Om het een beetje ordelijk te houden heb ik het item Categorieën toegevoegd onderaan in de marge van mijn blog, met voorlopig enkel de categorie fictie. Als je daarop klikt komen de avonturen van commissaris Hongermaat en zijn vrolijke motorbende allemaal op een rijtje, met de laatste bovenaan. Ze komen uiteraard ook nog op de gewone manier aan bod hoor, maar dan zoals gewoonlijk tussen de rest.
En om het downloaden sneller te laten verlopen zal ik, zodra ik er meer dan 10 heb, het item verder opsplitsen in fictie 1 fictie 2 enz. met telkens een tiental verhalen.
Hopelijk wéét ik er meer dan 10 uit de mouw te schudden, want ik wil kost wat kost fictie leren schrijven. En wat is daar beter voor dan een blog? Even kijken of ik het spreekwoord al doende leert men kan waarmaken.
Ook is nu onder de tekst van elk stukje fictie de mededeling: categorie: fictie te lezen. Zo hoeft niemand te twijfelen over waar gebeurd of niet.
Tweede en belangrijker bericht van algemeen nut:
Gezocht: donor voor vlaamse stembanden. Patient: Elio di Rupo.
De arme man moet aan de stembanden worden geopereerd. Kan ook niet anders als je ziet hoe hij moet worstelen om het Nederlands uitgesproken te krijgen met zijn Italiaans-Waalse stembanden. Natuurlijk zijn die oververhit geraakt met al zijn belankerijke mededeliénken.
Enige remedie: Vlaamse stembanden laten inplanten.
En in één ruk door meteen ook Vlaamse hersenen? Misschien kan dan eindelijk een regering worden gevormd.
Eventjes de verhaallijn een beetje terugdraaien. In het vorig verhaaltje hadden we mooie witte motoren, maar dat was niet altijd zo geweest. Iedereen moet klein beginnen, en onze vorige serie waren zwartjes van het Engelse merk Triumph. Echte krengen soms, met de nukken en kuren van echte English Ladys.
Die van mij in het bijzonder. Daarop trapte ik soms de ziel uit mijn lijf om het ding aan de praat te krijgen. De luxe van elektrische starters hadden we namelijk nog niet.
En soms, in een wilde achtervolging, gaf ze er plots de brui aan. Zag het niet meer zitten. Stopte ermee als een koppige ezelin. Ja, ik zeg wél ze. Ze moést wel vrouwelijk zijn om midden in de actie dergelijk nukkig gedrag ten toon te gaan spreiden.
Ik werd dat hele gedoe dan ook beu en op een goede dag reed ik bij Alfons, een bevriende garagist, binnen. Zon veteraan die alles al had meegemaakt en overal raad mee wist.
Hij luisterde met een bedenkelijk gezicht naar mijn verhaal, maar toen klaarde zijn gezicht op.
- Engelse rommel hé! Wat wil je? Hadden we met onze legervoertuigen ook altijd last van, en er lijkt ondertussen niets veranderd te zijn.
- Heb je dan een oplossing? Vroeg ik hoopvol.
- Knoop aan naaien en hij zal spinnen als je grootjes horlogeke!
- Slik Eh knoop? Wélke knoop?
- Roger kom eens hier, riep hij op zijn helper. Roger kwam nietsvermoedend nader. Alfons haalde doodgemoedereerd zijn zakmes boven en sneed een knoop van de overall van de verbaasde Roger.
- Hé, wat doe je nu? Riep hij uit.
- Niet zagen! Jij bent pas gehuwd en je vrouwtje zal daar met plezier een nieuwe aannaaien! En als ze dat niet kan stuur je ze maar naar mij. Zal ik haar wel eventjes leren naaien!
Met hetzelfde zakmes sneed hij tot mijn schrik ook mijn bougiekabel middendoor. Eventjes dacht ik dat de man ze niet meer alle vijf op een rijtje had, maar ongestoord ontblootte hij beide stukken van de kabel, en bond elk der uiteinden in een gaatje van de knoop, zodat er een opening van zowat 3 millimeter tussen beide was.
- Start maar!
- Ben je gek? Die kabel maakt niet eens meer contact! Er zit 3 millimeter speling tussen de uiteinden.
- Zwijgen en starten!
Ongelovig gaf ik een trap op de kickstarter. Onmiddellijk begon de motor lustig te spinnen zoals ze nog nooit had gespind.
- Zie je wel?
- Hoe kàn dat nu! De kabel is niet eens verbonden!
- Neen? Kijk maar even! Ik keek naar beneden en daar liep netjes en een beetje knetterend een vrolijk vonkje hoogspanning over de knoop tussen beide uiteinden van de kabel.
- Vraag me niet hoe het werkt hoor! Zei hij olijk. Hoofdzaak is dàt het werkt en blijft werken.
Van paardenmiddelen gesproken Maar het probleem was voorgoed opgelost. Ik gelukkig. Tot mijn moto voor onderhoud binnen moest bij de dealer. Eigenlijk een achterbaks mannetje dat meer van fietsen dan van motoren afwist en die frustratie dan maar wegwerkte door ons, achter onze rug om, van alles de schuld te geven bij commissaris Hongermaat.
Toen de man verwonderd naar die vonkende knoop keek legde ik hem het gebeurde uit, er aan toevoegend dat het defect dat ik al zo dikwijls had gemeld en hij niet had gevonden, daarmee was opgelost.
En ja, ik had het kunnen verwachten. Toen ik de volgende morgen mijn moto buiten duwde stond commissaris Hongermaat me al op te wachten.
- Wat ga je doen Claeysje? Je moto in de fik steken?
Lap! De tamtam had zijn werk al gedaan.
- Welnee commissaris, ik ga op patrouille! En driftig trapte ik de motor op gang. Zijn blik ging onmiddellijk naar de bougiekabel en het vrolijke vonkje.
- En dat daar dan? Besef je wel dat dit recht onder je benzinetank zit?
- Jawel, commissaris, maar die is heus lekvrij hoor! En ik let er wél op niet te morsen bij het tanken. En kwaad wordend liet ik er op volgen:
- En als die stomme fietsenmaker mijn motor in orde krijgt zonder die knoop, dan mag hij er van mij gerust af. Maar eerder niet!
Van commissaris Hongermaat mocht je dan al zeggen wat je wilde hij wist wanneer je gelijk had en discuteerde dan ook niet verder meer. Die knoop is er aangebleven tot we nieuwe motoren kregen. En tegensputteren stond niet meer in het woordenboek van mijn Engelse lady.
Willy.
Voetnoot: Misschien raadden jullie het al: dit verhaal is maar gedeeltelijk fictie. Dat van die knoop is namelijk waar. Ter verontschuldiging kan ik aanbrengen dat mijn fictie nog niet echt wil vlotten en ik voorlopig wel verplicht ben mijn toevlucht te nemen tot een mix van fictie en non fictie. Een klein knoopje leggen zeg maar.
Beetje laat gepost, maar we komen net terug van Brussel.
Eerst een toemaatje: vanmorgen vroeg kon ik nog net een kiekje van de Bounty maken, die in Oostende ligt ter gelegenheid van Oostende voor Anker. Een paar uur vóór hij door hele horden toeristen werd 'gemuit'.
Van het nieuws van verleden week onthoud ik twee frappante feiten:
1. Interview van illegaal in Oostende. In Oostende werd een pas aangespoelde illegaal geïnterviewd. De man verklaarde dat hij wachtte op een kans om op een schip naar Engeland te glippen. En een beetje triest voegde hij er aan toe: Want hier moeten ze ons niet!.
Twee aspecten om me gelukkig te voelen:
a. Blijkbaar is het al tot Noord Afrika doorgedrongen dat we ze niet moeten.
b. Gelukkig liggen de Belgische havens in Vlaanderen. Moesten ze in Wallonië liggen zouden ze ze wél moeten! Ze kunnen immers werken voor de walen, die kunnen dan in bed blijven, en de Vlamingen zullen wel opdraaien voor hun sociale uitkeringen.
Zoals altijd al. Comme dhabitude.
2. Interview allochtoon in Brussel: In Brussel verklaarde een allochtoon dat er teveel allochtonen binnenkomen. Slecht voor de tewerkstelling zei hij!
Tiens, dat zegden wij dertig jaar geleden ook al. Maar niemand luisterde. Benieuwd of ze nú gaan luisteren, nu een allochtoon het zelf zegt!
In elk geval zit in die uitspraak een onvermoed meevallertje voor onze 55 ministers. Misschien kunnen ze er een zesenvijftigste aan toevoegen om de zaken op orde te stellen: een Minister van Catalogisering! Het volk dat in dit landje woont screenen en in nieuwe categorieën indelen:
Categorie 1 met de hoogste prioriteit voor opvang, tewerkstelling, voeding en sociale uitkeringen: de N.A.s (Nieuwe Allochtonen).
Categorie 2: de V.A.s (Veteraan Allochtonen)
Categorie 3: de Walen.
Categorie 4, de laagste, maar wél deze die voor de vorige 3 mag opdraaien: de Vlamingen.
En in één adem door kan er misschien nog een zevenenvijftigste minister bij als wijlen Reichsmarchal Joseph Goebbels uit zijn graf wordt gehaald om Minister van Propaganda te komen spelen. Die man deed dat voortreffelijk in Duitsland tijdens de tweede wereldoorlog, en een beetje propaganda kunnen we wel gebruiken om het geloof in de regering weer wat op te vijzelen.
En hier volgt dan mijn eerste leugenverhaal. Een kennismaking met het wereldje waarover ik hoop nog meerdere verhaaltjes te kunnen verzinnen. Waarschuwing: Wat volgt is fictie, al blijf ik in de eerste persoon schrijven omdat dit me nu eenmaal beter ligt. Zelf lees ik niet graag fictie, geschreven in de eerste persoon, maar dat is mijn probleem niet. Ik hoef het niet te lezen hé? Enkel maar schrijven. Alle gelijkenissen met bestaande personen euh enz (volledige tekst is onder de vleugeltjes van mijn nieuwe muze blijven steken en ze is ermee weg! Halftijdse job vakbonden en zo weetjewel?).
Commissaris Hongermaat was woedend! En als commissaris Hongermaat woedend was, bleef je er best zo ver mogelijk bij uit de buurt. Als je kon Maar die dag kon het niet, want zijn woede was (nog maar eens) op ons, arme motards gericht. Hij verwachtte ons dan ook allemaal ALLE ACHT weet je, om 11 uur op zijn bureel.
Sommigen onder ons hadden nachtdienst gehad en lagen te maffen, anderen hadden misschien nét een afspraakje kunnen versieren met een leuke meid het mocht allemaal niet baten! Want sociale excuses telden niet bij Commissaris Hongermaat. Van vakbonden had hij blijkbaar ook nog nooit gehoord. ZIJN wil was wet. Was het misschien daardoor dat hij, én zijn korps, zo hoog stond aangeschreven bij het parket?
Zelf kwam ik uit de nacht met collega Steegmans. Lag vredig te dromen van gemotoriseerde elfjes in mijn zachte bedje en werd voor de zoveelste keer ruw gestoord door het lawaai van twee motos die voor mijn deur stilhielden, gevolgd door de huisbel. Geluiden die zo langzamerhand schering en inslag geworden waren. Neen. Die elfjes waren het niet! Het was echt. Oei! Het was weer zover! Wat nu weer? Zwaar ongeval? Moord? Politie-alarm? Twee dorstige kelen? Of weer zon gril van Hongermaat?
En ja hoor, het was dat laatste!
