elk restaurantbezoek, bij elke aanlopen in een apotheek. Ja, zelfs bij elke tankbeurt of winkelbeurt. Niet het Zijn drijft ons, maar onze eigen vastbeslotenheid in het Zijn te blijven en te groeien. "Dass es diesem Seienden in seinem Sein um dieses Sein selbst geht." Wij zelf gaan ervoor.
Martin Heidegger had een originele visie op het Zijn. Hij scheurde zich moeizaam los van het eeuwenoude causale denken en probeerde via steeds weer nieuwe themas die, als golven tegen het strand aanbeukend, deze visie onder woorden pogen te brengen. In vier afleveringen probeer ik een tipje van de sluier op te lichten, aan de hand van teksten en beschouwingen.
1.
De Heidegger-code
De averechtse wereld van M. Heidegger
Het Westerse denken heeft de werkelijkheid steeds benaderd als een geschapen en dus als een afhankelijke werkelijkheid. Heel dat Westerse denken is geschoeid op de leest van een causaal denken, een herkomst- of afhankelijkheidsdenken. De causale relaties tussen de substanties waren de veilige wegen waarlangs dat denken van zijnde naar zijnde zeilde. Want deze causale relaties vormden de enige band die alle zijnden onderling verbond. Wie dat dwingende spoor volgde, begaf zich op de onfeilbare weg die naar echte, zekere waarheid leidde. Reeds vooraan in zijn Metafysica. ( 981a30 & 981b8-9 & 982b10) decreteerde Aristoteles dat alleen kennis die naar de oorzaken teruggaat echte kennis is, echte wetenschap. Al bouwde hij via gewoonte ruimte voor uitwijkmogelijkheden in. De Westerse filosofie gaat uit van een Eerste Oorzaak, "quod omnes dicunt esse Deum" zei Thomas heel voorzichtig. Alles is het gevolg van het oorzakelijk handelen van een soevereine Schepper.
Uit dit gesloten causale denken groeiden alle moderne wetenschappen, die de slogan meten is weten hoog in hun vaandel voeren. Dat leidde deze wetenschappen onvermijdelijk op het pad van een reductie-denken. En in de fuik van de regressus ad infinitum.
Blijkbaar had Heidegger vrij vlug door dat dit causale denken ook de filosofie op een dood spoor zette en dat ze erdoor in een Sackgasse vast zou lopen. Heidegger zegt zelf: " Das Phänomen der Gleichursprünglichkeit ist oft missachtet worden zufolge einer methodisch ungezügelten Tendenz zur Herkunftnachweisung von allem und jedem aus einen einfachen Urgrund." ( SuZ, p. 131 ) Heidegger gooit dat eenzijdige causale denken totaal om.
De meeste commentatoren komen graag terug op Heideggers bewering dat hij zijn leven lang maar één ster volgde: " Auf einen Stern zugehen, nur diese. " ( GA 15, p. 76:6-11 ). En bekent hij niet in Was Heisst Denken? (p. 20 ): "Jeder Denker denkt nur einen einzigen Gedanken" en erkent hij niet wat verder dat hij steeds weer hetzelfde thema heeft bespeeld: " Wenn wir vom Selben immer das Selbe sagen." Over zijn Beiträge zur Philosophie ( p. 81-82 ) zegt hij dat hij : "über das Selbe je das Selbe zu sagen verzucht", dat hij steeds dezelfde intuïtie in vele variaties probeert te formuleren. Ook H. Bergson beweert in een tekst uit 1911: "Un philosophe digne de ce nom na jamais dit quune chose : encore a-t-il plutôt cherché à la dire quil ne la dite véritablement."( Bergson, LIntuition philosophique, in Oeuvres, 1970, p. 1350 ) Algemeen wordt aanvaard dat de drijvende vraag in Heideggers denken de Zijnsvraag geweest is. Al wordt er soms aan getwijfeld of het de leidende dan wel de grondvraag geweest is. Je moet in Heideggers publicaties niet lang zoeken om deze bewering met duidelijke citaten te onderbouwen. Rond de termen Seinsfrage, Seinsvergessenheit en Seinsverlassenheid cirkelen vele van zijn teksten. Wie echter in zijn teksten op zoek gaat naar beschouwingen over causale verbanden zal zelfs met een goede neus weinig oogsten.
