Een botsing is de gebeurtenis in de mechanica en de natuurkunde, waarbij twee voorwerpen (in de ruimste zin) elkaar als gevolg van hun onderlinge beweging raken.
Tussen de botsende voorwerpen wordt impuls en energie uitgewisseld.
Botsingen treden op bijvoorbeeld tussen een bal en een muur, auto's of planeten, biljartballen, maar ook tussen elektronen en fotonen (Comptoneffect).
Men onderscheidt elastische (veerkrachtige) en onelastische (inelastische, onveerkrachtige of plastische) botsingen.
Tijdens de botsing treedt eerst een vervormingsstoot op, waarbij de botsende voorwerpen elkaar indeuken, zoals bijvoorbeeld vaak bij een verkeersongeval.
Daarna kan door de veerkracht van de voorwerpen een restitutiestoot optreden, die ze uit elkaar drijft.
Engels : Collision Duits : Stoß Frans : Une collision
Computeranimatie van een Wieg van Newton
Deze wieg is een voorbeeld van bijna elastische botsingen.
auteur : DemonDeLuxe (Dominique Toussaint) CC 3.0
Botsingswetten
De wis- en natuurkundige en filosoof Descartes stelde in de zeventiende eeuw regels op, waaraan botsende voorwerpen moesten voldoen. Christiaan Huygens verbeterde deze en gaf de wetten voor een elastische botsing hun huidige vorm.
We beschouwen ballen 1 en 2 met massa's en en snelheden en .
De snelheden zijn vectoren.
Twee behoudswetten spelen een rol:
Behoud van impuls
Deze geldt altijd.
Behoud van kinetische energie
Deze geldt bij een volkomen elastische botsing.
Elastisch - onelastisch
Volkomen elastische botsing
Hier is de wet van behoud van kinetische energie van toepassing.
Uit beide behoudswetten kan wiskundig aangetoond worden dat het verschil in snelheid voor en na de botsing gelijk is.
Het minteken betekent dat de richting van de relatieve snelheid omgekeerd is.
In een inertiaalstelsel waarbij het massamiddelpunt niet beweegt veranderen de snelheden alleen van richting en wordt er dus geen kinetische energie overgedragen.
Bij een centrale botsing met algemeen inertiaalstelsel is de overgedragen kinetische energie evenredig met de snelheid van het massamiddelpunt.
Volkomen elastische botsing tussen twee lichamen met gelijke massa
auteur : Simon Steinmann CC 2.5
Elastische botsing, gelijke massa maar met verschillende beginsnelheid
auteur : Simon Steinmann CC 2.5
Elastische botsing met gelijke snelheid maar met verschillende massa
auteur : Raul Roque CC 2.5
Volkomen onelastische botsing
De beide lichamen bewegen na de botsing verder alsof ze één lichaam geworden zijn.
Voorbeeld: botsing van twee klompen stopverf.
De kinetische energie wordt dus voor een groot deel omgezet in een andere vorm (warmte en vervormingsenergie).
Na de botsing is dus v1na = v2na .
m.a.w. : het verschil in snelheid is nul.
Volkomen onelastische botsing tussen twee lichamen met gelijke massa
auteur : Simon Steinmann CC 2.5
Onelastische botsing
auteur : Max Mustermann CC 2.5
Onvolkomen elastische botsing
Deze botsing kan beschouwd worden als een tussenstap tussen beide vorige, en benadert het best de werkelijkheid.
De kinetische energie wordt geheel of gedeeltelijk gebruikt voor vervorming van de voorwerpen (bijvoorbeeld de kreukelzone van auto's in een verkeersongeval).
Met andere woorden : het verschil in snelheid is kleiner geworden.
Algemeen
- Bij een volkomen elastische botsing is e=1 en wordt de kinetische energie behouden.
