De bosuil (Strix aluco) is een vogel uit de orde van uilen (Strigiformes).
Bosuilen komen in vrijwel geheel Europa het hele jaar voor, met uitzondering van Ierland en Noord-Scandinavië.
Bosuilen worden 35 tot 40 centimeter groot.
Ze komen algemeen voor in bossen, parken en tuinen.
Meestal jagen ze 's nachts. Toch zijn ze soms ook overdag te zien als ze geplaagd worden door kleine vogels die hen proberen te verjagen.
De kleur van de bosuil varieert van bruin tot grijs.
Ze zijn gestreept, hebben zwarte ogen, een enigszins gedrongen vorm en beschikken niet over oorpluimen.
Een bosuilenpaar wordt voor het leven gevormd en blijft steeds in hetzelfde territorium dat tegen indringers beschermd wordt.
Zowel mannetje als vrouwtje kunnen roepen, maar meestal roept het mannetje en geeft het vrouwtje antwoord met een scherp gillend geluid.
Engels : Tawny Owl, Brown Owl Duits : Waldkauz Frans : La Chouette hulotte, chat-huant
Het stapelvoedsel van de bosuil bestaat uit muizen die ze met huid en haar opeten.
Verder worden ook kleine vogels, mollen, ratten, vleermuizen, kikkers en padden en insekten gevangen.
Het vrouwtje, dat iets groter is dan het mannetje, vangt ook wel jonge hazen en konijnen en jonge duiven.
Bij harde wind of harde regen wordt er niets gevangen, de uil kan zijn prooi dan niet horen en bovendien blijven muizen onder die weersonstandigheden, zelf vaak binnen.
Door de nachtelijke leefwijze van de bosuil is deze maar zelden te zien.
Soms wordt zijn aanwezigheid verraden door alarmerende vogels.
Bosuilen hebben een vaste plaats om de dag door te brengen.
Ze doen dat bij voorkeur in groenblijvende bomen (naaldbomen) of bomen met veel klimop en zitten dan dicht tegen de stam op een tak.
Op deze vaste z.g. roestplaatsen zijn veel uilenballen te vinden.
s Avonds als de uilen actief worden, begint het mannetje te roepen om het territorium af te bakenen.
s Nachts jagen ze en zijn ze meestal stil omdat ze anders hun prooi zouden alarmeren.
In de baltsperiode roepen ze vaak wel de gehele nacht door.
Tegen de morgen beginnen de mannetjes opnieuw te roepen om het territorium af te bakenen.
enkele jonge bosuilen
auteur : Artur Mikolajewski CC 3.0
Bosuilen broeden bij voorkeur in holle bomen, waarbij ze de nestholte van meerdere kanten kunnen binnenkomen.
Maar ze gebruiken ook nestkasten en soms een verlaten eksternest.
Als de nood erg hoog is gebruiken bosuilen ook wel eens een verlaten konijnenhol of een donkere plek in een gebouw.
Bosuilen maken geen nest.
Het vrouwtje maakt de nestholte een beetje schoon en bekleedt het daarna met een laagje uitgeplozen braakballen.
In het vroege voorjaar slaapt het vrouwtje de gehele dag op het nest.
Men neemt aan dat dit is om te ervaren dat het nest veilig is.
s Nachts verlaat ze het nest en laat zich door het mannetje voeren (ze roept daarbij de gehele nacht "wiek").
Op deze wijze kan ze ervaren dat er voldoende voedsel is en dat het mannetje in staat is voldoende prooien te vangen zodat hij zichzelf en haar in leven kan houden.
Dit is belangrijk, want als het vrouwtje zit te broeden en de eerste tijd dat de jongen er zijn, blijft het vrouwtje op het nest en kan dus niet mee jagen.
Hoe meer voedsel aanbod er is in de periode voor het broeden, hoe meer eieren het vrouwtje zal leggen.
Er worden, afhankelijk van het voedselaanbod, één tot vijf eieren gelegd.
In slechte seizoenen, met weinig voedselaanbod, kan ook wel eens een broedseizoen worden overgeslagen.
In zachte winters begint de balts al in januari, maar meestal begint deze begin februari.
De bosuil broedt in maart en in april worden de jongen geboren.
Het vrouwtje broedt de eieren uit en verlaat het nest alleen om braakballen en ontlasting kwijt te raken.
Het mannetje voert voedsel aan.
