Het ontstaan van deze Franse oorlogsbegraafplaats, het grootste in België, dient gezocht te worden in de onmiddellijke omgeving van de ambulance St.-Charles of ambulance de Frezenberg tijdens de eerste slag om leper. Deze hulppost is geïnstalleerd in de gebouwen van een wijkschooltje, een afdeling van het Ieperse St.-Jozefsinstituut. Het schooltje staat in feite noch aan de Potyze, noch aan de Frezenberg, maar dicht bij de Verlorenhoek op de plaats van de huidige begraafplaats.
De verbandplaats fungeert als verzamelpunt voor zwaar gekwetsten die vanuit de verschillende regimentsposten,over Zonnebeke verspreid, doorgestuurd worden nadat ze de eerste zorgen hebben gekregen. De lichtere gevallen worden in de eenheid zelf behandeld.
Het aantal sterfgevallen te wijten aan kwetsuren is er ontstellend hoog, en op menige overlijdensakte treffen wij de formule aan Décédé par suite de blessures de guerre of par éclat dobus.Velen onder hen bezwijken in de verbandpost. Zij worden, door de brancardiers, in de naaste omgeving begraven. Dit verklaart de concentratie van een groot aantal Franse en ook Britse begraafplaatsen aan de Verlorenhoek en de Potyze, waar een Britse verbandpost is gevestigd in het kasteel.
De vele Franse eenheden, die langs de baan van Zonnebeke naar leper marcheren, trokken eraan voorbij, en één onder hen Elie Chamard brancardier bij het 77ste R.I.beschrijft de begraafplaatsen als volgt:
Langs de baan van de Frezenberg naar de Menenpoort treffen wij overal militaire kerkhoven aan.Op de kruisen zien wij Franse kokardes of rode kepies. De graven zijn overvloedig versiert met bloemen die vers geplukt zijn in de serres van het Minneplein te Ieper. Midden de sneeuwvlakte geven ze een kleurrijke noot aan het trieste tafereel.
Iedere divisie of onderdeel heeft er een eigen hoekje, waar eigen gesneuvelden worden bijgezet. De begraafplaats is degelijk georganiseerd, en er zijn nauwkeurige lijsten voor handen. Alle graven hebben een nummer, zodat er zich in principe na de oorlog geen moeilijkheden kunnen voordoen bij het opzoeken ervan. Van alle militairen, die op de begraafplaats begraven worden, krijgt de familie gedurende de oorlog de nodige inlichtingen. Deze informatie word verstrekt door het depot van het regiment, door middel van het formulier 5. Meestal is dit formulier ook vergezeld van een schetsje, waarop in grote lijnen de ligging van de begraafplaats is aangeduid.
Op 10 november 1914 gaat de Duitse beschieting ongenadig te keer. De Franse stellingen rond Zonnebeke worden totaal vernield. De 2de Cie van het 32ste RI verliest één derde van haar effectief ( 60 op 180).Langs de Passendalestraat sneuvelt Augustin Sabourin, van het 125ste RI, samen met zijn kapitein Orophane. De twee gesneuvelden zullen pas twee maanden later, op 12 of 13 januari 1915, tezamen begraven worden. SABOURIN, Augustin Leon soldaat bij het 125sre R.I. is geboren te St. Lignaire op 28.7.1891en gesneuveld te Zonnebeke ( op 10.11.1914 volgens de uitspraak van de rechtbank in Niort op 18.07.1919.) woont te St. Lignaire (Deux-Sevres) Hij zal er ingeschreven worden in de overlijdensregisters van deze gemeente nr. 17 van 1919. Na de oorlog wordt het lichaam van soldat Sabourin niet teruggevonden dat van kapitein Orophane wel. Dit laat ons vermoeden dat ook het lichaam van Augustin is weergevonden na de oorlog, maar dat het niet meer geïdentificeerd kon worden. Te St. Lignaire is er wel een herinneringsplaket aan het familiegraf bevestigd, doch het register van de ter aardebestellingen vermeldt nergens zijn repatriëring.Op het herinneringsplaket staat september ipv november??
