Totdat ik een jaar of tien was woonden wij in een piepklein huisje in de buurt van de Maas, de grens met Nederland. Mijn ouders hebben dan een huis gebouwd aan de andere zijde van het dorp, bijna op de grens met het buurdorp en in een mooie laan, overschaduwd met oude eiken. Als ik nu voorbij het oude huisje rijd, het staat er nog steeds, dan begrijp ik niet hoe wij met ons gezin daarin gepast hebben. Tussen het huisje en onze tuin liep een soort van aarden weggetje, dat doodliep in het veld, maar waarlangs niettemin nog verschillende huisje lagen, die ook bewoond waren door gezinnen met kinderen. In één huis was het zelfs een bonte mengeling van kinderen, met allemaal dezelfde moeder maar verschillende vaders. Zij waren de sexuele revolutie lang vooruit! De grotere meisjes uit dat huisgezin en uit enkele huizen verder namen ons, de kleine ukken, steeds op sleeptouw op de weg naar school. Ik herinner mij een stralende zomernamiddag, die in die tijd steeds warmer en zonniger leken dan nu. De "grote" meisjes gingen wandelen en vroegen of wij ook mee mochten. Dat mocht en met een klein emmertje en een speciaal steekwerktuig om paardenbloemen uit te steken ( wij noemden het ganzentongen) trokken wij op pad. Waarom dat emmertje en het werktuig? De paardenbloemen werden uitgestoken en in het emmertje meegnomen en dat was voer voor de konijntjes, die daar zeer verlekkerd op waren. Steeds het aangename aan het nuttige paren, was de leuze in die tijd! Wij liepen met z'n allen samen door de velden richting oude Maas en kwamen dan in de uitgestrekte weiden waar ook de paardenbloemen te vinden waren. Ik was in die tijd nog behoorlijk klein maar nog steeds loop ik in gedachten door het groene hoge gras, met de keuvelende groten achter ons aan op die verdroomde zomermiddag. Wij waren ondertussen op een plaats aangekomen, die steeds in mijn herinnering zal gegrift blijven als "de groene kathedraal"! Toen was ik te klein om dat woord ooit gehoord te hebben of te begrijpen, maar bij een terugblik kan ik geen andere omschrijving geven van wat ik toen zag. Weiden en weiden ver stonden er allemaal abelen, lang en slank en kaarsrecht. En zo onnoemelijk hoog, vooral voor een klein meisje. Ze filterden het zonnelicht tot een groen diffuus licht en alles had een onwaarschijnlijk sprookjesachtige sfeer, zodat zelfs de kleintjes stiller spraken en rustiger werden. Het was als een bovennatuurlijke wereld, waarin wij per ongeluk terecht gekomen waren. Nooit heb ik dat beeld en gevoel vergeten : "mijn groene kathedraal".
|