Na vier á vijf weken verlaten de jongen het nest.
Ze kunnen dan nog niet goed vliegen en zitten voortdurend in de buurt van het nest op takken om eten te bedelen.
Ze worden daarom "takkelingen" genoemd.
De jongen komen niet meer terug op het nest.
Als ze ongeveer vijftig dagen oud zijn, beginnen ze korte vluchten te maken.
In totaal duurt het zon twee maanden voordat de jongen zelf in staat zijn een prooi te vangen.
Een bosuil is na één jaar volwassen en kan dan voor nageslacht zorgen.
Bosuilen kunnen zon 10 á 15 jaar oud worden.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- IVN vecht en plassengebied
- tinternet
De bostulp (Tulipa sylvestris) is een bolgewas, dat behoort tot de leliefamilie (Liliaceae).
Het is de enige tulpensoort die in Nederland in het wild voorkomt.
De eerste opgave dateert al uit 1568.
De plant komt voornamelijk op buitenplaatsen voor op vochtige, voedselrijke, kleiige grond.
De bostulp wordt ook wel tot de stinsenplanten gerekend.
Engels : Wild Tulip, Florentine Tulip Duits : Weinbergtulpe, Wilde Tulpe, Wald-Tulpe, Weinberg-Tulpe Frans : La Tulipe des bois, Tulipe sauvage
De plant wordt 20-50 cm hoog en heeft een kale stengel.
De plant vormt lange ondergrondse uitlopers met aan de top een nieuw bolletje.
Hierdoor kan de plant zich verder verspreiden. Onder schaduwomstandigheden bloeit de bostulp niet.
veldje met bostulpen - Tulipa sylvestris
auteur : Kandschwar CC 3.0
De bostulp bloeit in Nederland in april en mei met 7-8 cm grote, geurende, gele bloemen.
De nog gesloten bloemen zijn knikkend.
De bloemdekbladen zijn botanisch gezien kelkbladen, waarvan de binnenste aan de voet gewimperd zijn.
De meeldraden zijn aan de voet behaard en de kleine stempels zijn met de top van het vruchtbeginsel vergroeid.
Bostulp
Oorspronkelijk uit Zuidoost-Europa (Italië en het noordwestelijke deel van de Balkan). Ingeburgerd in een groot deel van West- en Midden-Europa. Nu noordelijk tot in Zuid-Schotland, Zuid-Scandinavië en het Baltische gebied.
Nederland : Plaatselijk vrij algemeen in het noorden en westen van Fryslân. Zeer zeldzaam in Groningen, in het westen van het land, in het rivierengebied en aan de Hollandse en Zeeuwse binnenduinrand.
De Bostonterrier is het nationale ras van de Verenigde Staten, maar het ras vindt zijn oorsprong in Engeland, waar men al vroeg geinteresseerd was in het ophitsen van honden.
In de tweede helft van 19de eeuw kruiste een fokker in Engeland een Engels Buldog met een ondertussen uitgestorven engelse terriër.
Het resultaat was een donker gestroomde hond met witte aftekening die 14.5kg woog en die eruit zag als een vertegenwoordiger van het Bull-ras.
Engels : Boston Terrier, Boston Bull Duits : Boston Terrier Frans : Le Terrier de Boston
In 1865 werd deze hond gekocht door Mr. Robert C. Hooper uit Amerika en Hoopers Judge genoemd.
In Amerika aangekomen dekte Hooperss Judge een teefje van Mr. Burnett: Gyp, witgekleurd met korte kaken en gedrongen schedel.
Het resultaat van deze kruising betekende het ontstaan van een nieuw ras.
Natuurlijk leken deze pups niet op onze Bostonterriërs die wij nu kennen, maar vele decennia en generaties later ontstond, na nog enkele kruisingen met Franse Buldoggen, de huidige Bostonterriër.
In 1891 werd een eerste poging ondernomen om het ras te laten registreren bij de American Kennel Club.
Het was echter pas twee jaar later, in 1893, toen er ongeveer 75 honden van drie generaties beschreven waren in een stamboek, dat de Boston Terriër als ras erkend werd.
Deze hond is van oudsher een gezelschapshond en is als gezinshond uitstekend op zijn plaats.
Deze kleine , intelligente honden zijn speels en levendig, maar niet druk.
Ze zijn steeds optimistisch en barsten van het zelfvertrouwen.