- Bij een onelastische botsing is 0<e<1
- Bij een volkomen onelastische botsing is e=0
Schuine botsing
Wanneer de snelheden van de botsende massa's niet volgens de verbindingslijn van de massacentra liggen, heeft men een schuine botsing.
Of anders geformuleerd : bij een centrale botsing ligt het botsingsvlak loodrecht op de snelheden, bij een schuine botsing niet.
Men blijft hier voorlopig binnen de onderstelling dat er tijdens de botsing geen krachten in het botsingsvlak optreden maar alleen krachten loodrecht op het botsingsvlak.
Een biljartspeler gebruikt veel meer schuine botsingen dan echte centrale botsingen.
Wat volgt is hierop vrij goed toepasselijk voor zover het gaat over iemand die zonder speciaal "effect" speelt.
Bij effectballen worden ballen gebruikt die niet zuiver rollen, maar ook nog op een andere manier roteren.
Voor experimentele controle van de schuine botsing kan men best pucks op een luchtkussentafel gebruiken.
Bij een schuine botsing geldt wat gezegd werd over de restitutiecoëfficiënt voor de componenten van de snelheid loodrecht op het botsingsvlak.
In het licht van de tweede definitie van de restitutiecoëfficiënt, die steunt op de verhouding van de stoten voor en na de botsing, lijkt dit gerechtvaardigd.
Men zal dus de snelheden moeten splitsen volgens componenten evenwijdig aan het botsingsvlak en componenten loodrecht op het botsingsvlak.
Schuine botsing tussen twee muntstukken
auteur : Simon Steinmann CC 2.5
Botkloppen was een manier van vissen op/in de bevroren voormalige Zuiderzee.
Het werd vanuit vele vissersdorpen tot in het begin van de twintigste eeuw, in de winter beoefend, niet vanaf de wal, niet vanuit een boot, maar op het ijs, met behulp van een handmatig voortgetrokken vrachtslede, beladen met netten, bijlen, manden, proviand, een kruik kruidenbitter en de eikenhouten 'botklopper' van ruim een meter lang.
Verder sleepte de slee een 'flodderlat' mee van 17 meter lengte, waarmee de gordijnvormige netten vanuit de bijt in een stervormig patroon onder het ijs konden worden uitgespannen.
Op een geschikte plaats hakte men een bijt van 2 bij 2 meter.
Rondom nog kleinere bijten en vervolgens zette men zo'n 20 netten uit van elk 16 meter lang.
Door met de botklopper op het ijs te bonken werd de op de bodem van de Zuiderzee rustende platvis - met name bot - opgeschrikt.
De vissen stoven alle kanten op, de netten in.
Een waargebeurd verhaal is dat van de Durgendammer vissers.
Het verhaal van Klaas Bording en zijn twee zonen, die pas na veertien dagen werden teruggevonden toen een ijsschots afbrak waarop ze aan het botkloppen waren.
Lees het verhaal "De Durgerdammer vissers" door Henk van Heerde
en "Veertien dagen op een ijsschots" van auteur : Simon Abramsz
Via Oudfrans botte vat uit Latijn buttis vat, kuip.
Een bot(je) was een zilveren muntje dat gedurende de Middeleeuwen (tot ca. 1400) in verschillende gewesten in omloop was.
Het had meestal de waarde van vier duiten of twee groten of een halve stuiver, de helft van een botdrager soort munt, waarvan het een verkorting is.
Deze is vernoemd naar de afbeelding op de voorkant.
Dat was een gehelmde leeuw, die schertsend botdrager manddrager genoemd werd, omdat de helm op een botte mand, vat, kuip leek.
- M. Philippa e.a. (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands -
De botdrager en het botje werden in 1365 voor het eerst door de Vlaamse graaf Lodewijk van Male (1330-1384) gemunt.
Nadien werden ze veelvuldig gekopieerd in de Nederlanden, Noord-Frankrijk en delen van Duitsland.
