De dagen van mijn jeugd lijken steeds te baden in het zonnelicht. Heel gek is dat eigenlijk, want de winters waren zeker zo koud als nu en de lente en herfst lieten zich ook niet onbetuigd. Vooral de vakanties lijken in mijn herinnering een zonovergoten feest, ofschoon ik, als oudste van een groot gezin zonder meer elke dag moest meehelpen in het huishouden. En toch...... Buitenlandse reizen zaten er voor ons niet in maar af en toe mochten wij op "vakantie" voor enkele dagen bij een broer of zus van mijn pa of ma en dat was helemaal een feest! Onze uitjes waren eerder beperkt en enkele dagen ergens logeren en spelen met nichtjes en neefjes, slapen in een ander bed, andere kost eten, het hoorde allemaal bij dat "uit"-gevoel, dat die vakantiedagen héél speciaal maakten. Mijn bomma, die tevens mijn meter was, nodigde mij ook wel eens uit. Die herinneringen koester ik als zeer speciaal. Ze woonde namelijk in het woonhuis, dat verbonden was met een watermolen. Mijn jongste nonkel, die molenaar was, woonde bij haar in met zijn gezin.Hij woont er ook heden ten dage nog steeds als gepensioneerde molenaar. En de molen staat er nog even stoer als in mijn jonge jaren. Van uit het woonhuis, kon je via een brugje rechtstreeks de molen in. Onder je bruiste het water en je kon het als het ware ruiken. Er was zelfs een werkbank op dat bruggetje, dat dus een behoorlijke breedte had. Ik liep dan zo de molen in waar die heel speciale geur van meel ons tegemoet kwam, en mijn nonkel gewoonlijk aan het werk was in zijn lichtgekleurde overall, de typische kleur voor molenaars. Bij mijn verblijf daar sliep ik in een hoekkamer, net naast de beek. Héérlijk was het geluid van het water en het ruisen van de bomen voor het huis. Het was een hypnotische melodie, die je héél zachtjes in slaap wiegde. Tot op heden word ik rustig en kalm, en voel ik mij goed, als ik het geruis van water hoor. Aan de voorkant liep er nog een bruggetje over de beek en over de weg natuurlijk weer een voor het verkeer. Op echte hete zomerdagen mocht ik dan met de kinderen van de tegenoverliggende boerderij in de beek pootje baden. Als de sluis dicht was stond het water in de beek zéér hoog achter het huis, maar voor het huis reikte het nauwelijks tot over onze enkels. Daar was dus niets aan! Zwemmen wilden we (alhoewel we dat helemaal niet konden!) We riepen dan luidkeels in koor: Nonkel set de sluis open!!!! En natuurlijk deed hij dat, alleen reeds om het resultaat te kunnen zien. Als een dikke deken kwam dat water met volle kracht aangestormd en wij stonden in de beek gefascineerd te wachten tot het ons bereikte. We hadden geen idee van de kracht van dat aanstormende water! Op datzelfde ogenblik echter, werden de benen onder ons weggeslagen en lagen we te spartelen op onze rug of buik en te gieren van pret en van angst.Het water had zo'n enorme "power", dat wij elkaar moesten rechthelpen, want op eigen kracht was er geen beginnen aan. Na een tijdje spartelen en ravotten moesten wij dan naar binnen en hadden wij ons bad ook reeds gehad. Toen waren die beekjes nog glashelder en niet vervuild door de industrie. Afgedroogd en aangekleed, de natte lange haren gedroogd met een handdoek, zaten wij dan allemaal samen bij mijn vriendjes op de bank achter de tafel en aten boterhammen met siroop.En wij voelden ons de koning te rijk!
|