Hoedanook, kwart voor elf liep ik slecht gezind ons kot, deels motorgarage deels bureel, binnen. Zelfs de heerlijke aanblik van de acht schitterend witte motos netjes op een rij geparkeerd kon me niet vrolijker stemmen. Ik had het te druk met me te proberen te herinneren of ik vannacht misschien iets had uitgespookt wat niet mocht
En om elf uur stonden we dan ook allemaal te wachten vóór het bureel van de commissaris, tot het Zijne Excellentie uitkwam om ons binnen te roepen. Allemaal even ongerust; allemaal onze herinneringen aan het opfrissen: had iemand iets verkeerd gedaan? Een wijfie versierd? Had iemand klacht neergelegd tegen een of meerderen van ons? Had iemand de bloemetjes buitengezet buiten het ons toegewezen grondgebied? Ach er was zoveel verboden en toch weer te leuk om te laten liggen, dat het ons een beetje duizelde en we het nadenken maar opgaven.
En schoorvoetend traden we binnen in het heiligdom. Zijne Heiligheid zat plechtig achter zijn imposant bureau met in de hoek achter hem een meterhoge rijk geornamenteerde negentiende eeuwse brandkast. Het ding woog waarschijnlijk een paar ton. Ik heb me dan ook altijd afgevraagd wat zo geheim kon zijn dat je het in zon bakbeest moest bewaren.
Nú zou ik geneigd zijn aan sexspeeltjes en zo te denken, maar dat was in die tijd nog niet aan de orde (tenminste dat geloof ik toch niet). Of was het alleen maar als statussymbool bedoeld? Je publiek laten zien hoe belangrijk je wel moest zijn als je dergelijke zwaarwichtige geheimen ter bewaring werden toevertrouwd?
We schaarden ons in U-vorm rond zijn bureau en wachtten de komende dingen af. Elk had zijn eigen zorgen en ongerustheid, want we hadden wel allemaal ergens iets op de kerfstok. Het was alleen maar de vraag van wié er wát was uitgekomen.
Hij keek ons een voor een onderzoekend aan.
- Heren, zo kan het niet verder! Ik blijf de hete kolen niet uit het vuur halen voor jullie hoor! Daar moet nu maar eens een eind aan komen. En toen priemde zijn blik zich vast op Steegmans.
- Steegmans! Waar is de bon van die band? - Welke band commissaris? Klonk het een beetje suf uit de mond van de nog slaperige Steegmans. - Wélke band? Hoeveel heb je er dan wel stukgereden? - Oh, die nieuwe voorband van verleden maand? Jawel hoor, die ligt er al op. - Ik vraag niet waar die band is, ik vraag waar de bon is. - Hugh? Bon? Ik dacht dat ik die op het stadhuis had afgehaald? - Dacht, dacht je zou beter wat méér denken in plaats van slapen! Je hebt helemaal niéts gemeld en helemaal niets afgehaald. Ik moest het nog maar eens van de dealer vernemen. - Tja, dan zal ik dat vergeten zijn zeker? - Voilà! Daar heb je het. En dat gebeurt nou telkens weer. Mijn luxepaardjes hebben wat nodig of rijden een band in de prak, en lap! Naar de dealer om een nieuwe. En wie zal betalen? Niét het gemeentebestuur hoor, want dat weet van niks. En naar wie komt de dealer klagen als hij niet betaald wordt? - Eh naar jou zeker commissaris? - Juist geraden. Tenminste, tot op heden was dat toch zo. Maar ik verzeker jullie, in het vervolg trek ik niets meer recht voor jullie. De eerste keer dat die dealer nog eens voor mijn bureau staat stuur ik hem rechtstreeks door naar de schuldige, en die kan dan betalen van zijn eigen zakcentjes. Is dat begrepen? - Jawel commissaris, klonk het in koor.
Oef. We waren al blij dat het dit maar was. Moest ik dààrvoor uit mijn warme bed komen? Maar ergens had hij wel gelijk. Hij zag ons als zijn persoonlijke eliteploeg. Hij had de motorbrigade in het leven geroepen en er ook al veel vruchten van geplukt. Er was héél veel veranderd op straat sedert wij die onveilig maakten voor geboefte en andere dreigingen.
We waren door en door gemotiveerd en haalden onvermoede resultaten. Maar helaas, we hadden een hekel aan de administratieve mallemolen. Beseften niet dat, als je je moto liet repareren, iemand dat ook moest betalen. En dat die iemand dat maar kon als aan alle administratieve voorwaarden was voldaan.
Administratie? Bah!
Nou ja zo dachten wij toen nog. De trappen van het stadhuis oplopen, van loket A naar loket B lopen om de nodige paperassen in te vullen handtekening hier, handtekening daar dat was er nét een beetje teveel aan. We hadden wat beters te doen. De straat lokte en morgen was er ook nog een dag! En het werd vergeten En zou in de toekomst nog heel dikwijls vergeten worden. Arme commissaris Hongermaat!
Willy.
Zo. Mijn eerste fictietje is eruit. Nog niet helemaal naar mijn zin. Niet echt wat ik wil. Maar alle begin is moeilijk hé? En ik moet ook mijn draai nog zien te vinden met die nieuwe muze. Nieuwe mesjes mogen dan al goed snijden (zelfs, en zéker als ze van het Vlaams Belang komen), maar met je oude vertrouwde mesje snijd je toch veel zekerder.
Gezocht: muze voor deeltijdse arbeid. Kunnende inspireren voor leuke fictieve verhaaltjes. Geen verdere kennis vereist. Aanbieden graag met een niet-fictieve CV.
Ja het is zover! Ben een beetje uitgeschreven in non-fictie. Met schrijven wat ik denk, voel, weet en zie heb ik totaal geen moeite. Maar ja, die komkommertijden hé? Op een regeringsvorming hoop ik al lang niet meer. Op een verbetering, laat staan een oplossing voor de multiculturele wantoestanden al evenmin. Ik bracht het allemaal al uitgebreid aan bod en nu raak ik wat uitgeschreven.
En dus zou ik het graag tussenin eens wat over een andere boeg gooien: fictie. Verzonnen verhaaltjes om de gaatjes te vullen en eventjes de wereldproblemen te laten voor wat ze zijn. En juist daarvoor zou ik een deeltijdse muze willen vinden.
Met andere woorden: om dàtgene te kunnen doen wat de politici al jaren doen. Zij worden daar dan wel vet voor betaald, maar dat hoeft voor mij zelfs niet. Als ik maar eventjes de voortschrijdende decadentie van me af kan zetten. Doen alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Doen of mijn neus bloedt. Doen alsof we nog in ons eigen heerlijke naoorlogse Belgenlandje leven. Doen alsof ik ook een politicus ben. Doen alsof ik geloof in multiculturele bullshit.
Het gepaste middel hiertoe werd me vannacht in een droom geopenbaard: fictie! Eventjes dacht ik het licht gezien te hebben, maar voor het schrijven van fictie stelt zich bij mij al onmiddellijk een genetisch probleem: een paar lastige eigenschappen die ik van mijn vader zaliger erfde.
Als ik hem vroeger een goed boek wilde aanraden, was zijn eerste vraag altijd: Is het waar gebeurd? En als ik Neen moest antwoorden, dan viel het verdict ook onmiddellijk: Dan zijn het dus leugens. En daar kon je niets tegen inbrengen. Het was waarheid of het waren leugens. En aan leugens verspilde hij zijn tijd niet. Punt en uit. Je kon hem dan ook alleen maar plezieren met documentaires en andere waargebeurde verhalen.
En dat moet ik een heel klein beetje hebben overgeërfd. Dan niet in passief lezen, maar in actief schrijven. Totaal geen moeite om over alles wat ik zie en meemaak te berichten. Maar uit mijn duim zuigen? O wee!
Hoewel ik zowat de helft van mijn leven al schrijvend heb doorgebracht is het me zelden gelukt om leugens zoals mijn vader het noemde, te schrijven. Hoe begin je daaraan? Er was eens lijkt me wel een beetje voorbijgestreefd, en is bovendien ook al een leugen: er is nog helemaal niéts en je moet het nog allemaal uit de duim zuigen. Arme duim!
En toch wil ik het kunnen. Vandaar die advertentie, en nu maar hoopvol wachten op sollicitanten.
Jullie horen het wel als ik een goede muze met een passende CV heb gevonden. Zoniet vrees ik dat er steeds meer komkommergaten in mijn blog zullen vallen.
Ik hoorde net op de radio het nummertje Me and Bobby Mc gee van Kris Kristofferson. Daarbij viel me vooral het zinnetje op: and nothing aint worth nothing but its free.
Het nummertje dateert uit de seventies, maar dat zinnetje komt meer en meer tot zijn recht me dunkt. Want inderdaad, veel dingen worden steeds goedkoper maar wat is het nog waard? Gratis is het dan wel niet, maar veel krijg je toch ook niet voor je geld.
En dan denk ik vooral aan de toeristische industrie (met INDUSTRIE in hoofdletters). Een industrie waarvan ik me steeds zo ver mogelijk heb gedistanciëerd, tenzij het niet anders kon.
Toen ik een jochie van 12 was en in een benzinestation woonde, waren toeristen onze voornaamste klanten. Het waren mensen die meer van de wereld wilden zien en zich dat ook ruimschoots konden permitteren. De werkende klasse had er alleen maar het kijken naar. Hún verlof (congé payé zoals dat in het toenmalige verfranste Vlaanderen heette) bestond enkel maar uit wat rondhangen in de kroeg.
Destijds werden toeristen ook in de watten gelegd. Want het waren mensen die zich ruimschoots konden permitteren wat ze deden, en niet, zoals nu, het hele jaar door moeten uithongeren om zich toch die éne jaarlijkse reis te kunnen veroorloven.
De vroegere toeristen zagen dan ook niet op een frank waar ze kwamen, konden eisen stellen, maar de fooi was dat wel ruimschoots waard. Nu stelt de toerist nog onzinniger eisen maar een fooi kun je wel op je buik schrijven. Gevolg: zowat op alle toeristische plaatsen worden toeristen als industrieel vee bekeken, maar gelukkig voor hén, ze beseffen het niet.
Tegenwoordig gaat een doorsnee gezin minstens eenmaal per jaar op vacantie. Liefst een vliegvacantie naar warmere oorden of skigebieden.
In vergelijking met wat ik vroeger van toeristen zag, betalen ze stukken minder, is het daardoor voor veel gezinnen ook jaarlijks weer haalbaar, maar is wat ze krijgen voor hun geld met geen ander woord te beschrjven als nep!
Vroeger was toerisme op avontuur trekken. Wie het zich kon permitteren laadde de koffers in de auto en vertrok. Wààr je ook maar heen trok, overal waren gezellige wegrestaurantjes met uitstekende bediening en uitstekende maaltijden. Om je vingers van af te likken. Alles vers, niks diepvries, niks nep. Maar ja, wij konden het ons niet veroorloven. We konden er enkel maar watertandend naar kijken en er zoveel mogelijk van profiteren waar dat kon.
Maar verandering was in zicht! Er begon zich een toeristische industrie te vestigen, en de onderlinge concurrentie maakte vliegvacanties voor iedereen toegankelijk. Alleen besefte zowat niemand dat de kwaliteit ook zienderogen zakte, rechtstreeks evenredig met de prijs!!!
Het toerisme is inderdaad een industrie geworden. Van avontuur is geen sprake meer: als een hoop kippen in de voedselindustrie word je aan een haak gehangen, is geen persoonlijk initiatief nog nodig, word je in het zwembad gedropt, vervolgens in de stroop, in het zout of in wat dan ook. Tenslotte vermalen tot kippenworst en als afvalproduct weer uitgespuwd in de thuisluchthaven.
- Tot ziens en tot de volgende keer.