Wanneer in april 1915 de laatste Franse eenheden definitief de sector Zonnebeke - Ieper verlaten, en hun stellingen door Britse eenheden worden overgenomen, telt de begraafplaats duizenden graven. Na de Duitse doorbraak in mei 1915 komt de begraafplaats echter midden in de vuurlinie te liggen. Onder het onophoudend artillerievuur verdwijnen een na een de kruisen, die de kostbare informatie bevatten voor latere identificatie. En wanneer op 31 juli 1917 de derde slag om Ieper begint, verdwijnt meteen elk uiterlijk teken van wat eens een begraafplaats is geweest...
Luchtfotos van Britse verkenningsvliegtuigen tonen alleen een trechterveld, waarin niets meer herinnert aan de aanwezigheid van duizenden graven...
Wanneer het Duitse lenteoffensief van april 1918 (gericht op de Kemmelberg) losbreekt, evacueren de Britten voor de tweede maal alle eenheden uit Zonnebeke (de eerste maal was dit gebeurd in mei 1915). Tevens geven zij het zo moeizaam veroverde terrein op en de Duitsers naderen terug leper. Ze bezetten zelfs meer terrein dan in 1915-16. Waar eens de begraafplaats St.-Charles heeft gelegen, bevind zich tijdens de zomer van 1918 de eerste Duitse linie, de Frankenstellung. Deze stelling word op 28 september 1918, de eerste dag van het Bevrijdingsoffensief volledig overhoop geschoten, zodat nogmaals de grond en de verborgen graven omwoeld worden.
Blijkbaar is hen geen eeuwige rust gegund! Vanaf 1919 moet men de begraafplaats volledig her-opgraven. Een foto uit die tijd toont ons alleen een tiental grafheuveltjes en één keurig onderhouden graf Dit graf behoort toe aan zekere René Leclerc van het 146e RI gesneuveld in 1914 (vermits deze naam heden ten dage niet meer voorkomt op het register van de begraafplaats, mogen wij aannemen dat het graf naar Frankrijk is overgebracht). Verder is er een door onkruid overwoekerde vlakte met resten van loopgraven en een plaatijzeren hut die dient als lijkenhuisje... Veel soldatenresten die eens op de dodenakker begraven waren, maar nu niet meer kunnen geïdentificeerd worden, zijn in het massagraf gelegd.
Op 23.10.1920 bericht de Franse dienst voor opgravingen aan Mevr. Dublé, weduwe van Pierre Dublé, die in november 1914 op het kerkhof is begraven:
Lancien cimetière de Frezenberg a éte entiérement exhume par nos soins, il ny avait aucun corps de 1914. Les recherches continuent dans cette region. » Deze verklaring is moeilijk aanvaardbaar, uit een onderzoek terzake blijkt het tegendeel.
St.Charles-de-Potyze fungeert vanaf 1919 ook als verzamelplaats voor de overal verspreide graven. Die krijgen aanvankelijk een grafkruis op de vindplaats zelf. Niet zelden brengen Franse families het graf in orde bij een bezoek aan de streek. Spijtig genoeg gebeurt het wel eens dat bij een ontgraving niets word teruggevonden onder het kruis. De familie vertrekt dan uiteraard ontgoocheld en komt nooit meer terug naar de streek! Andere verspreide graven bevinden zich op bouwterreinen, waar hoogdringend nieuwe woningen moeten opgericht worden. Bij ontdekking van een soldatengraf moeten in theorie de betrokken diensten verwittigd worden. Voor de Fransen is dit de « Service français detat civil en Belgique - secteur Flandres-Kemmel ». Deze dienst is aanvankelijk gehuisvest te Poperinge. Wanneer een graf teruggevonden wordt, moet eerst een ganse administratie doorlopen worden. Dwz aangifte op het gemeentehuis, Poperinge verwittigen, wachten op officiële identificatie en ontgraving..) Zodoende lopen veel nivellering -en bouwwerkzaamheden aanzienlijke vertraging op. Dus in praktijk wordt er zelden een aangifte gedaan, maar in veel gevallen wordt de gesneuvelde wel beroofd van uitrustingsstukken of persoonlijk bezittingen (o.a. Franse zilverstukken). Het graf wordt daarna eenvoudig weg weer dichtgegooid, zodat sommige aannemers de plaats kunnen aanwijzen waar Franse gesneuvelden onder keukenvloer of naast keldermuren begraven zijn...