Het Deventer butken had in de zestiende eeuw een waarde van 4 plakken.
Het had daarmee de waarde van een halve gosseler.
In 1560 kwamen de stadsbesturen van Deventer, Zwolle en Kampen met hun muntmeester overeen om munten ter waarde van 3 butkens te slaan.
Vijf van deze munten hadden de waarde van vier Brabantse stuivers.
Het spreekwoord 'Botje bij botje leggen' betekent dat iedereen een financiële bijdrage levert als er een bedrag op tafel moet komen.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- Etymologisch Woordenboek van het Nederlands
- tinternet
Boterzuur is een primair carbonzuur met een zeer onaangename geur.
Het hoort bij de verzadigde vetzuren met een korte keten.
Het bevat 4 koolstofatomen (C4:0).
Volgens de IUPAC wordt boterzuur butaanzuur genoemd, de zouten en esters heten butyraten.
Chemisch model van boterzuur
auteur : Ben Mills - vrije foto
Boterzuur komt voor in boter, met name in ranzig geworden boter (vandaar de naam boterzuur), zweet, veel sterk ruikende kaassoorten en in kwalitatief slechte kuilen kuilgras.
De geur ervan wordt vaak geassocieerd met die van zweetsokken.
Ook in het lichaam komt boterzuur voor, het is bekend dat boterzuur noodzakelijk is voor een gezonde darm.
Zo verkrijgen epitheelcellen in vivo ongeveer 70% van hun energie uit boterzuur en gaat boterzuur de vorming van darmkanker tegen.
In de darmen wordt boterzuur en andere zogenaamde korte-keten vetzuren (azijnzuur, propionzuur) voornamelijk geproduceerd door fermentatie van koolhydraten.
De stof kan goedkoop via een biochemische route geproduceerd worden.
In vetten en olie ontstaat boterzuur in het afbraakproces.
Langere vetzuren worden door enzymen of oxidatie in kleinere moleculen geknipt waarbij butaanzuur als tussenstap ontstaat.
Voor industrieel gebruik wordt boterzuur gemaakt door de gecontroleerde fermentatie van suiker of zetmeel.
Hierbij wordt gebruikgemaakt van de Bacillus subtilis.
Chemische structuur van boterzuur
auteur : Cacycle - vrije foto
Zuiver boterzuur wordt amper gebruikt.
Het is echter een belangrijke uitgangsstof voor de synthese van vele andere verbindingen.
Hoewel de stof zelf erg onaangenaam ruikt, hebben vele esters (een organische verbinding die ontstaat door reactie van een zuur met een alcohol of sacharide) van het zuur juist een zeer aangename geur.
Boterzuur wordt in rioolwaterzuiveringen gebruikt om een betere stikstofverwijdering te verkrijgen.
Vooral in zuiveringsgebieden met veel verdunning (oppervlakte en/of grondwater) wordt er boterzuur toegevoegd om voldoende vuilvracht binnen te nemen.
Dit bevordert de werking van de zuivering.
Een totaal ander 'gebruik': speurhonden zijn zeer gevoelig voor boterzuur.
Het is een van de belangrijkste stoffen bij het volgen van sporen.
In de tuinbouw wordt een verbinding van boterzuur (3-indolylboterzuur) gebruikt als groeiregulator.
Het middel zorgt ervoor dat een stek sneller bewortelt.
gebruik (misbruik) van boterzuur
Boterzuur (N-Butyric Acid) is de meest asociale geur die toegepast wordt in de karpervisserij.
Boterzuur wordt niet voor niets `The Smell From Hell` genoemd.
Dat het een succesvolle toepassing is, weet men in Engeland al jaren.
Wordt door succesvolle karpervissers vaak gecombineerd met een Pineapple flavour.
Het blijft een genotmiddel dat door voerboeren veelvuldig wordt toegepast.
In sigaretten zit het vaak, dat is bij ons bekend.