En je vacantie zit er op. Alles beleefd, alles meegespeeld, en nu kun je gaan opscheppen bij de vrienden over al het nep dat je hebt meegemaakt. Eigen initiatief is er nauwelijks aan te pas gekomen.
Tja als het op dié manier moet, dan kijk ik net zo graag naar een documentaire op TV over het gekozen land. Dan zie je tenminste wat het land in werkelijkheid is. De toeristische gebieden ervan zijn namelijk totaal nep geworden. Hebben weinig of niets meer van de oorspronkelijke cultuur. Hebben zich aangepast aan het toerisme en worden er rijk mee. Of je zwembad nu in Spanje, Tunesië, Egypte of in de Caraïben ligt ze zijn allemaal eender. Net als wat je te eten krijgt: toeristische nep!
Voor mij hoeft het allemaal niet meer. Want zeg nou zelf: je boekt een reis naar welke vacantiebestemming ook ter wereld. Je stapt het reisbureau uit, en je eerste en enige initiatief zit er op. Voor de rest zorgt de toeroperator wel. En vanaf dit ogenblik neemt de industrie het van je over.
De vertrekdag is daar: vele uren op voorhand sta je aan te schuiven op de luchthaven aan de balie van jouw operator. Hugh het woord operator alleen al bezorgt me kippenvel! Want van nu af opereert de operator in jouw plaats. Als een ingebouwde automatische piloot. Je voélt je letterlijk hangen aan de lopende band van de industrie:
- Wachten tot WIJ het zeggen om naar de gate te gaan.
- Nu allemaal mooi in het blikje (vliegtuig) stappen. Blikje dicht, en daar gaan we.
- Na de landing netjes in de bus stappen die WIJ voor jullie uitkozen.
- Uitstappen bij het hotel dat WIJ jullie hebben aangeraden en je laten inschrijven.
- Profiteren van de animaties die WIJ voor jullie in petto hebben.
- Prettige vacantie!
Prettige vacantie? Mijn voeten! Ik ben een MENS en wil MIJN vacantie. Niét die welke jullie voor mij in petto hebben! Ik wil het gastland ook nog een beetje leren kennen. Niét de nepdorpen die de toeristische industrie heeft geschapen! Ik voel me niet graag als een kleutertje aan het beschermende handje van de juf.
En dan maken die mensen kennis met hun hotel. Bediening is er meestal niet, dus persoonlijk contact al evenmin. Je komt in de eetzaal, loopt naar de zelfbediening, neemt wat je wilt (snel snel, want er wacht een file achter je) en je zoekt een tafel om het gekozene te verorberen.
Vroeger stopte je ergens aan een hotelletje dat je wel wat leek, liet je je inschrijven voor een of meerdere dagen, had je contact met de eigenaar, werd je op je wenken bediend, kreeg je échte informatie over de bezienswaardigheden in de streek en voelde je je thuis in zon hotelletje.
Elke maaltijd (met bediening) was weer een verrassing, en wàt je die dag ook had meegemaakt, telkens weer was het een verademing om te komen eten in je gezellige hotelletje. En je kon je nieuwsgierigheid niet bedwingen over wat de chef vandaag weer zou hebben klaargemaakt.
Je verorberde je eten niet. Je degusteerde. Je genoot van elke hap!
Maar ja het kostte stukken meer dan nu. Nu hoef je je niet meer af te vragen wat je s middags op je bord zult gegooid krijgen of er zélf moet op gooien: diepvriesfriet van bedenkelijke kwaliteit en ander nepvoedsel. Uren op voorhand klaargemaakt en warmgehouden.
Jawel je maag is gevuld. Maar daar is dan ook alles mee gezegd.
Als het van mij afhing? Liever om de vijf of zelfs tien jaar een kwaliteitsvolle vacantie, dan twee keer per jaar door de toeristische mallemolen te worden gedraaid en als een naamloos product in een nepdecor te worden gedropt! Nét zo nep als een pretpark: nepdecors voor nepmensen.
Nu ja, massaproducten zijn we nu eenmaal met zijn allen geworden. Maar dergelijke uitschieters van het systeem ga ik toch liever met een wijde boog uit de weg.
En toch ben ook ik de dupe van die mentaliteitsverschuiving. De toerist heeft de trend gezet naar goedkope eetgelegenheden, en zowat de hele horeca heeft er op ingespeeld: véél vreten, goedkoop vreten, en nepvreten!
HELP!!! Waar kan ik nog 'goed' eten behalve thuis?
Omdat de Vlaming nu eenmaal gauw negatieve dingen vergeet, of gewoon over zich heen laat lopen, wil ik het volgende geheugensteuntje af en toe eens laten terugkomen op mijn blog:
Hoeveel ministers betalen wij ook weer in ons kleine landje in vergelijking met enkele buurlanden?
Land:
Inwoners:
Aantal Ministers:
Frankrijk
63.700.000
15 of 1 per 4.200.000 inwoners
Engeland
16.400.000
15, of 1 per 1.000.000 inwoners
België
10.500.000
55 of 1 per 200.000 inwoners!!!
Een overvolle kleuterklas dus. Door ons betaald met elk zijn hele staf. Mooi hé? Als ze nu ook nog hun job zouden doen... Wàt een beschamend record!!!
Ik was vier jaar oud en al behoorlijk nieuwsgierig naar de dingen om me heen, toen de tweede wereldoorlog eindigde. Ik herinner me nog goed dat ik toen aan mijn moeder vroeg hoe oorlogen eigenlijk konden ontstaan.
- Dat zijn twee rijken die met mekaar in ruzie komen, en het uitvechten in een oorlog. Was het simplistisch antwoord.
- Ja maar, waarom vechten ze het dan niet onder mekaar uit? Waarom moeten zoveel mensen die géén ruzie hebben meevechten? Tja daar wist ze ook geen antwoord op en ik bleef met mijn vraag zitten.
Vandaag bekijk ik het allemaal anders. Er zijn geen goeden en slechten. Er zijn alleen maar mensen die zich laten hersenspoelen tot ze bereid zijn te vechten voor een slechte zaak waarvan ze overtuigd zijn dat hij goed is.
Aan beide kanten zijn er dus alleen maar goeden. De slechten, die bestaan alleen maar in de verbeelding van de goeden.
Niemand kan immers zo slecht zijn dat hij wetens willens ten strijde trekt voor een slechte zaak? Neen. Absoluut niet. Maar velen kunnen wél zo dom zijn zich zo grondig te laten hersenspoelen tot ze een slechte zaak als een goede gaan zien.
Om mensen zo ver te brengen dat ze bereid zijn een oorlog op leven en dood, met alle gruwelen vandien, uit te strijden, heb je twee mogelijkheden:
1. Je belooft je volgelingen een eeuwig leven in een of andere hemel. Dat werkt vooral bij de domsten onder ons.
2. Je zoekt het wat dichter bij huis en je belooft ze wereldse rijkdom. Hiermee heb je al meer kans ook de slimmeren mee te krijgen.
Eén heet religie; twee heet politiek. Maar alle twee zullen ze tot oorlog blijven leiden zo lang er volkeren bestaan die dom genoeg zijn om het allemaal onvoorwaardelijk te geloven.
Hitler hield zich wijselijk aan het laatste, en met reden, want zó dom is het Duitse volk nu ook niet om het via religieuze weg te kunnen waarmaken. Zo zou, als de oorlog werd gewonnen, elk Duits gezin genoeg verdienen om een auto te kopen. Als lokaas en wezenlijk bewijs kwam de Volkswagen op de markt. Letterlijk: Volks- wagen. Een geniaal ontwerp, maar een nog genialere naam. Want wagens voor het volk, die bestonden nog niet. Enkel maar voor de hele rijken.
Een heerlijk toekomstperspectief voor een volk dat jarenlang armoede had gekend vanwege het verdrag van Versailles.
En ze liepen er in. Ze beweerden na de oorlog wel dat ze het niet geweten en niet gewild hadden, maar in werkelijkheid waren ze helemaal niet afkerig geweest van het leuke idee om na de oorlog een herenvolk te worden dat zich kon permitteren per auto te rijden. En ze keken dus maar de andere kant uit als er wéér eens een aantal Joden verdwenen of werden doodgeslagen in hun buurt. Alles heeft tenslotte zijn prijs, nietwaar?
Pas toen een overwinning er niet meer in zat begonnen ze wat beter na te denken over alles wat ze wel degelijk hadden gezien maar niet hadden willen zien.
En zo heb ik dan eindelijk het antwoord op mijn vraag waardoor oorlogen ontstaan.
Heb ik eigenlijk wel iets aan die wetenschap? Jawel!
Ten eerste geeft het me de geruststelling dat echte leidersfiguren die de massa kunnen begeesteren al lang niet meer voorkomen in de bekakte parlementen van Europa. Die bestaan eerder uit watjes en begijntjes.
Maar in de tweede plaats leert het me ook dat, zo lang er zowel religies bestaan die het volk dom houden, als hele volkeren die blindelings op die religies vertrouwen, een oorlog altijd in de lucht zal hangen.
En het geeft me niet bepaald een fijn gevoel als ik zie wat men recht onder onze neus laat gebeuren en zelfs steunt. 50 jaar geleden dacht ik nog dat onze beschaving te ver gevorderd was om zoiets nog toe te laten. Het woord decadentie kende ik nog niet.
Evenmin wist ik dat er wel degelijk nog middeleeuwse religies bestonden die blindelings werden gevolgd.
En wie had toén kunnen denken dat we dergelijke religies ooit zouden importeren en onze moeizaam opgebouwde maatschappij laten uithollen? Ik zéker niet hoor!
Wat zijn we toch kleine mensen geworden! Soms ben ik beschaamd tot het menselijk ras te behoren! Fysiek schijnt het dan wel dat nieuwe generaties steeds groter worden, maar als ik om me heen kijk zie ik toch telkens weer het tegengestelde op psychisch gebied:
Kleine mensjes met kleine trekjes!
Zagen en klagen En niets meer verdragen, Dat tekent de moderne mens. Bekeken door een objectieve lens!
Maar ook ik wil zagen en klagen Over mensen die niets meer kunnen verdragen. Mensen die niets doen dan janken en zagen. En dat kan ik nou totaal niet verdragen.
Dat maakt mijn objectieve lens troebel en vuil. Maar ach, waarschijnlijk ben ik wel de uil.
Wat me dit deed neerpennen? Wel, ik herinnerde me net een klein voorvalletje van enkele jaren geleden.
Het was dan wel een regenachtige Paasdag, maar zoals gewoonlijk liep het in de Kapellestraat vol met toeristen. Met enkele vrienden stapten we een tearoom binnen en daar kwam juist een tafeltje vrij. Een jong gezinnetje was net opgestaan, stond in het middenpad, en mama schikte nog wat aan de kledij van de kleintjes.
Ondertussen namen we plaats. Enkele tellen later kwam een dienster de tafel opruimen en de bestelling opnemen. Koffiekopjes werden weggenomen, en nét wou ze ook een schoteltje met nog een tweetal paaseitjes (die gratis bij de koffie verstrekt werden) wegnemen, toen iemand uit ons gezelschap er nog snel eentje van kon meegraaien en aan mijn vrouw gaf met de woorden: Hier voor je Pasen.
De mama met het gezinnetje dat juist enkele stappen naar de deur had gedaan, keerde zich plots om met de woorden: Hé kindjes, die mensen stelen jullie paaseitjes!
Het gezinnetje hield halt. De kindjes keken een beetje raar op, met op hun gezichtjes de uitdrukking Wat kan ons dat nou schelen! Die wilden we toch niet? We hebben al chocolade genoeg gegeten vandaag!