Heidegger ziet God niet als deus faber. Geen creator. In Heideggers filosofie echterwordt het ens creatum getransponeerd tot een ens necessarium. Het Sein geeft zijn status van Ens Necessarium door aan het ens creatum, want het Sein heeft zelf dat ens creatum nodig. "Das Seyn braucht den Menschen." Deze overrompelende uitspraak opent de fameuze § 133 in Beiträge zur Philosophie, (GA 65, p. 251 ) Het lijkt wel alsof Heidegger zoals G. Bomans Erik door een lijst heen is gestapt, en daar een averechtse wereld ontdekte. Heidegger wandelde zo een totaal andere wereld binnen. Hij liet achter zich de vertrouwde wereld van zelfstandige substanties, met elkaar in voeling via uitsluitend causale verbanden, vooral causae efficientes. Causae efficientes zijn per se reductionistisch: ze leiden je onfeilbaar terug naar het begin, zijn uitsluitend met het verleden, met herkomsten begaan. Het feitelijke ontstaan van die causale wereld kun je, met het gepaste besturingsprogramma, feilloos op je pc narekenen, tot de nanoseconde na de big bang. ( Steven Weinberg, in P Watson, Wrede schoonheid, 2002, p. 586 ) Of zelfs de toekomstige evolutie ervan vooruit berekenen, en zelfs plannen.
In die andere wereld, achter de lijst waar hij doorheen stapte, gelden geen causae, maar geldt: "Das Seyn braucht den Menschen." Heidegger vervangt causare door Brauchen. Hij draait de rollen om. Niet het ens creatum, maar het ens necessarium geldt als steunpunt en leidraad van zijn denken. Wat een durf. Durven leidt tot niets, als je uit onwetendheid durft. Heidegger kan zijn gedurfde manier van denken met kracht van redenen aannemelijk maken. Die Umwertung zou echter te fors aankomen bij de lezers. Daarom blijft die visie verborgen achter de vele variaties of metaforen en wordt ze nooit rechtstreeks uitgesproken. Heidegger volgt in deze het voorbeeld van Plato: Plato weigerde zijn diepste inzicht op papier te zetten. ( Zevende brief. Goede commentaar door C. Verhoeven.)
De wereld waarin Heidegger, door de lijst heen stappend, binnen wandelde en die hij hoopte te verkennen en steeds weer poogde te verwoorden is een wereld zonder substanties die an-sich bestaan, een wereld waar tussen de zijnden relaties heersen die erg verschillen van de causale verbanden, met een logica die meer tastend over Holzwege of Feldwege meandert dan assertief rechtlijnig als een autostrada zonder omwegen door het landschap snijdt, en je recht naar het doel leidt. Een nieuwe wereld waar alledaagse en voor de hand liggende vooronderstellingen voortdurend in vraag worden gesteld en de consequenties van je nadenken je elk ogenblik verrassen.
Raadsels, mysteries, onzekerheid, onwetendheid : velen kunnen er niet goed mee om. Mogen we ze helemaal wegspoelen ? Bieden ze ons geen grote voordelen ? Zijn wij niet net dankzij die raadsels, die mysteries mens, humaan mens ? Niet vrij ?
Valt er nog humaan te leven als alle vragen beantwoord zijn ? Neen !
Wat zegt dat over ons ?
Augustinus schreef al : « Magna quaestio mihi factus sum ! » Is dat geen gunst ? Geeft ons dat geen ruimte tot zelfbepaling ?
Zo moeten we ook geloof beoordelen. Velen vinden ongeloof ondraaglijk, omdat elke geloof onzekerheid impliceert. Geloof stoelt niet op zeker kennis, op gesloten, sluitend inzicht.
Daarom biedt geloof vrijheid. Ruimte tot zelf bepaling.
Wie niet kan leven met duisternis, met ondoorzichtigheid, met mysteries, die kan geen humaan leven leiden. Orfeus kon dat niet : hij kon niet verdragen dat zijn geliefde Euredice ongezien achter hem aankwam ; hij wou zekerheid, hij wou ze lijfelijk zien en daarom keek hij om. Toen hij omkeek, verloor zijn grote liefde !
Verbergen redt, dat wist reeds Heraclitus.
Leven met onbeantwoorde vragen, dat leerde ons Socrates. Onberekenbaar zijn voor onszelf en voor de anderen.
Leven met mysteries betekent leven buiten de dwingende, verknechtende causale verbanden. In de kosmos verloopt alles lineair voorspelbaar en terugberekenbaar. Zo wist P.-S. Laplace reeds.
Het Zijn trok zich terug, zag af van zijn uitstraling, vana zijn te dwingende manifestatie en schonk ons zo de ruimte om onszelf te zijn. Zoals Hölderlin dichtte : « God schiep de wereld zoals de zee het strand maakt : door zich terug te trekken.
Het mysterie is als een hitteschild dat voorkomt dat we tot asse verzengen in aanraking met het Absolute Zijn !
Leve het mysterie ! Leve geloof dat dit mysterie assumeert. Daardoor worden we verantwoordelijke wezens. Verantwoordelijk voor ons eigen Zijn. Zware verantwoordelijkheid !
« Dulce periculum est sequi deum. » dichtte Horatius ( Oden, III, 25, v.18-19 )