De kracht ligt in de zuurgraad die beduidend onder het gemiddelde(7) ligt.
In diverse voerindustrieën worden er bacteriën mee bestreden.
Bijvoorbeeld in de pluimvee-industrie.
Het gebruik van boterzuur in de hengelsport is omstreden, het is in de meeste clubs trouwens verboden om het te gebruiken.
De botervis (Pholis gunnellus) is een straalvinnige zeevis uit de orde van baarsachtigen (Perciformes).
De naam dankt de vis aan zijn bijzonder glibberige huid.
Botervissen komen voor in de noordelijke Atlantische Oceaan, de Witte Zee, de Noordzee en de Oostzee.
Rondom IJsland komt de soort voor maar ze ontbreekt bij oostelijk Groenland, Spitsbergen en Nova Zembla.
Engels : Butterfish Duits : Atlantische Butterfisch Frans : La gonelle
Dit palingachtige visje wordt ca. 25 cm lang.
Hij heeft, in vergelijking met zijn lijf, een klein kopje, met vlezige, kronkelachtige lippen.
Opvallend is de over de hele lengte lopende rugvin, met daarop aan de basis en soms doorlopend op het lijf, 9 tot 15 min of meer ronde zwarte vlekken met lichte randen.
Van de buikvinnen is nauwelijks meer dan een stekeltje over en de anaalvin is half zo lang als de rugvin.
De kleur van het dier zelf is tamelijk donkerbruin met een olijfgroene tint.
Aan de buikzijde wat lichter.
Op de flanken kunnen we bovendien nog een aantal nogal onregelmatige dwarsbanden onderscheiden, en in het midden een donkere lijn die in de lengte loopt.
Er zijn ook veel lichtere exemplaren bekend.
Het is niet duidelijk of dat iets met de voortplantingstijd te maken heeft.
De huid is opvallend glad en slijmerig.
Dat schijnt de oorsprong van de naam 'botervis' te zijn.
De vis leeft in ondiep water, dichtbij de bodem.
Het dier is aan te treffen in rotspoeltjes en tussen zeewier, voornamelijk in het Intergetijdengebied tot ca. 40 m diepte.
In de winter gaat hij dieper: tot 100 meter.
De botervis leeft op allerlei bodems, van rotsen tot slib en tussen wier en zeegras.
Ze eten wormen, kreeftjes en weekdiertjes.
De botervis gaat vooral 's nachts op jacht. Het is een echte rover. Ze zijn ook gek op viseieren en vislarven.
De paaitijd is midden in de winter: januari of februari.
De 80-200 eitjes worden in klonten gelegd in rotsspleten of onder schelpen.
Ze worden door de volwassen vissen bewaakt.
Zo lang de broedzorg duurt - en dat duurt 1 tot 2 maanden - eten de botervissen niet.
De jonge visjes gaan zelfstandig op de bodem leven als ze ca. 4 cm lang zijn, ze eten dan onder meer wormen, kleine kreeftachtigen en eieren van andere botervissen.
Hoewel dit visje op het eerste gezicht wat op de puitaal (Zoarces viviparus ) lijkt, zijn er bij nadere beschouwing toch een aantal duidelijke verschillen.
De puitaal is wat groter, heeft een relatief dikkere kop en de kleur is groener, terwijl het donkere patroon op de flanken duidelijk anders is dan dat van de botervis.
De puitaal mist de karakteristieke zwarte vlakken bij de rugvin van de botervis.
De botervis was in de jaren 1980 een vrij algemene vis van het Nederlandse kustwater.
De soort staat nu als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst maar niet op de internationale rode lijst van de IUCN.
De botervis heeft geen belang voor de visserij.
Het dier is ongevaarlijk.
Het voorkomen van de botervis wordt door de stichting ANEMOON met behulp van waarnemingen door sportduikers in de Oosterschelde en het Grevelingenmeer sinds 1994 gemonitoord.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- Soortenbank.nl
- tinternet
Boterthee (Po Cha)is een niet-alcoholische drank die gemaakt is van theebladeren, boter van de jak en zout.