Aanvankelijk heerst op de begraafplaats de grootste wanorde. Van overal komen pas ontdekte lijken aan, die soms dagenlang in ruwe houten kisten op een hoek van de begraafplaats blijven staan. Elders word in opdracht van de familie tot ontgraving overgegaan. Bij een eerste organisatie krijgen alle graven een eenvoudig withouten grafkruis met de naam in zwarte letters. Het plan van de graven werd zodanig opgemaakt, dat langs beide zijden van de centrale laan alleen officieren worden begraven.
Veel oud-strijders, die deze bedevaart ondernemen als een piëteitsvolle hulde aan hun gesneuvelde kameraden, zijn diep teleurgesteld over de toestand van de Franse begraafplaatsen, dit zowel te Ieper als te Kemmel.
Zes jaar na het einde van de oorlog, wanneer alle Britse oorlogsbegraafplaatsen reeds hun definitief, keurig verzorgd uitzicht hebben, laat de toestand op St.-Charles zo erg te wensen over, dat in het Franse oudstrijdersblad La voix du Combattant een noodkreet weerklinkt! Onder de titel La misere des morts verschijnt een zeer uitgebreid artikel, waaruit zowel onmacht als verbittering spreekt. De schrijver, zekere Edmond Boom uit Comines (Fr.) bericht in een heftige taal:
3000 van de onzen rusten in een stuk braakliggende grond, dat als naam draagt Cimetière militaire français de St.-Charles Ypres.
Op 50 meter afstand Iaat echter niets het bestaan van een uitgestrekte begraafplaats vermoeden! De ingangspoort, als men die zo mag noemen,ligt in stukken uiteen, en de toegang is er voor iedereen, mens of dier, dag of nacht. (De schrijver bedoelt hiermee de vele landlopers nacht op het kerkhof doorbrengen).Achteraan op het Cimetière ziet men een soort hok, bestaande uit ijzeren platen van op het front, waarin 7 a 8 Iege kisten staan weg te rotten. Vruchteloos zal men zoeken naar iets dat aan Frankrijk herinnert; alleen een klein monumentje werd er door de Ieperse (!) bevolking in 1920 opgericht
Amper een tiental graven die onderhouden zijn, en de plechtigheden op 1 of 11 november beperken zich tot het neerleggen van een bloemenkrans door de stad Ieper en de Britse gravendienst.
Door hun eigen land worden onze doden zelfs niet geëerd... Kruisjes, waarvan de letters langzaam door de regen worden uitgewist, vallen om, en het hart van de oud-strijders doet pijn, wanneer zij deze slordige 24 rijen van elk 120 graven zien.
Het Cimetière ligt er meestal volledig verlaten niemand om te onderhouden, geen bloemen, geen beplantingen, overal gras en onkruid...
De vrachtwagenchauffeurs hebben de gewoonte aangenomen om de ingang van bet kerkhof te gebruiken uit te wijken, wanneer zij een tegenligger op smalle weg zien aankomen. En tussen de graven is het nog erger: vermits er geen afwateringssysteem is voorzien, liggen de meeste graven in een ware modderpoel.(Bij periodes van hevige regenval is de situatie op de dag van vandaag nog zo )
En dat is nog niet alles! Naast deze verregaande verwaarlozing moeten wij nog een pijnlijker aspect vermelden: de voortdurende ontering en het gesol met de lijken van onze dierbare overleden strijdmakkers! Het ergste valt te zien in het zogenaamde Iijkenhuisje. Eerst en vooral de grote hoeveelheden verwelkte bloemen en kransen die er rondgestrooid Iiggen, maar ook -en_ spijtig genoeg!- een stapel oude klederen en uniformstukken van de doden, waartussen ik zelfs het rode laken uit 1914 kan ontwaren...En daarnaast kan men een stapel lijkkisten zien, zo maar op elkaar gestapeld. De opengereten planken kunnen noch beenderen, noch overblijfselen van militaire uitrusting verhullen.