Ze zijn niet snel ergens van onder de indruk, en hun aanpassingsvermogen is groot.
Ze zijn heel aanhankelijk naar de eigenaar, maar niet overdreven afhankelijk.
De Boston Terrier is alert en waaks, maar laten hun stem enkel horen als dat nodig is
Het zijn geen blaffers. Ze kunnen normaal gezien goed om met soortgenoten en kinderen.
Ondanks hun waakse karakter zijn ze vriendelijk ten opzichte van vreemden.
Bostonterriers
De Boston Terrier behoeft nagenoeg geen vachtverzorging.
Af en toe eens borstelen met een rubberborstel is voldoende.
Het controleren van de huidplooien en deze droog en proper houden is voor deze honden prioritair.
Natuurlijk moet de eigenaar wel af en toe de oortjes en nageltjes controleren.
De Boston Terrier is een brachycefale hond, ademhalingsproblemen doen zich dan ook al eens voor.
De Boston Terrier kan al eens aan Cherry-eyes lijden, dit is een oogafwijking waarbij de derde ooglidklier gaat uitpuilen.
De uitpuilende klier is rood, gezwollen en zichtbaar aan de vrije rand van het derde ooglid.
Omwille van de gelijkenis met een kriek spreekt men van een cherry-eye.
Meestal is er wat meer slijmerige uitvloei aan dat oog.
Deze hondjes hebben soms last van losse knieschijven, en lopen dan op 3 pootjes.
De bosspitsmuis (Sorex araneus) is een zoogdier in de familie van spitsmuizen.
Het wordt ook wel de gewone of echte bosspitsmuis genoemd.
Bosspitsmuizen zijn algemeen in het grootste deel van Europa.
De soort ontbreekt op het Iberisch Schiereiland, het grootste gedeelte van Frankrijk en in Ierland.
In het oosten komt de soort voor tot aan het Baikalmeer.
In Nederland zijn de dieren zeer veel voorkomend, vooral in grasland en bos.
Met name als het vochtig is, zijn de dieren talrijk.
In de rest van Europa komt de soort wijdverbreid voor, voornamelijk in loofwoud en wetlands.
Vooral in hoog grasland, varenbossen, heggen en struwelen komt hij voor.
In de Alpen komt de soort voor tot op 2480 m hoogte.
Engels : Common Shrew, Eurasian Shrew Duits : Waldspitzmaus Frans : la Musaraigne carrelet, la Musaraigne commune, la Musaraigne vulgaire
Bosspitsmuis
auteur : Andy Sands - Nature Picture Library
Het dier is tussen de 5,4 en 8,5 centimeter lang en 6 tot 12 gram zwaar en de staart is 3,2 tot 5,6 centimeter lang.
Bosspitsmuizen hebben tanden en kiezen met roodbruine tot oranje punten.
De vacht is op de rug donkerbruin tot zwart en op de buik bleek, grijzig wit.
Op de zijkant van het lijf is duidelijk een overgang van de twee kleuren te zien, net als bij de veldspitsmuis.
De overgang is minder duidelijk bij jonge dieren.
De staart van jonge bosspitsmuizen is bedekt met korte bostelhaartjes.
Bosspitsmuizen die ouder zijn dan acht maanden verliezen deze haren.
Het eten van de bosspitsmuis bestaat vooral uit insecten, spinnen en wormen.
Ook eten ze graag slakken, larven en pissebedden, en af en toe een gewerveld dier.
Tevens zijn ze aaseters en eten ze zo nu en dan iets plantaardigs.
Bosspitsmuizen eten gemiddeld 80 tot 90% van hun lichaamsgewicht aan voedsel, maar dat is afhankelijk van de temperatuur.
Met zijn snuit kan hij prooi vinden die zich een centimeter of twaalf onder de grond bevindt.
Ze zijn te vinden overal in Canada, in de Verenigde Staten in Alaska, Maine, het noorden van Michigan en het noord-oosten van Minnesota, de naaldbossen van Montana, Idaho en Washington.
Ze zijn vooral te vinden in door coniferen gedomineerde bossen, in de zomer vooral in een rijke ondergroei met bosbessen en ander struikgewas.
Bosspitsmuizen leven een groot gedeelte van hun leven onder het bladafval en onder de grond.
's Winters blijven ze 80% van de tijd in hun ondergrondse holen.
