ik omarm elke ouder die een kind verloor. de stilte is ondoordringbaar. het verdriet onpeilbaar. de leegte eindeloos. de toekomst één zwart gat. de bergen een nachtmerrie.
de tunnel verzonken in een eeuwige nacht. duizend vragen zonder antwoord. met lege handen en een beminde dode naar huis terugkeren, zoveel keer in zoveel verdoofde harten.
één nooit vermoed moment, ver van huis. kameraadjes tot in de dood. leraars nooit nog voor de klas. chauffeurs hun laatste reis. hier eindigt alles. de nieuwe morgen
vol zon en warmte weent in het lied van de nachtegaal.
mijn dochter en ik proefden de lente. gewapend met snoeischaar en schop legden we de dag open en haar tuin. we snoeiden de winter van het vorig jaar.
we gaven alle botten kans opnieuw te groeien en gaven struiken en bomen een zonnige plaats. we bundelden onze krachten om de natuur te buigen naar het licht en de warmte. we
gierden van het lachen en vloekten om de weerbarstigheid van wortels in de grond. we legden alles klaar om bloemen en zaad te kunnen zaaien. kleur te geven aan de lente
en de zomer die komt. terwijl kraaide janne aan het venster. ik zag haar al rollen in het groeiend gras, grijpen naar appels en kersen, en verbaasd en blij naar haar nieuwe wereld zien.
haar moeke en ik spreiden de lentesprei open waarin zij en wij volop gingen genieten van de warme intensiteit die ons bindt. de zon en onze ogen zullen stralen.
ze kijkt in haar buggy de kamer rond naar de mensen rondom haar, naar alles wat hel kleurt en ze glimlacht plots. Ik voel me smelten. Zou grootva
zeggen moeilijk zijn? ik neem haar op mijn schoot en knuffel haar warm lijfje met mijn grote handen. ik wil duizend en een dingen vertellen maar
stamel alleen maar zachte klanken als ik in haar klare kijkers kijk. haar vuistjes worden knabbeldieren in haar mond. ik ben verkocht. ooit zal ze weten dat
ik haar haven ben. ik zing zacht een kinderliedje. hetzelfde dat ik ooit voor haar moeke zong. heel lang voorbij. misschien zingt zij voor mij, een laatste
kromgebogen en steunend op zijn stok slofte hij door het hoogkoor al biddend naar zijn eeuwenoude plaats waar hij als jonge monnik duizend psalmen zong.
er zijn zoveel plaatsen leeg naast hem. in wierook en gezangen heeft hij zijn hoofd veel jaren gebogen aan het kruis vooraan. zijn pij blinkt in het licht van opgebrande kaarsen.
zijn lippen prevelen nog de lofzang en het gebed dat hij zo lang geleden van zijn moeder leerde. en bij geconsacreerde woorden buigt hij nog dieper zijn moegebeden hoofd voor wie hij God noemt
in alle riten die hij meebeleefde. de galm hangt hoog in het ogief waarin hij naar zijn hemel keek. nu bidt hij met gesloten ogen in zijn ziel voor al zijn broeders die hij niet meer ziet maar wéét. de klokken luiden
geluk overvalt je geluk kom je tegen geluk zoek je geluk verdien je geluk maak je geluk ben jezelf geluk is de ander geluk is het wonder geluk is leven geluk is dood geluk is helder water geluk is de hemel
geluk is blij zijn dat het morgen is dat het avond is en dat je er morgen
terug bent om het geluk waar het ook is langzaam te drinken en van de afdronk lang te genieten.
geluk kan ook gewoon in de zetel van een theaterzaal rood worden als de stof waarop jij zit met dromen
die nooit meer stoppen. geluk kan vluchtig zijn ook eeuwigdurend maar het wordt maar zichtbaar