Maar ze ging door. Blééf maar zagen over dat paaseitje dat van HAAR kindjes werd gestolen en dat mensen moesten beschaamd zijn dat te doen!
Wij deden of we niets hoorden of zagen, waardoor haar stem nog luider ging klinken. Ik moest onwillekeurig denken aan een kind dat niet met de bal wil spelen tot een ander kind er naar grijpt.
Wié waren daar eigenlijk de volwassenen? De mama? Of de kinderen die het zich niet aantrokken? Of de papa die er een beetje schaapachtig met rode oortjes bij stond?
Zij was dan wel een erg mooie, sexy jonge vrouw, maar ik kreeg toch medelijden met die man. Had voor geen geld ter wereld met hem willen ruilen, hoé sexy ze er ook maar uit zag!
Kreeg ook medelijden met die nog onverdorven kinderen die het zich totaal niet aantrokken. Welk leven stond hen te wachten als ze constant met dergelijke voorbeelden van kinderachtigheid werden geconfronteerd? Hoe zouden ze zelf worden als volwassenen?
Ondertussen was onze eigen bestelling al op tafel aangeland en ging het geweeklaag nog altijd door. In accentloos Nederlands zodat het niet mis kon worden verstaan. Een beetje schooljufachtig en het zou me niet verwonderen dat ze dat ook wàs.
Ik kon het niet meer aanhoren en voor het eerst keek ik haar recht in de ogen, maar met de blik op oneindig, alsof ik dwars door haar heen keek naar de muur achter haar en ze niet bestond voor mij. Een duidelijk signaal gevend van Mens, rot toch op, jij bent lucht voor mij.
De stem stokte, ze ging licht blozen, keerde zich om en eindelijk vertrok het gezinnetje. De arme papa volgde schoorvoetend, zichtbaar opgelucht.
Waarom we ons steeds meer storen aan steeds kleinere futiliteiten? Waarom we steeds kleiner worden? Me dunkt dat dit er een mooi schoolvoorbeeld van was. Met een dergelijke opvoeding kan het niet anders.
Vandaag heb ik eigenlijk niets speciaals te vertellen en ga dus maar eens verschiet niet de culinaire toer op. Een culinaire toer die zijn oorsprong (nog maar eens) vond in Spanje. Een culinair wetenswaardigheidje waar mensen meestal niet aan denken, eenvoudig te bereiden is, en heerlijk fris smaakt op warme zomeravonden. Straks volgen bijzonderheden, maar eerst het Spaanse verhaal.
Tijdens een van onze rondritten in Spanje belandden we op een late namiddag, samen met een Nederlands koppel dat we onderweg in een bar waren tegengekomen, op een camping pal op het strand in een buitenwijk van Malaga. Na inschrijving en zo stelden we vast dat we door onze mondvoorraad heen waren en gingen op zoek naar avondeten. De Nederlanders hadden ondertussen hun handen vol met het opzetten van hun tent, daar waar wijzelf in de auto sliepen en dus niks omhanden hadden.
De gekozen plaats lag nou niet direct in een druk winkelcentrum, en dus, behoudens een carniceria (beenhouwerij) en een bar, was er niet veel te vinden. Dan maar eerst de sfeer in de bar gaan opsnuiven met een fris biertje. (Wat dacht je wel?)
We kregen het biertje, en naar oud Spaanse traditie, kregen we daar een tapa, een proevertje dus, gratis bij. Die bestond die dag uit een schepje van een enorme berg ondefinieerbaar wit spul met kleurige stippels, die in een plateau op de toog stond. Het smaakte ons enorm, en vooral: het smaakte naar meer. Ik vroeg de jong vrouw achter de toog dan ook wat het was. Bleek ensalada de patatas te zijn. Aardappelsalade.
Ik vroeg of we daar soms een kilootje konden van krijgen om mee te nemen. Ze keek wat vreemd op, maar de vleierij om haar culinaire kunsten raakte haar wel en ze woog, duidelijk gevleid, een kilo van het spul af. We betaalden en schrokken van de rekening: kostte ons weinig meer dan onze twee biertjes. Hongerprobleem opgelost. Nu enkel nog naar de carniceria om een paar stukken Chorrizo en we hadden ons avond-feestmaal en konden terug naar de camping.
Onze Nederlandse nieuwe vrienden, nieuwsgierig geworden, kwamen dichterbij kijken en we nodigden ze prompt aan tafel. We hadden toch meer dan genoeg voor vier. En óf we het ons lieten smaken. We werden die avond trouwens vrienden voor het leven.
Het geheim en de ingrediënten van die ensalada heb ik nooit kunnen achterhalen. Elke Spaanse huisvrouw maakt ze immers weer anders. Meestal bestaan die ensaladas trouwens uit brokjes aardappelen en andere groenten, maar niét uit dat smeuïge mengsel dat op een ijsberg leek.
Maar zoals die Malagueña ze gemaakt had, dàt leek me wel een idee waarop voort te borduren viel. En ik later ook dankbaar deed. Want eerlijk gezegd: ik lust geen brood en maak s avonds altijd iets voor mezelf klaar: restjes, pasta koud of warm, en wat ik ook maar vind.
En nu dus mijn recept. Eigenlijk zijn het honderden recepten in één, want je kunt er, naar gelang je persoonlijke smaak, alle kanten mee uit.
De basis is: een restje koude, gekookte aardappelen. Die plet je met een vork, net alsof je aardappelpuree zou maken. Maar in plaats van melk, boter en ei, overgiet je het met bevoorbeeld vinaigrette met bieslook (Albona Aldi), of mayonaise of gewoon olijfolie, en je mengt tot een smeuïg mengsel ontstaat. En dan gooi je er maar alles in wat je lekker vindt; onder andere:
Stukjes tomaat; Stukjes hardgekookt ei; Gesnipperde uitjes; Gesnipperde venkel als je een anijssmaak weet te appreciëren. Ontdooide diepvries erwtjes; Geraspte wortel; Wat in stukjes gesneden olijven (liefst de zwarte); En wat je ook maar kunt vinden aan restjes in je frigo.
Dat meng je dan voorzichtig door de massa.
Tip: bij Delhaise vind je in de frigos doosjes met versgemaakte Spaanse kipsalade. Héérlijk om door je mengsel te mengen, maar dan krijg je wél een oranjegele massa.
Echt een aanrader voor die zwoele zomerdagen als je weinig lust hebt tot koken, en toch iets heerlijk fris (én gezond) wenst te eten.
De rechtbank van Brugge veroordeelde de gemeente Houthulst tot een schadevergoeding van 250.000 euro na tien jaar juridisch getouwtrek.
Reden: een motorrijder kwam om door op een verkeersspiegel te vertrouwen.
Verkeersspiegels waren aan het eind van de twintigste eeuw hét nieuwe gadget bij uitstek. Zodra de eerste op een Belgisch kruispunt verscheen en door Jan Jankers werd gezien, moest die ook zon spiegel in zijn buurt hebben! Want elke Jan Jankers (en dat zijn er véél) wist wel ergens een gevaarlijk kruispunt waar hij veel vlotter en veiliger zou kunnen over rijden als er een verkeersspiegel stond. (Vooral sneller, maar dat werd er niet bijverteld.)
Ook ik ontsnapte niet aan die trend. Kon hem een paar jaar tegenhouden omdat ik al duidelijk had gezien in andere gemeentes dat die dingen een heel bedrieglijk beeld geven.
Maar uiteindelijk moest ook ik zwichten voor de politiek, die opgejut werd door de jankerds. Pleiten en aantonen dat een spiegel juist tot méér ongevallen kon leiden hielp niet. Ze begrepen het wel, maar de jankerds moesten éérst bevredigd worden. (Stemmen-angst).
En mondjesmaat liet ik er enkele plaatsen. Maar toen pas was het hek van de dam en wilde iedereen er een.
Een verkeersspiegel moét nu eenmaal bol zijn, om een voldoende groot beeldveld te kunnen beslaan. Maar dat betekent ook dat wat je er in ziet, zich in werkelijkheid dichterbij bevindt dan de spiegel aantoont.
Verkeersspiegels kúnnen de veiligheid verhogen, als je er eerst léért in kijken en het spiegelbeeld juist leert inschatten. En dat vergt wel enige oefening. Vooral ook omdat die spiegel je de snelheid van een aankomend voertuig niet toont. Maar voordat iedere Belg dat door heeft kunnen jaren verstrijken en kunnen er, zoals nu dus weer, doden vallen!
En nu is daar die uitspraak. 250.000 euro is niet mis! Zéker niet als je bedenkt dat elke bestuurder een kruispunt met de nodige voorzichtigheid moet oprijden, en dus verantwoordelijk blijft voor zijn daden. Spiegel of niet. Volgens mij kan een gemeentebestuur enkel medeverantwoordelijk zijn door die spiegel te plaatsen. Maar schuldig blijft de motorrijder toch zélf.
Trouwens, het gemeentebestuur liet die spiegel wel niet op eigen initiatief plaatsen, maar na lang aandringen van weer zon jankerd, zoals gewoonlijk. Dié is in de eerste plaats verantwoordelijk, maar gaat natuurlijk vrijuit. Janken is trouwens niet verboden!!!
Ik vind die uitspraak er dan ook wel heel ver over, maar anderzijds geeft het eindelijk een afschrikwekkend signaal over het gevaar van die dingen en kan de spiegelmanie een halt worden toegeroepen.
Voor de zoveelste keer een schoolvoorbeeld van tot wat janken kan leiden.
Voor de zoveelste keer een signaal naar de politici: Negeer de jankerds! Luister naar het advies van deskundigen.
Heb ik al gesproken over Malonne? Waarschijnlijk niét, want als ongelovige hoort dat eigenlijk niet! Tenzij je het in de juiste context kunt plaatsen. En voor die context heb ik in mijn religieus intermezzo van enkele dagen geleden al gezorgd. Dus.. t is de moment!
Wel, Malonne, en meer bepaald het gehucht Fond de Malonne daarvan, is een lieflijk groepje huizen even ten zuiden van Namen. Een busritje van een kwartier vanaf het station van Namen. Daar is een groot internaat, en in dit internaat gaf in de negentiende en begin twintigste eeuw ene broeder Mutien les.
Spectaculaire dingen heeft de man in zijn leven niet gedaan, tenzij doen wat hij moest doen en dat zo goed mogelijk proberen te doen. Hij aanbad, eigen aan zijn tijd, in extreme mate Maria en stopte nooit met bidden tot haar. Liet ook een prachtige Mariagrot aanleggen in de bergen achter het internaat.
Leefde nederig, zocht geen roem of eer. Kortom, een goed mens. Geen kat die zich aan hem stoorde of hem kende. Pas na zijn dood zouden er mirakels gebeurd zijn, en kwam er een volkstoeloop op gang.
Daarom werd hij zalig- en onlangs heiligverklaard. De grot die hij had laten bouwen werd een waar bedevaartoord, en momenteel is een heel heiligdom bijgebouwd aan het internaat. Compleet met zijn graf, museum en al wat de bedevaart-toerist maar kan verlangen.
En dan op een dag trouwt ondergetekende ongelovige met zijn tweede vrouw, die al evenmin een pilarenbijtster is maar zich toch aangetrokken voelt door die figuur, haar vroeger geïntroduceerd door een vriendin, en die haar in donkere dagen al veel hulp heeft geboden.
Sceptisch, maar open voor alles, had ik totaal geen bezwaar om dat oord eens te gaan bezoeken. Heb ik ondertussen al een tiental maal gedaan en ik moet toegeven: ik voel me er goed. Ik voel er iets in de lucht hangen.