Vaak graven ze zelf deze holen, maar ook de holen van muizen, woelmuizen en mollen worden gebruikt.
De belangrijkste natuurlijke vijanden zijn uilen.
Spitsmuizen zijn solitaire dieren, die zeer agressief tegenover soortgenoten kunnen zijn.
Ze zijn zeer territoriaal, behalve in de paartijd, waarin de dieren nomadisch kunnen worden en gaan zwerven.
De paartijd is vanaf maart, en er kunnen jongen tot in de herfst geboren worden.
Bij de paring bijt het mannetje in het nek van het vrouwtje, wat regelmatig littekens veroorzaakt.
Na een draagtijd van 20 tot 25 dagen worden er 1 tot 10 (gemiddeld 6 à 7) blinde, naakte jongen geboren.
Meestal heeft een vrouwtje één à twee worpen per jaar.
Na 9 dagen krijgen de jongen een vacht en na 16 dagen gaan de ogen open.
Hun eerste vaste voedsel krijgen de jongen na 21 dagen, en na 22 tot 25 dagen worden de jongen gespeend.
Alleen het vrouwtje zorgt voor de jongen.
Jongen worden in de eerste lente na hun geboorte seksueel volwassen.
Soms komt het voor dat jongen die vroeg in het jaar geboren worden zich al voortplanten in juli tot september.
Als het mannetje seksueel volwassen wordt, verliest hij het haar rond zijn testikels.
De testikels kunnen tot wel 10% van het lichaamsgewicht beslaan.
Spitsmuizen worden tot 2jaar oud in het wild.
Vijftig procent van alle spitsmuizen overleeft de eerste twee maanden niet.
Vele vallen ten prooi aan uilen en marters.
Andere rovers worden afgeschrikt door de vies smakende klieren in de huid van spitsmuizen, waaraan ze ook hun typische, speciale geur ontlenen.
Katten doden spitsmuizen wel, maar eten hen zelden op.
De verwante tweekleurige bosspitsmuis (Sorex coronatus) is uiterlijk moeilijk te onderscheiden van de "echte" bosspitsmuis (Sorex araneus).
Op basis van schedels zijn ze echter wél te onderscheiden.
Het leefgebied van beide soorten overlapt in een zone van Nederland tot Zwitserland.
De Bossneeuwhoen (Falcipennis canadensis of Dendragapus canadensis) is een ruigpoothoender uit het geslacht Falcipennis.
Deze soort komt voor op de taiga's van Noord-Amerika.
Engels : Spruce Grouse, Canada Grouse Duits : Tannenhuhn Frans : Tétras du Canada, Tétras des savanes
Bossneeuwhoen - haan
auteur : Baetsen, Richard United States Fish and Wildlife Service - vrije foto
De bossneeuwhoen verplaatst zich gemakkelijk door bomen.
Wanneer een roofdier nadert blijft de bossneeuwhoen stil zitten totdat het roofdier op een paar meter afstand is, dan vlucht de bossneeuwhoen pas.
Ze zijn te vinden overal in Canada, in de Verenigde Staten in Alaska, Maine, het noorden van Michigan en het noord-oosten van Minnesota, de naaldbossen van Montana, Idaho en Washington.
Ze zijn vooral te vinden in door coniferen gedomineerde bossen, in de zomer vooral in een rijke ondergroei met bosbessen en ander struikgewas.
Het zijn de meest stille onder de korhoenders, meestal maken ze enkel geluid om anderen te waarschuwen voor gevaar en om te paren.
In de herfst groeit er een soort korte extenties op hun tenen, de zogenaamde "sneeuwschoenen".
Hiermee verhoogt de oppervlakte van hun poten welke de ondersteuning verhoogd in de sneeuw en vermoedelijk ook de grip verbeterd op besneeuwde takken.
Vijanden van de bossneeuwhoenders zijn havikken, uilen, vossen en coyotes.
Tijdens het broedseizoen worden hun eieren vooral geroofd door vossen, wezels, rode eekhoorns en kraaiachtiggen.
Bossneeuwhoenen worden ongeveer 38-43 cm lang.
Mannetjes wegen 550-650 g en vrouwtjes 450-550 g.
Soms worden de vrouwtjes verward met de kraaghoen (Bonasa umbellus).
De bosslaapmuis of boomslaper (Dryomys nitedula) is een knaagdier uit de familie der slaapmuizen (Gliridae).