Zo heeft men onze doden van onder hun kruisen met kokardes weggehaald, om ze boven de grond te Iaten verkommeren! En wij laten de driekleurige kokardes verroesten, de kruisen omvallen, de afsluiting platgereden worden... Dat alles laten wij toe terwijl op tientallen plaatsen in Vlaanderen Engelse begraafplaatsen aangelegd worden. Men ziet er witte grafstenen, keurige omheiningmuren, en overal het grote,witte kruis met bet zwaard, als symbool en herkenningsteken.
Binnenkort zullen de toeristen zich afvragen of hier werkelijk Fransen hebben gestreden, want niets zal nog herinneren aan hun aanwezigheid.
Men ontgraaft, hergroepeert, brengt ganse kerkhoven over, terwijl de Engelsen voor enkele tientallen graven een afzonderlijk kerkhof aanleggen.
Arme Franse gesneuvelden... Geen opschrift, geen enkele aanduiding herinnert aan jullie offer. Jullie hebben zelfs geen afsluiting, die bescherming biedt tegen de modder, die hoog opspat wanneer de vrachtwagens voorbijrijden. En die vrachtwagens behoren meestal nog toe aan diegenen, die zich met Iood, koper en ijzer verrijken en woekerwinsten maken. Het lood, koper en ijzer van de velden waarop jullie gevallen zijn...Het kerkhof St.-Charles is werkelijk een schande voor Frankrijk! Onze Landgenoten zijn maar weinig talrijk in dit deel van België, maar zij allen zijn beschaamd over bun land, wanneer zij aan bun begraven kameraden denken.Ik weet een klein Engels kerkhof, ver van alle belangrijke wegen, maar prachtig onderhouden. Dagelijks komen er nog lijken aan, die ergens in de velden verspreid, dreigden vergeten te raken. Wanneer de vrachtwagen is aangekomen, leggen twee mannen de Britse vlag op de kist, en dragen die dan naar de laatste rustplaats. Toevallige aanwezigen houden halt en groeten.Zo gaat het er aan toe op een Engelse begraafplaats.
Maar helemaal anders is bet gesteld op St.-Charles. Het kerkhof, dat bekend is aan iedereen, Iigt langs een belangrijke baan. En daarbij liggen er toch zon 3000 begraven... maar in een moeras. Dikwijls verzamelt men de onbekenden, die nog overal gevonden worden. Zij worden aangebracht in tentzeilen, en omdat zij nu niet zwaar meer wegen, draagt een man er dan maar twee of drie naar achter. Daar worden zij in houten bakken die niets te zien hebben met een kist, op elkaar gestapeld onder een oude ijzeren plaat. Daar kunnen zij soms weken blijven staan tot er genoeg zijn om naar Kemmel te worden afgevoerd. Waar t zij dan in een vergetelheid zullen wegzinken!
Naar aanleiding van dit artikel volgen een aantal reacties van oud-strijders- en vaderlandslievende verenigingen. De Souvenir Français richt een energiek protest aan het Franse ministerie, met de vraag welke bedoelingen de Franse staat met dit Cimetière heeft.Tevens verlangen zij dat het krot, dat als lijkenhuisje dienst doet, vervangen zal worden door iets dat die naam waardig is. Het antwoord van de betrokken minister vermeldt uitdrukkelijk dat de begraafplaats zal behouden blijven als aandenken aan de Franse aanwezigheid in de regio Ieper. Tevens zal ervoor gezorgd worden dat alle graven een waardige grafsteen krijgen, en dat afsluitingen en paden in orde zullen gebracht worden.Op zondag 19 april 1925 concretiseert het verzet tegen de lamentabele toestand zich in een indrukwekkende betoging. Een vijftigtal Franse en Belgische oudstrijdersverenigingen houden er een stilzwijgend protest tegen de verregaande vervuiling van de begraafplaats. Geen enkele redevoering wordt er uitgesproken! Men hoort er alleen klaroengeschal en men ziet er de aanwezige vaandels die zich buigen over de rijen omgevallen kruisen... Daarna volgt het appel van alle aanwezige verenigingen. Een is een eenvoudig maar waardig protest. Op 15 juli 1927 wordt op de begraafplaats een onbekende soldaat ontgraven. Voor deze gelegenheid is ertussen het hoog opgeschoten gras en onkruid een rouwkapel opgericht, en is er een Belgische erewacht aanwezig. De onbekende Franse soldaat wordt nadien overgebracht naar Laken, waar een groot monument werd opgericht voor de Poilu inconnu. Te Parijs bevindt zich ook een monument met het graf van een Belgische onbekende soldaat.
