Ik zit zoals elke zaterdagmorgen bij mijn kapper, en word zoals elke zaterdagmorgen door hetzelfde meisje geholpen. Bij de kapper wordt er steeds heel wat afgebabbeld en ganse levenslopen rollen daar over de toonbank. Zelf heb ik daar niet zo'n behoefte aan en mijn kapstertje blijkbaar ook niet. De geluiden en het rumoer slaan in golven over me heen en wiegen mij als het ware in een schemertoestand van niet helemaal wakker en ook niet helemaal slapen . Plots zegt Harlin: Ik ben nog helemaal onder de indruk van hetgeen ik deze morgen gehoord heb. Er was hier namelijk een mevrouw om haar haren te laten föhnen en opeens zegt zij: Ik ga seffens mijn kleine meisje halen in Gasthuisberg in Leuven. Iedereen weet wat "Gasthuisberg in Leuven" is en dat daar gewoonlijk geen vreugde te rapen valt. Maar misschien was dat kleine meisje wel gezond en wel en mocht ze daarom naar huis. Neen, antwoordde de vrouw, ik ga haar naar huis halen om te sterven. Harlin stokte volledig en kreeg alleen nog maar eruit : Ja maar, hoe oud is je dochtertje dan? Zes, antwoordde de vrouw. En haar hele lijfje is verkankerd en niemand kan nog iets voor haar doen. Ik zat daar in mijn stoel, en mijn schemertoestand was verleden tijd! Er ging een rilling door me heen van kop tot teen en ik kon met moeite mijn tranen binnenhouden. De kleine meid had nog gevraagd, of ze nog een poesje kreeg vooraleer ze zou sterven. Hoe moet je in godsnaam omgaan met dit soort verdriet!!!! Huilen mag je niet, want dan maak je je kind ovestuur en dat kan niet. Dus alles afslikken en sterk doen en vrolijk omgaan met een klein meisje, dat het reeds kwaad genoeg heeft, zonder dat het zijn mama ziet wenen. Ik voelde zulk een machteloos verdriet en woede in mij opwellen, waar ik geen blijf mee wist, en ik kende haar niet eens! Wat moet die moeder en vader, grootmoeder en grootvader dan voelen!!! En toen ik daaraan dacht, kwam mij terug het beeld voor ogen van in mijn kindertijd. Ik was 10 en het zusje van een klasgenootje was gestorven. Het was nog een héél kleine baby en wij gingen met verchillende schoolvriendinnetjes 's morgens voor aanvang van de school het kindje groeten. Zoals in die tijd de gwoonte was, lag het lijkje opgebaard in de kamer. Wij stonden met verschillende kinderen in de kamer zonder ook maar één geluid te maken. De moeder stond naast het opgebaarde lijkje en kreeg opeens in de gaten dat ik als versteend dicht bij de deur was blijven staan en met grote angstogen naar dat kindje keek, dat daar véél te stil en véél te wit lag. Het was het eerste lijk dat ik zag in mijn jonge leven en ik was gewoon panisch van angst. Ze kwam naar mij toe en nam mijn hand en zegde : kom maar mee met mij. Ze liep naar het lijkje toe nam mijn hand, die ze nog steeds vasthad, en legde ze op het gezichtje van de baby. Voel maar, zei ze, het is net als jouw pop! En inderdaad, het was koud en voelde net als mijn pop. In mijn naïviteit had ik gedacht, dat ze warm zou aanvoelen. Alle angst viel van mij af. Voor mijn pop was ik ook niet bang, en deze baby was een pop geworden. Als ik jaren later terugdacht aan die gebeurtenis, voelde ik nog steeds een ongelooflijke dankbaarheid en bewondering voor deze moeder; Zij had haar baby verloren, en in al haar verdriet, had zij aandacht en begrip voor mijn angst en doorbrak zij die verstarring op een onnavolgbare wijze, die al mijn angst voorgoed wegnam. Die sterkte, die kracht en die ongelooflijke troost geven: dat kunnen alleen moeders. .
|