De bosslaapmuis leeft vooral in loofbossen en gemengde bossen met een dichte struiklaag, tot 1500 meter hoogte in de Alpen.
Hij komt voor in Oostenrijk en de Balkan tot de Baltische staten.
Oostwaarts komt hij voor tot de Altai en Tiensjan.
Engels : Forest Dormouse Duits : Baumschläfer Frans : Le Lérotin commun
De bosslaapmuis is een nachtdier.
Overdag verblijft hij in een zelfgebouwd kogelvormig nest in een holle boom of tussen de takken.
Dit nest is gemaakt van mos, bladeren, veren en haren.
's Nachts komt hij tevoorschijn om zich te voeden met plantaardig materiaal, als zaden, noten, korstmos en fruit.
Ook eet hij insecten en larven.
Hij houdt van oktober tot april een winterslaap in ondergrondse holen.
Hij lijkt op de eikelmuis, maar is kleiner, met een langere borstelige staart en een minder duidelijk masker. Ook zijn de oren kleiner en afgerond.
De vacht is lichtgrijs tot roodachtig bruin.
De slaapmuis heeft een kop-romplengte van 80 tot 130 millimeter en een staartlengte van 80 tot 95 millimeter.
Het diertje weegt 30 tot 60 gram.
Zoals alle slaapmuizen is de bosslaper een nachtdier.
Hij klimt vaak net als een eekhoorn krijsend een boom in als hij voor een vijand vlucht.
De duur en de vastheid van zijn winterslaap hangen af van de buitentemperatuur en de in de nazomer en herfst gevormde speklaag.
Ze overwinteren in een holtes zoals de verborgen plekjes tussen boomwortels.
De voortplanting in het noorden van het leefgebied loopt anders dan die in het zuiden.
In het noorden loopt de paartijd van mei tot juli, waarna eind juni, juli drie tot vijf jongen worden geboren.
In het zuiden loopt de paartijd van maart tot september.
Het dier kan daardoor meerdere worpen per jaar hebben (meestal twee tot drie), en krijgt daardoor ook minder jongen per worp, ongeveer één tot vier.
Een Bossche bol of sjekladebol (chocoladebol) is een gebakspecialiteit uit 's-Hertogenbosch die wordt gebakken van soezenbeslag, daarna gevuld met slagroom en geglazuurd met gesmolten chocolade.
Bossche bollen hebben een diameter van ongeveer 12 cm en zijn daarmee grote gebakjes.
Desondanks is er ook een versie met dubbele doorsnede, de zogenaamde "reuzenbol".
De lekkernij wordt voornamelijk buiten 's-Hertogenbosch als "Bossche bol" aangeduid, in de stad zelf als "sjekladebol".
Bossche bol of sjekladebol
Bossche bollen lijken op de kleinere moorkoppen, die echter meestal niet met echte chocolade zijn geglazuurd, maar met chocoladeglazuur gebaseerd op cacao.
Op de bovenkant van moorkoppen wordt soms een toef slagroom aangebracht, bij de Bossche bollen doet men dit niet, onder meer vanwege de gebruikelijke verpakking van een half dozijn in een papieren zak.
Als men de effecten van de traditionele Bossche eetwijze wil voorkomen, kan een Bossche bol het beste op zijn kop genuttigd worden, waarbij de harde chocoladelaag dienst doet als bodem zodat de bol geheel en zonder morsen kan worden opgegeten.
Dit geldt des te meer bij het tot zich nemen van de "reuzenbol".
Bij deze laatste zou men ook mes en vork kunnen gebruiken maar dit wordt door de liefhebber als stuitend opgevat.
De "Bossche Bol" wordt gemaakt van pure chocolade, zoals op de getoonde foto, en niet van melkchocolade (een veel voorkomend misverstand).
even aanschuiven voor een Bossche bol bij banketbakker Jan De Groot
Al voor het begin van de twintigste eeuw werd in 's-Hertogenbosch de voorganger van de huidige Bossche bol verkocht door banketbakker Lambermont, die een vestiging had in het pand De Kat aan de toenmalige Vischstraat op nummer B61.
De bol van Lambermont leek op een moorkop en was gevuld met banketbakkersroom.