Pas op zondag 02 mei 1928 wordt de begraafplaats ingewijd door de bisschop van Rijsel. Naast militaire detachementen zijn er ook veel oud-strijders aanwezig. Aan familieleden van gesneuvelden worden postuum onderscheidingen uitgereikt. Volgens de wet van 13 augustus 1914 en 01 oktober1918 ontvangen alle gesneuvelden het oorlogskruis met bronzen ster en het militair ereteken. Ter gelegenheid van deze plechtigheid wordt er een centrale ingangspoort geplaatst, identiek aan deze op de militaire begraafplaatsen in Frankrijk. Het cimetière heeft ondertussen ook een beter uitzicht gekregen, maar nog steeds zijn de houten kruisen niet vervangen. Bij slechte weersomstandigheden is alleen het middenpad begaanbaar, en het onderhoud van paden en beplantingen laat veel te wensen over.Pas in de jaren 30 zullen de houten kruisen vervangen worden door betonnen crucifixen (dergelijke kruisen zijn nu nog te zien op de meeste andere Franse begraafplaatsen in Vlaanderen en op veel plaatsen in Frankrijk) Joden en Moslims krijgen uiteraard een graafsteen die is aangepast aan hun geloof.Tijdens de tweede wereldoorlog ligt het Franse dodenakker (evenals de Britse) er verlaten en verwaarloosd bij, dit wegens het wegvallen van de mensen die voor het onderhoud moeten instaan. In 1947 wordt door de Diepere bevolking een nieuw monument opgericht boven op het massagraf, dit in vervanging van het arduinen kruis in de middelste laan. Deze driezijdige obelisk draagt als opschrift Hommage de la population Yproise - 20.10.1922 - 18.5.1947.
Het monument is het werk van de steenhouwers Beun en Verspeelt uit Ieper, naar ontwerp van architect Gits. Onderaan zijn verscheidene oude herdenkingsplaten aangebracht van de oud-strijderverenigingen van het 32ste,125ste, 66ste RI en de 17de divisie.
In 1968 werd een moderne, Bretoens geïnspireerde kalvariegroep opgesteld aan de straatzijde. Het indrukwekkende monument is het werk van de beeldhouwer J.Freour, en stelt de treurende moeders en weduwen voor bij het lijk van een gesneuvelde zoon.
Vanaf 1975 worden de grauw geworden grafkruisen met hun onleesbare naamplaatjes vervangen door nieuwe kruisen uit een witte kunststof vervaardigd. Ook de ingangspoort en de wandelpaden worden opgefrist zodat het kerkhof nu weer een verzorgd uitzicht heeft. De werken zijn eind 1978 beëindigd
Als grootste Franse oorlogsbegraafplaats in België telt het momenteel 3495 graven met 3547 lijken, en achteraan twee massagraven met 609 niet-geïdentificeerde Poilus. De meeste onder hen zijn gesneuvelden tijdens de eerste oorlogswinter. Zij zijn afkomstig van alle slagvelden in Vlaanderen waar Franse troepen ingezet zijn. Een klein gedeelte is gesneuveld rond de Kemmelberg in april 1918 en tijdens het bevrijdingsoffensief in september en oktober 1918. Rechts naast de ingang bevindt zich een kastje met de lijsten van de begraven soldaten. Er is ook een register voor de bezoekers.
In recente anonieme graven achter aan de begraafplaats liggen de stoffelijke resten van Franse militairen die gevonden werden door de Diggers tijdens de archeologische opgravingen in het industriegebied langs het Kanaal Ieper-IJzer. Eén van de gevonden lichamen kon worden geïdentificeerd: François METZINGER, soldaat van het 3de Zouaven, die dienst nam in 1900 in Constantine (Algerije). Hij sneuvelde ergens tijdens de gevechten na de eerste gasaanval tussen 28 april en 24 mei 1915. Zijn voorlopige graf op het slagveld raakte in latere gevechten verloren, tot het op 2 juli 1998 werd herontdekt door de Diggers.