Ik was ook ooit in Lourdes uit nieuwsgierigheid en kon daar totaal mijn draai niet vinden. Voelde daar totaal niets. Een beetje toeristische folklore misschien, maar daarmee was ook alles gezegd.
Malonne voelde anders aan. Het sprak me aan. Ik voelde er de aanwezigheid van een ziel. Een goede ziel. Een helpende ziel. En die ziel kreeg me in zijn macht. Probeerde me niét wijs te maken wat de kerk verkondigt. Stelde zich alleen maar voor als een ziel die het tijdens zijn leven op aarde zó goed had gemeend, dat hij de dood had overwonnen en bleef waar hij zich altijd al goed had gevoeld.
En kon blijven doen wat hij zo graag doet: mensen zo goed mogelijk helpen en de juiste weg wijzen.
Enfin, ik werd er niét gelovig door, maar werd wél gesterkt in mijn overtuiging dat sommige zielen blijven hangen om ons te helpen de juiste weg te vinden. Misschien wel niét de weg naar de kerk. Wél naar een goed en vruchtbaar leven.
Die zalig- en heiligverklaring betekenden noppes voor mij. Voor hém waarschijnlijk idem dito. Maar het hielp wél om mensen naar zijn ziel- en gedachtegoed aan te trekken.
Maar nu komt het: mijn vrouw ging altijd bidden bij een klein Mariagrotje aan de parochiekerk, vlak naast het internaat gelegen. Denkend dat dàt die fameuze grot was van broeder Mutien. Zélf had ik twijfels. Iets in me zei dat dit het niet was.
En op een goede dag liet ik mijn vrouw achter op een zonnig terrasje tegenover het internaat en trok op onderzoek. Achter het internaat door en de bergen in. Waar géén bedevaarders meer kwamen. Waar je enkel de vogeltjes hoorde fluiten. Langs de meest onvoorstelbare bergpaden zoekend zonder te vinden.
Tot ik, toen ik teleurgesteld weer naar beneden kwam, als bij ingeving een zijweg insloeg en aan het eind van een lange dreef, maar heel goed verborgen achter een hoek in de dreef, plots voor de majestueuze grot stond! Op amper honderd meter van het internaat, maar bijna geniaal verborgen. Ik was er eerst pardoes vanboven op gelopen langs het bergpad.
Totaal bezweet kwam ik een uur later terug bij mijn vrouw met de blijde boodschap dat ze al jarenlang bij de verkeerde grot had gebeden. Kon ze nú onmiddellijk gaan goedmaken.
Ook ging ze veel binnen in dat mooie parochiekerkje, waarvan ze dacht dat dit de plaats was waar broeder Mutien veel ging bidden. Ook MIS!!!
Diezelfde dag vond ik namelijk ook, op weer een andere binnenkoer van het internaat, een grote kapel, én de geliefkoosde plaats daarin waar hij meestal zat te bidden. We hadden fotos van die plek gezien in de documentatie over Mutien, en dat was het onmiskenbaar.
Bij latere bezoeken stelden we vast dat die kapel zowat altijd gesloten was! Dàt, en het feit dat de weg naar die grot niet bewegwijzerd was en ook niet gekend bij de bedevaarders, die zich tot het heiligdom beneden beperkten, intrigeerde me en ik ging navraag doen bij de broeder directeur van het heiligdom. Een overigens heel hartelijke, praatgrage man.
- Wegwijzers plaatsen? Hopeloos! Heeft geen zin. Zodra ik er laat plaatsen worden ze vernietigd. Vandalisme! Was zijn antwoord op de onvindbare weg naar de grot.
- Kapel gesloten? Spijtig, maar ik heb daar geen zeggenschap over en 'hij' opent en sluit wanneer hem dat goeddunkt. En voilà, zo was ook het mysterie van de gesloten kapel opgelost. Wie hij was had ik het raden naar. Een huisbewaarder of zo?
Maar ik zou mezelf niet zijn als ik dat allemaal voor zoete koek nam, en ik begon me vragen te stellen. En dingen te ondervinden.
WILDE de ziel van broeder Mutien wel een toeristenstroom naar zijn grot? WILDE hij wel dat om het even wie ZIJN plekje in ZIJN kapel ontheiligde en degradeerde tot toeristisch erfgoed?
Was zijn ziel misschien machtig genoeg om vandalen er toe aan te zetten de wegwijzers te verwoesten, en de huisbewaarder de kapel te laten sluiten als hij dat beter achtte?
Later, na verschillende keren voor de gesloten deuren van de kapel te hebben gestaan (die waren enkel de eerste keer open), terwijl mijn vrouw toch zo graag nog eens zou binnengaan, nam ik mijn camera mee en was er vast van overtuigd dat ik de door haar zo gewenste foto zou kunnen nemen.
En ja hoor! Toen we één van de twee deuren probeerden, bleek die gesloten. De tweede ging open toen we er tegen duwden. En ik kon de gewenste foto maken. (Hiernaast).
Ik weet het. Toeval. Of toch niet? Neen, het was geen toeval en dat voelde ik duidelijk aan. De hand van God, zoals gelovigen wel zouden willen beweren al evenmin. Wél het toedoen van een daar tegenwoordige goede ziel, die besloten had dat hij ons in zijn rijk zou binnenlaten.
Eigenlijk helemaal niks miraculeus. Helemaal niks waarvan ik het bestaan niet kon bevatten. Ik heb het altijd al geweten: goede zielen verdwijnen niet. Ze verlaten het lichaam en gaan ergens anders heen. Sommige reïncarneren misschien. Andere worden in iets hogers opgenomen. En weer andere vinden dat ze hier op aarde nog veel nuttig werk kunnen verrichten.
Heeft niets met geloof te maken. Is zuivere logica. En ja misschien wél geloof in de mens.
Zo. Dat was maar een korte bloemlezing over alles wat ik in Malonne ondervond. Niks spectaculair. Niks mirakel. Niks om over naar huis te schrijven. Kleine voorvalletjes waar zelfs gelovigen niet eens zouden bij stilstaan. Maar dendeezen wél. Omdat hij stilstaat bij àlles wat hem overkomt en geen rust kent alvorens er de nodige conclusies te hebben kunnen uit trekken.
En dan dé foto (mei 2009) voor dit column; de foto die bewijst dat je altijd het nuttige met het aangename kunt paren: lekker genietend van een Malonne-biertje op het terras tegenover het internaat. Natúúrlijk hebben ze dat daar. Welk zichzelf respecterend dorp in België zou nu niét zijn eigen bier brouwen?
Nu zou ik wél eens willen weten wat ik hier nu weer heb neergeschreven. Godslasterend? Heidens? Ketters? Of juist wél heel Christelijk voelend? Of ergens tussenin? Ik weet het echt niet en het kan me niet schelen ook. Ik schreef het gewoon zoals ik het aanvoelde met mijn ongelovige ziel. Sorry voor wie gelooft... en sorry voor wie niét gelooft.
Aansluitend bij mijn religieus intermezzo, mag ik niet voorbijgaan aan de nieuwe trend in het zoeken naar hogere machten: we zouden niet echt bestaan! We zouden virtuele mensen zijn in een virtueel heelal, in de pc van ergens een Alienpuber die het als computergame ziet. Vooral zenders als National Geografics en Discovery besteden daar regelmatig aandacht aan.
Toen ik dat voor het eerst hoorde panikeerde ik even! Het kwam namelijk akelig dicht bij mijn eigen conclusies over materie die waarschijnlijk voor minstens 99% uit energie bestaat in plaats van uit stof.
Die kerels zouden wel eens gelijk kunnen hebben! Oei! Dan heeft het leven eigenlijk geen zin?
Maar toch! Als we dààrin gaan geloven, en dan letterlijk zoals het op ons bord wordt gegooid, dan heeft het leven inderdaad geen enkele zin meer: een Alienpubertje schept op zijn pc een virtueel wereldje (en dat zijn wij), wordt het op een bepaald moment beu, trekt de stekker eruit, en floep, we bestaan niet meer.
Knap gedacht, maar niet erg realistisch. Al te simplistisch! Eenzijdig bekeken vanuit zuiver fysiek standpunt. En de ziel dan? Waar gaat die heen nadat de stekker eruit is? Waarom dan vergaren we al die levenswijsheid, als één muisklikje van een Alienpuber het allemaal weer ongedaan kan maken?
Neen hoor! Je kunt me wél aan het nadenken zetten met dergelijke theorieën, maar om me te overtuigen moet je toch vroeger opstaan! Die theorie zou namelijk impliceren dat het leven zinloos en doelloos is. En dat terwijl alles in mezelf schreeuwt dat juist niéts zinloos is.
Nee dus. Ondanks mijn vergevorderd doordenken over de aard der dingen om me heen en ondanks mijn matige kennis over elektronica en dergelijke zaken kan ik niets anders dan deze theorie verwerpen.
Echter, zonder de bedenkers ervan te verguizen. Ze bewijzen er tenminste mee dat ze ook mensen zijn die nadenken, en dergelijke mensen heb ik graag. Zo zouden er meer moeten zijn. Ze openen nieuwe denkpistes die ons op hun beurt tot nadenken stemmen. Het ligt aan elk van ons persoonlijk om ervan te denken wat we als correct aanvoelen.
En trouwens, hun theorie kàn ons ergens een stapje dichter bij de waarheid brengen. Niét bij die Alienpuber aan zijn peeceetje maar misschien bij iets veel hogers dat, min of meer analoog aan die theorie, wel degelijk de touwtjes in handen heeft.
Ik ondervond zelf wel al dat een dergelijke theorie niet zomaar als nonsens kan worden afgedaan.
Maar ik ondervond ook de correctheid van wat ik nog altijd de natuur noem: altijd weer komt loontje om zijn boontje. Altijd weer blijft wat je opgooit op je eigen kop neerkomen. Zowel op fysisch als op geestelijk vlak. En dàt neen, dat kan niet van een kleuter of puber komen, maar van iets dat héél erg ontwikkeld is, eerlijk is, en het héél erg goed met ons voor heeft. Op voorwaarde dan dat we ons zelf verdienstelijk maken en niet zomaar wat meezwemmen met de stroom.
Als die theorie ook maar een klein beetje steek houdt, dan moet diegene of de groep die dat virtueel systeem bestuurt wel uit héél volmaakte en eerlijke wezens bestaan, en met een heel specifiek doel. En wat kan dat doel anders zijn dan nog meer ervaring en wijsheid te kweken voor de verdere ontwikkeling van ja, van wát eigenlijk? Mensen? Geesten? Zielen? Het grote geheel?
Het mysterie van het leven blijft dus maar is misschien door die theorie misschien wel weer voor een héél klein stukje ontrafeld.
Aanschouwelijk voorgesteld zou dat er in de praktijk dus als volgt uit zien: ons complete heelal zou dan eigenlijk een piepklein atoompje zijn ergens in de chip van een reuzengrote computer, bediend door een reuzengroot wezen dat in een nóg veel groter heelal leeft.
Dat kan logica bevatten! De vraag blijft dan wel: wié is dat wezen dan? Of zijn wijzelf allemaal dat wezen, dat zichzelf wil verbeteren door ervaring op te doen en zich daarom via zijn computer in enkele miljarden individuën verdeelt?
Wat er ook van zij, of hoé je het ook bekijkt, we léven. En we hebben het goed als we dat zelf willen en er iets voor over hebben. Wat wil je meer? Een god, een geest, of een Alien wat maakt het uit? Blijven profiteren van wat we hebben is hoe dan ook de boodschap. Punt.
Van één zaak ben ik in elk geval overtuigd: de zielen van welmenende mensen met eigen gedachten en zelfstandige meningen zullen NOOIT verdwijnen. Ook niet nadat de stekker er is uitgetrokken en de lichamen niet meer bestaan.