Toen de Haagse banketbakker Henri van der Zijde zich in 1920 vestigde als Haagsche Banketbakkerij, Lunchroom en Snelbuffet in dezelfde Vischstraat op nummer 25, bedacht Henri daar zijn variant op, met slagroomvulling en overgoten met echte chocolade, die volgens zijn nazaten gezien moet worden als het origineel van de huidige Bossche Bol.
Lambermont is in de loop van diezelfde jaren twintig ook een dergelijke chocoladebol gaan verkopen.
De naam "Bossche bol" is pas in de loop der tijd ingeburgerd geraakt, met de toenemende populariteit van de lekkernij buiten de stadsgrenzen en ook het exacte recept verschilt van bakker tot bakker.
Bij de vaststelling van originaliteit en herkomst is dus wat ruimte voor interpretatie.
een strip
Aan het begin van de eenentwintigste eeuw staat banketbakkerij Jan de Groot wijd en zijd bekend als 'het adres' voor de Bossche bol.
De bakkerij werd in 1936 opgericht door Jan de Groot senior samen met zijn vrouw Marie de Groot-van Gaal, maar is pas later, na een verhuizing, begonnen chocoladebollen en ander banket te verkopen uiteraard volgens eigen recept.
Voor Bosschenaren zijn de bollen van Jan de Groot tegenwoordig zonder twijfel 'de enige echte'.
Het geheime recept is binnen de familie steeds overgedragen en rond het jaar 2000 is de "Bossche bol van Jan de Groot" als beschermd handelsmerk gedeponeerd.
De benaming "Bossche bol" is daarmee overigens niet beschermd, alleen de combinatie met de naam van Jan de Groot.
Bossche Bollen is ook de naam van een groep kleine bolvormige woningen van de architect Dries Kreykamp.
Ze liggen aan de straatnaam Bollenveld in het noorden van 's-Hertogenbosch.
In overdrachtelijke zin worden plaatselijke jongedames die de lekkernij onvoldoende hebben weten te weerstaan met het object van hun onmatige begeerte aangeduid.
Bossaball is een balspel dat gespeeld wordt door twee teams.
Het combineert volleybal, voetbal, gymnastiek en capoeira.
Het speelveld bestaat uit luchtkussens en trampolines met een net in het midden.
Het spel is in Spanje uitgevonden door de Belg Filip Eyckmans, maar bestaat inmiddels ook in een aantal andere landen.
Bossaball bestaat sinds 2006 in Nederland.
Van 28 tot en met 30 augustus 2009 werd voor het eerst een Open Nederlands Kampioenschap Bossaball georganiseerd.
Het evenement vond plaats op het strand van Scheveningen.
Engels : Bossaball Duits : Bossaball Frans : Le Bossaball
het bossaball speelveld
Bossaball wordt gespeeld in teams van 3, 4 of 5 spelers.
De bedoeling is dat de bal de grond raakt in het speelveld van de tegenstander.
Elk team mag de bal tot zes keer toe passeren binnen het eigen speelveld terwijl de trampolinespringer naar de juiste hoogte veert voor een (spectaculaire) smash.
Om het even welk lichaamsdeel mag in contact komen met de bal.
De spelers mogen de bal slechts eenmaal met de hand en tot tweemaal toe met de voeten of met het hoofd aanraken.
Wanneer de bal op de luchtkussens van de tegenstander terecht komt, is dat 1 punt waard.
Scoren op de trampolines is goed voor 3 punten.
Contact tussen bal en bossawall (de rode ringen rond de trampoline) verandert niets aan de score, de rally gaat gewoon verder.
bossaball
geen sport zoals een ander
Bossaballscheidsrechters hebben een fluitje, een microfoon, percussie-instrumenten en een dj-uitrusting.
Ze leiden het spel en ze voegen er een extra dimensie aan toe.
De spelers spelen op muziek of de muziek volgt het spel.
Bossaball verenigt elementen van capoeira, samba, breakdance, voetbal, volleybal, acrobatie en circus op één enkel speelveld.
Elk jaar is een België - Nederland (de nummers 2 en 3 van het WK) een topevenement in het Bossaball.
De bosruiter (Tringa glareola) is een steltloper.
Deze Europese vogelsoort is de kleinste van de ruiters, middelgrote steltlopers met geslachtsnaam Tringa uit de familie Scolopacidae.
De bosruiter broed in drassige hoogvenen in het noorden van Europa en Azië.