Het wordt vooral buiten de stad gedronken in Tibet, kleine delen van Zuidwest-China en in Bhutan.
Het drankje dat gemaakt wordt door de theebladeren herhaaldelijk te koken blijft gedurende een aantal dagen goed.
Boterthee wordt ook gebruikt voor het eten van tsampa(een meel van geroosterde gerst dat de basis van de maaltijd vormt in vooral het centrale deel van Tibet): door het erover te gieten, de tsampa erin te dippen of ze met elkaar te mengen.
Engels : Butter tea, Tibetan butter tea Duits : Buttertee, tibetischer Tee, Sutschia Frans : Le thé au beurre, thé au beurre de yak rance
Boterthee een dagelijks ritueel
Het drinken van boterthee is een alledaags onderdeel van het Tibetaanse leven.
Het wordt op verschillende momenten van de dag gedronken en geserveerd aan gasten.
Aangezien boter het belangrijkste ingrediënt is, is het een verwarmende drank die energie (calorieën) verschaft en daarom geschikt is om te drinken op grote hoogte, zoals in het Tibetaans Hoogland het geval is.
Van de thee wordt gezegd dat het helpt tegen gescheurde lippen en door nomadenvolken wordt het vaak veel gedronken tot soms wel 40 koppen per dag.
Het bereiden van boterthee op traditionele wijze is een hele procedure
Naar Tibetaans gebruik wordt boterthee in afzonderlijke teugen gedronken en vult de gastheer na elke teug de kop opnieuw tot de rand.
De kop wordt dus nooit tot de bodem leeggedronken.
Wanneer de gast niet langer meer wenst te drinken, laat hij het kopje volgens Tibetaanse etiquette staan tot het moment van vertrek.
Boterthee in elk huis
Thee werd voor de 10e eeuw in Tibet geïntroduceerd, maar kwam pas in algemeen gebruik in de tijd van de sakyadominantie en de regering van Koeblai Khan in de 13e eeuw.
Tijdens het vroege deel van het bestuur door de dalai lama's was de handel in thee een regeringsmonopolie en in de eerste helft van de 20e eeuw werd de handel steeds verder geopend.
Een andere lezing schrijft de introductie van thee in Tibet toe aan de Chinese prinses Wencheng die in het jaar 641 als vrouw van de heerser Songtsen Gampo naar het Tibetaanse hof kwam.
Boterolie is een concentraat van melkvet en bevat vrijwel geen water meer. Boterolie kan worden gemaakt uit room of uit boter. Bij de productie van dagverse melk en kaas blijft room over, die opnieuw als voeding kan worden ingezet.
Door de International Dairy Federation wordt onderscheid gemaakt in:
Watervrij melkvet
Gemaakt van verse boter of room zonder het gebruik van toevoegingen en met minimaal 99,8% melkvet. Traditioneel wordt melkvet in de vorm van boter bewaard. Melkvet is echter veel langer en op een kleiner oppervlak te bewaren, wanneer het water uit het melkvet wordt verwijderd. Bovendien kan men door raffinage van het watervrije melkvet bepaalde eigenschappen verkrijgen, die gunstig zijn voor toepassing in verscheidene producten. Het melkvet bestaat namelijk uit een complexe mix van triglyceriden. Watervrij melkvet is vloeibaar bij temperaturen boven 36°C en daardoor eenvoudig te mengen met andere producten of oliën.
Watervrije boterolie
Vergelijkbaar met watervrij melkvet, maar van boter of room van latere leeftijd en met eventuele toevoegingen om de vrije vetzuren te neutraliseren.
Boterolie
Vergelijkbaar met watervrij boterolie, maar met een melkvetgehalte van minimaal 99,3%.