God, waar zijn mijn hersenen weer mee bezig vandaag? Willy jong, drink een biertje en heb je pleziertje!
Vlaanderen is van oudsher een Christelijk land, getooid met kathedralen, kerken en kapelletjes. Rijk aan bedevaartoorden. Bevolkt met een aanvankelijk godvrezend volkje dat nooit de zondagmis zou missen.
Het christendom was in de eerste plaats een religie. Maar in de tweede plaats ook, en dat wordt nogal gemakkelijk vergeten, een cultuur! Een vredelievende cultuur vol met goede waarden, gebruiken en zeden.
Niét de Christelijke religie, maar wél de kerk op zich, heeft die waarden kapotgemaakt. Aanvankelijk (middeleeuwen) door oorlogszucht, onverdraagzaamheid (heksenverbrandingen kruistochten) en andere wreedheden. Rechtstreeks indruisend tegen wat ze predikte.
Haar macht begon dan ook te tanen naarmate de bevolking wijzer werd. De echte religie begon langzaam te verbleken vanwege te ongeloofwaardig, maar de cultuur en de waarden bleven. De kerken zelf stroomden wél leeg. De laatste ontwikkelingen met pedofiele priesters zouden wel eens de genadeslag kunnen betekenen.
Staan we dan in ons blootje? Helemaal niet, want wat het Vlaamse volk samenhoudt is niét het geloof in die sprookjes, maar wél waar ze voor staan en wat hun inhoud ons aan waarden verschaft. Tenminste, voor diegenen die er hun leven willen naar richten zonder alle hypocrisie die de kerk er door de eeuwen heen heeft weten rond te weven.
Zo'n nederige kapelletje langs een landweg, met een Mariabeeldje omringd door bloempjes en kaarsjes? Daar heb ik respect voor. Daar loop ik graag eens binnen. Daar laat ik graag eens alle wereldse verlangens van me afschudden. Daar bezin ik wel graag eens. En toch ben ik geen gelovige! Hoe komt dat toch?
Wel, zoals ik al zei: naast de religie heb je ook de cultuur die erdoor werd gevormd, en daar geloof ik wél graag in. Het is net als met sprookjes: als kleuters luisterden we ernaar met open mondjes. Ze drongen door tot in het diepste van onze hersentjes. Ze leerden ons nadenken over de dingen des levens. Zo van: wel besteed als weer eens een wreedaard zijn eigen graf dolf.
Ouder en wijzer wordend wisten we wel dat het verzinsels waren en we geloofden niet meer in de verhalen op zich. Maar wél hadden de waarden zich in onze geest gedestilleerd, en meestal bleken die waarden ook heel correct. Konden we dagdagelijks ondervinden.
Dààr komt het op neer bij zowel sprookjes als religies. De bedenkers waren, naar gelang het verhaal, geniale humanisten of oorlogszuchtige veroveraars. Er in geloven doe je alleen maar als kind. Het gedachtegoed eruit blijft je levenslang bij.
Veel van de tegenwoordige Vlamingen begrijpen zichzelf niet meer: gaan niet meer ter kerke, of enkel maar om zich te laten zien, om te trouwen, of om een begrafenis bij te wonen. Geloven doen ze al lang niet meer. Maar toch panikeren ze als zich een andere religie in hun contreien komt vestigen! Lijden dan zogenaamd aan Islamofobie. Waarom? Als ze tóch niet meer geloven in hun eigen religie? Waarom dan niet een andere in huis halen?
Wel, zo simpel ligt het niet en dat bewijst juist dat het om veel meer dan religie gaat! Het gaat om cultuur! Het gaat niét om het sprookje. Het gaat om de waarden die het ons bijbracht.
En daarom mogen van mij alle kapelletjes langs Vlaamse wegen blijven bestaan. Ook alle kerken en kathedralen. En liefst niét door moskeeën overschaduwd. Ze vertegenwoordigen ons cultureel erfgoed. En wàt de kerkleiders er door de eeuwen heen ook van gemaakt hebben en welke leugens ook werden verkondigd, dat raakt ons niet.
We willen onze eigen geaardheid behouden. Die geaardheid die aansluit bij wat onze religie en de figuren Maria en Christus écht hebben bedoeld en betekend. Dat ze goddelijke figuren waren vergeten we maar liefst. Maar waar ze voor stonden vergeten we nooit. Dàt is, misschien, wat ons ondanks alles zo behoudsgezind maakt voor onze religie. Oók als we niét geloven.
Heeft die Christusfiguur echt bestaan? Ik denk van wel. Ik zie hem als een man die meer dan zijn tijdgenoten nadacht. Die wist dat het veel beter kon in de wereld. En die zich ook niet te beroerd voelde om dat overal luidop te gaan verkondigen. Die daar zo van overtuigd was dat hij er de kruisdood voor riskeerde, en ook toebedeeld kreeg.
Is hij daarom goddelijk? Neen. Alleen maar controversieel en zijn tijd ver vooruit. Waarschijnlijk heeft hij ook nooit beweerd goddelijk te zijn, maar werd hem dit veel later toegedicht om geloofwaardiger over te komen. Zo kon het woord zondermeer wet worden, kon er niet worden getwijfeld, was de voortzetting van zijn woorden gegarandeerd en werden volgelingen gelovigen.
Tot hier geen vuiltje aan de lucht.
Tot lieden, belust op eigenbelang, er misbruik gingen van maken en het geloof voor hun persoonlijke kar spanden, met alle gevolgen vandien. Waren de eerste pausen trouwens geen oorlogszuchtige en machtsbeluste krijgsheren? Het kwam hen maar àl te goed uit dat het volk in Christus wilde blijven geloven.
Is het toeval dat het juist het machtige Rome was, dat aanvankelijk de Christenen vervolgde, hen in hun amfitheater liet vechten en uitmoorden, dat plots een ommezwaai van 180° maakte en de zetel van het Christelijk geloof werd? Waren het diezelfde leiders, die ooit hoge winsten haalden uit de slavenarbeid van Christenen, die nu plots inzagen dat ze nog meer winst konden boeken door het volk te geven wat het vroeg? En daarom ook de hele Christushistorie hier en daar een beetje aanpasten tot het in hun kraam paste en ze wéér baas konden spelen over het volk?
In de volksmond noemt dat bekering'. Opportunisme lijkt me een beter woord.
Goed leven is dus zéker geen synoniem van geloven. Goed leven is uit de religie van je voorvaderen de juiste waarden destilleren, daarnaar leven, en constant jezelf in vraag stellen: heb ik vandaag iemand benadeeld? Pijn gedaan? Heb ik voldoende gewerkt voor alles wat ik ervoor terugkreeg?
Dàt is onze cultuur. Het is alleen maar in een sprookjesachtige religie gegoten voor de simpelen van geest die een of andere hogere macht nodig hebben om normaal te kunnen leven.
De anderen die hebben er al lang de juiste waarden weten uit te destilleren en leven méér volgens het geloof dan de gelovigen zelf.
Dié mensen leven inderdaad naar de waarden die Christus heeft verkondigd. Of tenminste toch volgens wat er ons na alle vervalsingen van overbleef. En dat is meer dan voldoende om er, als denkende mens, de juiste conclusies uit te trekken.
Tiens, is men de illegale Brazilianen aan het buitenwippen?
Volgende vraag: wie zal deze banen invullen?
Ik ken in mijn omgeving veel, om niet te zeggen massas jonge, sterke kerels. Laaggeschoold. Werkloos. Steungenietend. Je vindt ze ook veel in de fitness- of sportclubs om hun werkloos lichaam beweging te gunnen. Alles wat je wilt, als het maar geen werken is!
Voelen die zich aangesproken? Helemààl niet! Waarom ook? Om een paar euro meer te verdienen dan wat de staat ze gratis geeft? Je zou wel een volslagen gek moeten zijn.
In één adem door is er ook het verheugende nieuws dat België op wereldvlak het hoogst genoteerd staat qua belastingsdruk. Hoe zou dàt nu komen zeg? 50% van het inkomen van tweeverdieners zou naar vadertje staat gaan. Datzelfde vadertje dat zijn werkloze beschermelingetjes een gulle hand boven het hoofd houdt
Die 50% is wél niet aantoonbaar en integraal afgehouden van het loon, maar loopt ook via benzine, voeding, sigaretten en wàt je verder ook koopt naar de schatkist.
Zou eigenlijk leuk moeten zijn. België zou stinkend rijk moeten worden. Als die schatkist waterdicht zou zijn. Maar dat is ze niet! Nóg sneller dan ze van boven gevuld wordt, loopt het er onderaan weer uit. En wordt in plaats van winst, schuld gemaakt.
Willen we het even simpel houden en alle ingewikkelde economische regeltjes aan onze laars lappen? Wel, leven doe je niet vanzelf. Brood komt niet uit de lucht gevallen. Iemand moet het voor je maken. En als je het wilt, dan moet je die bakker betalen. Als je iets wilt moet je er dus ook iets voor doen. De allersimpelste natuurwet.
Als één persoon op twee niét werkt, kan de samenleving die niet in leven houden, tenzij de tweede dubbel werkt, en betaalt voor de andere.
Dat mag nu wel een mooi en solidair principe zijn dat zéker opgaat in het geval van een gehuwd stel, of waar mindervalide medemensen in het leven moeten worden gehouden. En dàt was uiteindelijk ook de bedoeling van het systeem.
Helaas, elk systeem kent zijn profiteurs, en alle profiteurs vinden vroeg of laat wel een systeem waarvan ze kunnen profiteren. En bijgevolg verdwijnt alles waar onze voorvaderen voor vochten in het niets. Het systeem is zijn doel heel ver voorbijgeschoten en heeft, in plaats van solidariteit, profiteurs gebaard, en baart er elke dag meer.
Niet alleen wordt het eigen volk tot profiteren aangezet, neen, men ziet ook nog kans vreemde volkeren met de rode loper binnen te halen en te laten meegenieten.
En dat zal niet veranderen zo lang die systemen niet ofwel worden afgebouwd (wat jammer zou zijn voor de échte sukkelaars) ofwel degelijk en streng worden gecontroleerd (= bovendien extra tewerkstelling).
Kun je het die profiteurs kwalijk nemen? Eigenlijk niét, want ze weten niet beter en staan er helemaal niet bij stil dat hardwerkende mensen 50% van het loon van hun arbeid moeten afstaan om hén te onderhouden die een hekel hebben aan werken maar dan toch weer van minstens één fitness- of sportclub lid zijn om hun luie lichaam in conditie te houden. En ook dàt wordt door het werkende gedeelte van de bevolking betaald!
Wie moet je het dan wél kwalijk nemen? De vakbonden natuurlijk! Ooit waren zij het die de arme, uitgebuite bevolking uit het slop wisten te halen. Die écht aan een gezonde samenleving hebben gewerkt. Maar het nu helaas door overmatige ijver allemaal weer kapotmaken.
Tja het verloopt zoals het meestal verloopt in de wereld: de eerste generatie bouwt iets op, de tweede profiteert ervan en de derde maakt het weer kapot.
Heel logisch en (helaas) menselijk:
De eerste generatie levert een wanhopige strijd om uit de armoede te komen en weet iets op te bouwen. De tweede kan dankbaar van de vruchten van die strijd profiteren. De derde heeft nooit armoede gekend, en vindt het allemaal normaal. Zo normaal dat veranderingen, bijsturingen en verbeteringen niet nodig worden geacht. Alleen maar de trend van de voorgangers verderzetten, niet beseffend dat de wereld om hen heen verandert.