Ze trekken naar Afrika en zuidelijk Azië, vooral India.
Trekkende vogels zijn zelfs gezien op Hawaï.
Engels : Wood Sandpiper, Tringa glareola Duits : Bruchwasserläufer Frans : Le Chevalier sylvain
De bosruiter heeft een spanwijdte van 50 tot 56cm op een lengte van 19 - 21cm.
Hij heeft een voorkeur voor ongewervelden, kleine zoogdieren en insecten.
Slechts één legsel per jaar van 3 of 4 eieren en een nestduur van 28 tot 31 dagen.
De bosruiter lijkt op een witgatje of groot formaat oeverloper met een slanke snavel, bruine bovenkant en lange, geelgroene poten.
Hij verschilt met de witgat door zijn minder contrasterende witte buik, hij heeft een meer 'vierkante' kop en een duidelijke oogstreep.
Hij mist de donkere ondervleugel van het witgatje.
Ook het geluid is anders, de bosruiter roept tief-tief-tief, alles op gelijke toonhoogte.
Bij het witgatje varieert de toonhoogte en het ritme.
Bosruiter en witgatje zijn beide verwant en samen ook weer verwant aan de tureluur, de groenpootruiter en de zwarte ruiter.
Alle vijf soorten behoren tot de ruiters.
Tringa glareola
auteur : Marion Ehrlich
De bosruiter is een schaarse doortrekker, die vooral in moerassige gebieden gezien wordt, zowel in zoet als in brak water.
In een ver verleden broedden bosruiters ook wel in Nederland, maar sinds het begin van de 20e eeuw zijn geen goede bewijzen van broeden meer gevonden.
Zo nu en dan duikt er echter een verdacht exemplaar op, de kans op een mogelijk broedgeval is daardoor nog niet geheel verkeken.
Hij is meestal terug te vinden aan allerlei moerassige plekken in zowel zoete als brakke wateren, oevers van plassen en verlande wateren.
Wereldwijd zijn alle populaties migranten. Veruit de meeste exemplaren migreren richting het sub Sahara gebied, enkele naar India en Australie.
Komt gedurende de trek veelvuldig voor in west Europa gedurende de trek van de Noordelijke populaties in mei.
Is een regelmatige gast in augustus tot half september.
De migratie gaat dwars door Europa en het Midden Oosten in een breed front.
In Frankrijk en Italie kunnen grote aantallen aangetroffen worden om bij te tanken.
Na de recuperatie wordt doorgevlogen naar de Zuidkant van de sahara.
De terugkeer wordt meestal meer Oostelijk afgelegd met meerdere korte pauzes.
De bosroos (Rosa arvensis) is een struik die behoort tot de rozenfamilie (Rosaceae).
De bosroos is een overblijvende plant die van nature voorkomt in Europa.
Uit de bosroos zijn door veredeling onder meer de ramblerrozen verkregen.
Engels : Field Rose, Wild Rose Duits : Feld-Rose, Kriechende-Rose Frans : Le rosier des champs
Bosrozen
De struik wordt 0,5-2 m hoog en heeft liggende of windend-opstijgende takken met gekromde doornen.
De grondrakende takken kunnen gemakkelijk gaan wortelen.
De onevengeveerde samengestelde bladeren zijn blauwgroen en hebben meestal zeven deelblaadjes.
De deelblaadjes zijn langwerpig-eirond en hebben een gezaagde rand.
Aan de voet van de bladsteel zitten gaafrandige steunblaadjes.
De bosroos bloeit in juni en juli met geurende, witte, 3-4 cm grote bloemen.
De bloeiwijze is een tuil die uit één tot drie bloemen bestaat.
De stijlen zijn vergroeid tot een zuiltje.
Van augustus tot oktober zitten aan de struik de rozenbottels.
De vrucht is een bol- tot eivormige, 1-1,5 cm lange, rode rozenbottel.
De zaden worden door vogels en kleine zoogdieren verspreid.
De verspreiding gaat van West-, Midden- en Zuidoost-Europa en in een klein deel van het oostelijke Middellandse-Zeegebied, noordelijk tot in Ierland, Noord-Engeland, Zuid- en Midden-Limburg en Midden-Duitsland.
Nederland : Zeldzaam in Zuid-Limburg. Elders zeer zeldzaam.
België : Plaatselijk vrij algemeen in Brabant, in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen. Elders zeer zeldzaam.