Engels : Clarified butter Duits : Butterschmalz, Schmalzbutter, geklärte, eingesottene of geläuterte Butter) Frans : Le beurre clarifié
Links, vloeibare verse boterolie - rechts, boterolie op kamertemperatuur
auteur : Rainer Zenz CC 3.0
Boterolie, met een smeltpunt van 30-32°C, wordt gebruikt in de voedingsindustrie voor roomijs, chocolade en door de industriële (banket)bakkerij.
Gefractioneerde boterolie is er met smeltpunten tussen 5 en 45°C,
bijvoorbeeld 5-10°C: bijzonder geapprecieerd omwille van de geprononceerde botersmaak in combinatie met zijn vloeibaarheid bij lage omgevingstemperaturen. Wordt gebruikt bij productie van koelkastsmeerbare boters, kant-en-klare maaltijden, botersauzen, aardappelgerechten (kroketten, puree).
bijvoorbeeld 36-38°C of 40-41°C: dankzij zijn specifiek smelttraject en uitstekende plasticiteit en textuur, zijn deze types zeer geschikt voor gelamineerde degen (croissants, viennoiserie, millefeuille).
Geraffineerde boterolie is neutraal zowel in kleur (=wit) als smaak/geur en wordt gebruikt voor witte kazen.
Watervrij melkvet kan worden gemaakt van zowel boter als van room. De kwaliteit van watervrij melkvet wordt bepaald door de kwaliteit van de grondstof, niet door de gebruikte methode. Het is dus belangrijk dat de boter of room zijn verkregen uit goede, verse melk, waarin geen sporen van koper aanwezig zijn.
Uit boter
Meestal gebruikt men ongezouten boter als grondstof, maar gezouten boter kan ook worden gebruikt. Omdat een emulsie van verse boter moeilijker te scheiden is en de verkregen olie dan lichte troebelingen bevat, wordt bij voorkeur gebruikgemaakt van boter die al minimaal 2 weken is bewaard.
De boter wordt met behulp van een warmtewisselaar gesmolten en verhit tot 60°C. Na een wachttijd om al het melkvet te smelten en eiwitten te laten aggregeren, wordt met behulp van een centrifuge de waterfase afgescheiden. Het geconcentreerde melkvet bevat na het centrifugeren nog slechts 0,5% water.
Daarna wordt het melkvet opgewarmd tot 90 à 95°C met behulp van een platen- of buizenwarmtewisselaar en door een vacuümverdamper geleid. Op deze manier wordt een vochtgehalte van maximaal 0,1% verkregen en neemt het zuurstofgehalte in het melkvet sterk af. Ten slotte wordt het melkvet teruggekoeld tot de verpakkingstemperatuur van ongeveer 40°C.
Uit Room
Er wordt uitgegaan van gepasteuriseerde room met een vetgehalte tussen 35 en 40% vet. De room wordt met een platenwarmtewisselaar opgewarmd tot circa 60°. Vervolgens wordt de room met een centrifuge voorgeconcentreerd tot een vetgehalte van ongeveer 75%.
Vervolgens wordt de geconcentreerde room gehomogeniseerd, zodat er een faseomkering plaats vindt. Door het homogeniseren worden de vetbollen uiteengespleten, waardoor het vet vrij komt en de continue fase vormt. Deze fasenomkeer verloop vaak beter als men de room van tevoren wast. De room wordt dan verdund met water en vervolgens weer gecentrifugeerd. Na de fasenomkeer wordt de gehomogeniseerde room nogmaals gecentrifugeerd, zodat er nog slechts 0,5% water in het melkvet achterblijft.
Het melkvet wordt tot slot met behulp van een platenwarmtewisselaar opgewarmd tot 95 à 98°C en naar een vacuüm verdamper geleid. Op deze manier wordt een vochtgehalte van maximaal 0,1% verkregen en neemt het zuurstofgehalte in het melkvet sterk af. Vervolgens wordt het melkvet teruggeleid naar de platenwisselaar, waar het wordt gekoeld tot de verpakkingstemperatuur van ongeveer 40°C.