Na mijn schrijfsel van gisteren ben ik nog maar even in mijn herinneringen gedoken en moet enige nuances aanbrengen. Nou nuances eigenlijk niet, maar ik mag toch echt niet zeggen dat het vroeger allemaal van een leien dakje liep. Wel integendeel. Maar er was een groot verschil:
Toen werden de meeste ongevallen veroorzaakt door onbezonnen dwazen. Roekeloze brokkenmakers die alleen maar dáchten te kunnen rijden, maar dat helemaal niét konden. Die door hun onverantwoordelijke snelheid dachten bewonderd te worden om hun rijkunst.Veelal ook na goed doorzakken in alcoholmisbruik.
En ik moet toegeven: dié mentaliteit is wel veranderd. Dàt soort brokkenmakers is er grotendeels uit, maar helaas, dubbel en dik vervangen door andere soorten ongevallen. En zoals altijd, zijn de goede, snelle maar verantwoordelijke chauffeurs, de dupe van uit de pan gevlogen maatregelen.
En dat enkel en alleen maar omdat de vers gevormde verkeersspecialisten nog altijd blijven denken in termen uit de jaren zestig, toen snelheid en roekeloosheid inderdaad de grootste doodsoorzaken waren op de toenmalige asfalt-jungle. Dat het merendeel van de autogebruikers ondertussen geëvolueerd is blijkt nog niet tot ze doorgedrongen te zijn.
In mijn leven, en dat beken ik grif, heb ik ook tegen 160 en meer over de autowegen geraasd. Waar ik vond dat dit kon en waar ik niemand in gevaar bracht. En nooit had ik daarbij een ongeval. Het enige ongeval dat ik met mijn eigen auto had in de 40 jaren dat ik reed, was een kop-staartbotsing in jawel file-omstandigheden in de bebouwde kom.
Iets opzij van me trok plots mijn aandacht. De file reed maar 20 km/u en ik keek héél even opzij. Op hetzelfde moment had mijn voorganger een parkeerplaatsje gezien en remde. En boem. Ik had prijs en was de uil. Geen excuus van mijn kant. Ik was stom geweest. Zoals ik gisteren al zei: het gebeurt altijd als je je volledig veilig waant!
Maar terug naar vroeger en de machos in het verkeer, die dachten hun mannelijkheid te moeten bewijzen door het gaspedaal zo ver mogelijk in te drukken. En nu moet ik toch even kleur bekennen: in de eerste 18 jaar van mijn carrière was ik motard bij de politie van Knokke (later Knokke-Heist).
De algemene regel van 50km/u in de bebouwde kom bestond nog niet. Maar mijn gemeentebestuur, de vele zware ongevallen moe, besloot om alle straten vol te poten met 50 km borden. En daar ook strenge controle op te laten houden door de motorbrigade. Wij dus.
En óf we dat met enthousiasme deden! Het was vechten met open visier. Het was eerlijk en sportief. Jager en wild. En óf er wild was in mijn gemeente! Jongens! Het kon niet op. Om een snelheidsduivel te pakken moesten we hem eerst enige tijd volgen en dus dezelfde risicos nemen, en hem dan voorbijrijden en doen stoppen. Het was zinvol werken, in opdracht van een gezonde gemeentepolitiek. En het werkte! Je zag spoedig het verschil! Waarom kan de nationale politiek niet hetzelfde doen? Waarom moeten verkeersspecialisten nu plots met een (virtueel) kanon op een vlieg schieten? En de juiste vlieg nog missen ook!!!
Bij ons was het menselijk. We hadden contact met de overtreder. Hij kon een zinnige (maar dikwijls onzinnige) uitleg geven. Hij kon ons de kop volschelden (wat zijn zaak niet verbeterde) en we moesten het allemaal ondergaan. Het was open en helemaal niet zo lafhartig als nu. Je kon bijna spreken van een oorlog voor de veiligheid. Nu moet je eerder van verkeersterrorisme spreken: laf... verdoken... steels... maar héél pijnlijk voor de slachtoffers.
En na een paar jaar zag je duidelijk het verschil: in heel België was de openbare weg een jungle en geldde het recht van de sterkste (of snelste). En dan reed je Knokke binnen en al die snelheidsduivels werden brave lammekens en wisselden hun voet van gas naar rempedaal Ze hadden ons bezig gezien en vonden het maar best zich koest te houden.
En ja. Dàt kostte mankracht en persoonlijke en blijvende inzet. Maar gelukkig had mijn bestuur dat er voor over. Knokke werd een stuk verkeersveiliger. En er waren géén achterbakse flitspalen aan te pas gekomen. Wie tegen de lamp liep had dit duidelijk verdiend. Want we konden gemakkelijk het kaf van het koren scheiden door observatie tijdens de achtervolgingen.
Van flitspalen kun je dit niet zeggen! De uitvinder om op dié onnozele plaats een onnozele flitspaal te plaatsen, zit veilig weggeborgen in ergens een ministerie en weet van de prins geen kwaad. De uitvoerende partij (politie) heeft enkel contact met de pc. Eén muisklik en de processen-verbaal rollen uit de printer.
En de chauffeur dat hoeft helemaal geen brokkenpiloot te zijn die mensen in gevaar brengt. Maar hij heeft geen verweer. Noch de flitspaal, noch de pc, noch de vinger op de muisknop luisteren naar hem. Kénnen hem niet, zagen hem nooit en hebben er geen idee van of hij al dan niet veilig reed.
En die hogeschool voor verkeerskunde daar in Diepenbeek? Als de afgestudeerden daar ónze ervaringen hadden kunnen leren zou het verkeer er tegenwoordig wel heel anders hebben uit gezien.
En ja ik bén een paar keer tijdens zon achtervolging zélf van mijn moto afgedonderd. Met weinig letsel trouwens. Want op zon ogenblikken ben je gespannen en op alles voorbereid. En doe je automatisch wat je moét doen: niét onder je moto terechtkomen, maar er bijtijds afspringen! Liever met je gehelmde kop op het asfalt terechtkomen en je laten doorrollen, dan onder je moto! En telkens kon ik de volgende dag alweer aan de slag.
Als àls de leerkrachten in die hogeschool zouden hebben bestaan uit mensen met onze ervaring, dan hadden ze ingezien dat roekeloosheid en zelfoverschatting herkend moet worden, en dat die alleen herkend kan worden door mensen tijdens en IN de actie. Niét door flitspalen of ander geautomatiseerd spul dat kaf en koren over dezelfde kam scheert.
Als de afgestudeerden dié ervaring hadden meegekregen, zouden ze niét zijn beïnvloed door het traagheidsprincipe, maar beseft hebben dat je verkeer alleen maar veilig kunt maken door menselijke observatie. De slechten er gewoon uithalen, en de goeien laten begaan. En dat kan, tot op heden, geen enkele flitspaal waarmaken.
Maar ja, dat vereist mankracht! En mankracht is tegenwoordig een vies woord in België. Liever mensen betalen om te stempelen dan ze nuttig in te zetten! Arm België arm Europa arme wereld!
Want goede chauffeurs constant zwaar beboeten omdat ze doen wat elke goede chauffeur intuïtief zou doen in de gegeven omstandigheden daarmee bekom je alleen maar grondige demotivatie, dood je elke vorm van natuurlijke intuïtie en reactievermogen en creëer je helemáál geen veiliger verkeer.
Gisteren was het weer zover: om 11 uur nog 20 km file rond Brussel en Antwerpen. Weeral door een aantal zware ongevallen. Dagelijkse kost geworden.
Maar toch zullen de eindejaarsstatistieken weer bewijzen dat er dit jaar nog maar eens zoveel minder ongevallen waren. Jammer toch dat we op TV dagelijks het tegendeel zien hé? Ooit zullen die statistiek-goochelaars er wel eens aan gaan denken om te verbieden auto-ongevallen nog in het nieuws te brengen.
Dán pas zullen ze vrij spel hebben met de cijfertjes en zullen ze, dit keer zonder schaamrood, kunnen zeggen dat de dalende ongevallencijfers het rechtstreeks gevolg zijn van hun drastische snelheidsbeperkingen.
Ja, ook al heb je géén gelijk, je moet je gelijk toch kunnen bewijzen hé? Ongevallen gebeuren door verschillende factoren, en snelheid kán daar een factor van zijn, maar lang niet de voornaamste. Wél het gemakkelijkst aan te pakken door de verkeersspecialisten, die op hun hogeschool voor verkeerskunde blijkmaar maar één regeltje hebben geleerd: traag trager traagst. En daar nog in geloven ook.
Dat je in een bebouwde kom maar 50km/u mag rijden lijkt me logisch. En dát heeft destijds wel degelijk de ongevallencijfers doen dalen. Maar daarbuiten? Kom nou.
Ook gaan die mensen totaal voorbij aan de factor doorstroming van het verkeer. Als je op een snelweg 100 km ver moet rijden tegen 50km/u (onder andere door fileleed ) dan zit je 2 uur op de baan. Tegen 100km/u is dat maar 1 uur. De helft minder autos op de weg dus!
Is tijdwinst hier de enige geboekte winst, zoals die heren denken? Helemaal niet! Veel positiever is dat hieruit volgt dat, hoe sneller gereden wordt, hoe minder autos in een bepaalde tijdspanne op de baan zijn. En minder autos op de baan betekent een grotere spreiding, grotere tussenafstanden en daardoor minder kop-staart botsingen.
Maar spijtig genoeg, daar zijn ze nog niet rijp voor. De verkeersspecialisten van deze tijd zitten vastgeroest in het traagheidsprincipe. Er zullen hamers en breekijzers moeten aan te pas komen om hun hersenen daar nog uit los te kappen.
Nu zou ik wél eens willen weten welk soort verkeer op een autoweg het veiligst is: een strikt, en streng gecontroleerd 120 voor iedereen, of een gesuggereerde snelheid van 120, waar iedereen een beetje kan flirten rond die snelheid. Dus, zoals het voorheen was. Vóór Flip de flitspaal zijn intrede deed.
Mij kun je namelijk niet wijsmaken dat de toestand nú veiliger is: strikt 120 voor iedereen. Geen improvisatie mogelijk. Allemaal netjes kop aan staart, net als een peleton renners die min of meer solidair op wandel zijn zolang de eindstreep niet nadert.
En waar gebeuren bij die renners de meeste ongevallen? Bij weglopende enkelingen? Bij de eindspurt? Helemaal niet! De meeste gebeuren juist in die samengeklitte peletons. Ten eerste omdat daar geen uitwijkmogelijkheden zijn en ten tweede omdat daar geen spanning heerst. Eerder ontspanning. Voor de renners is dat een gezondheidswandelingetje en elke onverwachte gebeurtenis, hoe klein ook, kan tot een massale valpartij leiden.
In het autoverkeer is het niet anders! Peletonrijden is uit den boze en zal altijd weer voor ongevallen zorgen.
Geef mij dan maar liever, als ik 120 km/u rijd, een kerel die me tegen 150 inhaalt en waar ik in luttele seconden vanaf ben, dan een bange wezel die wil inhalen maar niet durft. Zon kerel blijft dan vele kilometers links achter je hangen en verplicht je hem constant in de gaten te houden in je buitenspiegel. Ondertussen heb je maar een half oog op wat vóór je gebeurt.
En nu daag ik iedereen uit om dit alles eens goed te overdenken en zélf conclusies te trekken over welk soort verkeer het veiligst is.
Maar ja, ik kan het niet ontkennen! Vrij verkeer, of relatief vrij verkeer, vergt kennis van zaken. Vergt van de chauffeur dat hij drommels goed weet waar hij mee bezig is. Vergt ook het besef dat je eigenlijk een regelrecht moordwapen in de hand hebt en dat je dit geen seconde vergeet.
En dààr juist is het, waar het fout loopt. Een auto besturen is zo belangrijk dat je eigenlijk met niets anders mag of kan bezig zijn. Niét met je GSM, zelfs niet handenvrij. Niét zitten faceboeken. Niet eens een sigaret opsteken tijdens het rijden. Zelfs muziek beluisteren kan je aandacht al afleiden. Wie rijdt oefent een fulltime job uit, en moet dit ook beseffen. Multitasking hoort niet thuis in het verkeer.
Hoeveel mensen beseffen dat? Vrijwel niemand. Dát, in combinatie met peletonrijden, kan niet anders dan de ongevallencijfers doen stijgen. Wát de statistieken ook maar proberen te bewijzen.
Rijscholen? Kostelijke praktijkopleiding? Les in het verkeersreglement? Allemaal goed en nuttig maar verkeersfilosofie? Leren waar je mee bezig bent? Waar leer je dát? Nergens. Moet je ervaren als het tegen dan niet telaat is.
En dàt is nu juist een vak dat, al was het maar 1 lesuur per week, zou moeten ingelast worden in het lessenrooster van +14 jarigen. Zo zouden ze al, zonder hoge kosten of extra inspanning, grondig geacclimatiseerd zijn alvorens ze naar de rijschool trekken. En kunnen rijscholen datgene doen wat ze verondersteld worden te doen: leren rijden. Zondermeer.
Te onthouden:
ONGEVALLEN GEBEUREN ZELDEN WAAR OF WANNEER JE HET ZOU KUNNEN VERWACHTEN.
WEL WAAR OF WANNEER JE DENKT DAT JE NIETS KAN GEBEUREN.
Onder het Googlenieuws vandaag, vond ik het volgende:
Antisemitisme is geen vies woord voor zowat de helft van de jonge Brusselse moslims. Dat blijkt uit een onderzoek van de Vrije Universiteit Brussel (VUB), waarover de Vlaamse krant De Morgen vandaag bericht. Bij autochtone jongeren is dat slechts 10 procent.
'Erger is dat die anti-joodse gevoelens niets te maken hebben met een laag opleidingsniveau of sociale achterstelling, wat wel het geval is bij racistische autochtonen. Het antisemitische is theologisch geïnspireerd, en er is een rechtstreeks verband tussen moslim-zijn en antisemitische gevoelens koesteren', zegt VUB-socioloog Mark Elchardus.
Het onderzoek toont dat de jeugd van de vele bevolkingsgroepen in Brussel niet multicultureel denkt. De verschillende groepen leven niet samen, maar naast elkaar. Jonge Belgen, Marokkanen, Turken en Zuid-Europeanen hanteren allemaal het 'eigen volk eerst'-principe.
Wat daarvan te denken?
- Wie verwijt ons van racisme?...........De Moslims!
- Wie blijkt nu meest racistisch?............De Moslims!
- Racistische autochtonen?.....................Wie wat waar?
Of staat, volgens de Moslims, antisemitisme niet gelijk aan racisme?
Uit het bewuste onderzoek blijkt in de eerste plaats dat het woord racisme, dat samen met de toeloop van Moslims in ons land, in ons woordenboek verscheen, vooral hén mag worden toegedicht. Niet wij, maar zij vonden dat woord uit.
Erger nog: ze laten zich in een vreemd land met een voor hen vreemde cultuur verwennen en beknuffelen en vooral betalen (door ons). Noemen ONS racist, maar zijn wél de eerste om een andere bevolkingsgroep, de Joden, die hier al jarenlang een samenleving hebben opgebouwd zonder ons noch onze cultuur enige schade te berokkenen, te discrimineren!
Mijn autochtone hersenen kunnen echt niet meer mee! Wij? Racisten? En spijtig, nu moet ik toch teruggrijpen naar wat kleutertjes vaak zeggen: Wat je zegt ben je zelf!
Tja, van kleutertjes kunnen we toch nog veel leren ervaarde ik vandaag.
Vandale jongen, de dikke of de dunne, kom maar eens terug en schrap dat woord uit het Nederlands woordenboek! Het past er niet in. Dat is onze volksaard niet. Laat het maar verhuizen naar de Koran. En bovenal: probeer dat ook maar wijs te maken aan onze (zieltogende) regering.
Misschien zullen ze dàn pas snappen waarom geen (multiculturele) regering meer kan gevormd worden. We hebben namelijk onze buik vol van multicultureel gedoe sedert de Moslims hier hun blijde intrede deden.
Als een waargebeurd verhaal al geplagieerd kan worden, dan is het verhaal hieronder plagiaat, want ik pikte het uit een Spaans blog (Brujas blog) en vertaalde het, omdat het zo mooi is.
Het verhaal:
Zijn naam was Fleming en hij was een arme Schotse boer.
Op een dag, toen hij naar zijn werk ging, hoorde hij een hulpgeroep dat uit een dichtbij moeras leek te komen. Hij liet zijn gereedschappen vallen en snelde naar het moeras.
Daar vond hij een jongetje, tot het middel in het stinkende zwarte moeras, grijpend en proberend zich te bevrijden, wat uiteraard niet lukte. Boer Fleming wist het jongetje te bevrijden van een langzame en pijnlijke dood.
De volgende dag stopte een elegante koets voor zijn boerderij. Een edele, elegant geklede heer stapte uit en stelde zich voor als de vader van de geredde jongen.
- Ik wil u belonen voor het redden van mijn zoon, sprak hij
- Neen, ik wil geen beloning voor wat ik deed! Antwoordde de boer.
Op dit moment verscheen de zoon van de boer in de deuropening.
- Is dit je zoon? Vroeg de edelman.
- Ja, antwoordde de boer fier.
- Wel, ik wil je een voorstel doen. Sta me toe dat ik aan uw zoon dezelfde studiemogelijkheden biedt en betaal als die van mijn zoon. Als jouw zoon op zijn vader lijkt, is er geen twijfel dat hij zal opgroeien tot een man waarop we fier mogen zijn.
De boer stemde toe. Zijn zoon liep school op de beste scholen van het land, en werd later gegradueerd in de medische faculteit van het St. Marys hospitaal te Londen.
Hij werd wereldberoemd als dokter Alexander Fleming en vond de penicilline uit.
Jaren later liep de zoon van de edelman een zware, levensbedreigende longontsteking op.
Wat zou dit keer zijn leven redden?... Penicilline!!!
Hoe spijtig het ook mag klinken, veel overheidsbeslissingen berusten totaal op wat een jankende minderheid wil! Ik zei het al dikwijls en blijf het zeggen omdat ik het bijna dagelijks ondervind.
Wie treft hier schuld? De overheid? De jankerds? Of de niet-jankerds? Ik zou bijna durven zeggen: gespreide verantwoordelijkheid; alle drie zijn even schuldig!
De jankerds omdat ze niet weten waarover ze janken; De overheid door naar die minderheden te luisteren; De niet-jankerds door zich niet te laten horen.
Waarom jankerds janken heb ik al uitgebreid uitgelegd: egoïsme dat totaal voorbijgaat aan realiteit en/of algemeen belang.
Waarom de overheid luistert eveneens: bang om stemmenverlies.
Maar de niet-jankerds, die gemakkelijk het evenwicht zouden kunnen herstellen, die laten zich zelden horen.
De ene categorie omdat ze te positief ingesteld is om te klagen over alles en nog wat; Een andere categorie omdat ze niet voor jankerd wil doorgaan; En een derde en grootste categorie omdat ze te lui of te bang is om te reageren. Denkt dat het toch geen aarde aan de dijk zal brengen.
En over deze laatste categorie wil ik het vandaag juist hebben. Je vindt ze overal en in alle diensten: mensen die wel degelijk inzien dat bepaalde overheidsbeslissingen op termijn desastreus zullen werken, maar de moeite niet doen om te reageren.
Want reageren kost inderdaad wel moeite: je moet een zinnige brief opstellen, hem aan het juiste adres richten, kort en bondig je grieven tegen de maatregel verwoorden en voor veel mensen is dat teveel gevraagd.
Vooral ook omdat dergelijke mensen liever de nek niet uitsteken. Je weet nooit hoe het zal worden geïnterpreteerd
En nochtans, de overheid heeft nood aan positieve feedback. En dat weet ze zelf best. Feedback van mensen die dagdagelijks in de praktijk staan is altijd welkom. Maar helaas héél erg schaars.
Een voorbeeld uit de verkeerswereld: de regering keurt een nieuw artikel in de wegcode goed. In volle vertrouwen denkend goed te doen. Wie zal er tegen protesteren? In de eerste plaats de leken uit de samenleving: zij die er niks van kennen maar denken er alles over te weten.
Maar soms ook zijn vaklui, werkzaam in die branche, het niet helemaal eens met die maatregel. En zouden er waardevolle veranderingen kunnen aan toevoegen. Maar helaas, zoals dikwijls het geval is ze kiezen de gemakkelijke weg en gehoorzamen blindelings.
Gevolg: de regering krijgt geen ernstige en positieve feedback en blijft denken dat de maatregel juist was. Of ze luistert naar de jankersfeedback en herroept een juist heel correcte maatregel.
Voorbeelden uit de onderwijswereld: de niet-deskundige regering meent goed te doen door een bepaalde maatregel in te voeren. Positief ingestelde leraren of schoolhoofden zien er onmiddellijk de nadelen van in of zouden dat moeten zien. Ze zouden kunnen reageren maar doen het niet. De regering ziet daardoor de maatregel als juist en doet er nog een schepje bovenop. En nog een schepje en nog een schepje tot de hele onderwijswereld naar de knoppen is.
En de schooldirecties? Die kiezen de gemakkelijkste weg: meedrijven naar de pensioenleeftijd, onder het motto: Het zal mijn tijd wel meegaan. Meedrijven met alle dooie vissen in de rivier. Het tegen de stroom in zwemmen laten ze maar liever aan de levende vissen als die er al zijn. Maar helaas, die blijken er telkens weer juist niét te zijn.
En zo komt het dat de ene idiote beslissing op de andere volgt: geen feedback, geen commentaar van professionals integendeel! Eerder bravogeroep om te behagen. En daarboven denkt men goed bezig te zijn.
En àls er al eens commentaar komt, dan kun je er donder op zeggen dat het uit de altijd jankende hoek komt en dus van nul en generlei waarde is.
Persoonlijk heb ik, tijdens mijn beroepscarrière, heel dikwijls tegen de stroom in gezwommen. Dat kwam aanvankelijk soms eigenaardig over. Maar op de duur werd er rekening mee gehouden. Vooral omdat werd vastgesteld dat mijn voorstellen het echt wel deden in de praktijk.
En ja, het kwam zelfs zo ver dat openbare projectontwikkelaars éérst het advies van mijn dienst kwamen inwinnen alvorens hun project in te dienen!
Lef van mijn kant? Neen! Is dit column als eigen bluf bedoeld? Neen!
Het wil enkel aantonen dat, àls je ergens iets over weet én weet waarover je praat, je gehoor zult vinden. Vind je dat niet bij laagdrempelige instellingen, ga dan meteen door naar hogere of de allerhoogste. En lukken zàl het. Want zélfs politici zijn niet zo dom dat ze niet zouden weten dat ze heel afhankelijk zijn van de mensen die met beide benen in de praktijk staan.
Over mezelf: Bouwjaar: 1941 Geboren: Ja. Geslacht: Neen. Nog levend. Adres: Hier. Beroep: Levensgenieter. Hobby's: Veel. Talen: Ja. Vooral betalen. MEDEDELING: Voor enkel politie-verhaaltjes, klik onderaan deze marge op 'fictie'.