Biologische gluttenvrije boterolie verkrijgbaar in de handel
Om bepaalde eigenschappen te verkrijgen, kan de boterolie worden geraffineerd. Dit kan op verschillende manieren plaatsvinden:
Polijsten
Na de laatste centrifuge wordt 20 tot 30% van de productstroom aan water toegevoegd met dezelfde temperatuur als de boterolie. Na een korte tijd wordt het geheel weer gecentrifugeerd om het water met de daarin aanwezige wateroplosbare onzuiverheden af te scheiden.
Fractioneren
Wanneer men melkvet of boterolie wil scheiden in fracties met verschillende smeltpunten, wordt het vet eerst gepolijst en daarna langzaam gekoeld tot een bepaalde temperatuur. De gewenste fractie kristalliseert hierdoor uit en kan met een filter of met een centrifuge worden afgescheiden van de nog vloeibare fractie.
Men verandert hierdoor echter ook de samenstelling van de boterolie, doordat de in vetoplosbare stoffen als caroteen, vitamine A en D en smaakstoffen zich ophopen in de vloeibare fase.
Neutraliseren
Aangezien een hoog gehalte aan vrije vetzuren meer kans geeft op off-flavours, wordt bij de productie van watervrij boterolie en boterolie vaak gebruikgemaakt van natronloog om dit gehalte te verlagen. Na de laatste centrifuge wordt dan een 8 tot 10%-natronloogoplossing met dezelfde temperatuur als het melkvet toegevoegd. Dit geheel wordt goed, maar met beleid gemengd en gedurende 10 seconden met rust gelaten. Vervolgens wordt 20 tot 30% van de productstroom aan heet water toegevoegd en worden de verzeepte vrije vetzuren met behulp van een centrifuge met de waterfase afgescheiden.
deze boterolie wordt vloeibaar vanaf 20°C
Verlagen van cholesterolgehalte
Men kan het cholesterolgehalte van boterolie verlagen door het te mixen met beta-cyclodextrine. Dit gemodificeerde zetmeel vormt een neerslag met de cholesterol, waarna deze neerslag kan worden afgescheiden met behulp van een centrifuge.
Opslag
Om oxidatie van boterolie tegen te gaan wordt het opgeslagen onder stikstof. Boterolie kan, afgesloten van lucht en licht, bij een bewaartemperatuur van 4°C gedurende meerdere maanden worden bewaard.
X-factor boterolie
Dr. Weston Price bestudeerde in de jaren 30 en 40 de effecten van boterolie op de gezondheid. Zijn bevindingen zijn heden ten dage nog steeds baanbrekend. Hij ontdekte in boterolie een component die hij Activator X noemde. Deze factor komt slechts voor in de melk van koeien die grazen op snel groeiend gras.
Een boterkaars is een in het oog springend onderdeel van Tibetaans boeddhistische tempels en kloosters in de gehele Himalaya.
Traditioneel werd geklaarde jakboter gebruikt; tegenwoordig ook plantaardige olie.
Qua uiterlijk hebben de lichten het aardse, praktische doel als middel tegen de duisternis.
In religieus opzicht hebben de boterkaarsen ten doel de boeddhistische verlichting te vinden.
Esoterisch herroepen ze de warmte van tummo yogaenergie van de zes yoga's van naropa, dat een belangrijke tekst vormt voor zowel de sakya-, gelug- als de kagyüscholen in het tantrische boeddhisme.
Engels : Butter lamps Duits : Butterlamp Frans : lampe de beurre
yak boterkaars
auteurs : Janneke
Pelgrims in Tibet gebruiken de boterkaars ook om verdienste te bereiken, een principe uit het boeddhisme.
Monniken in het klooster bedienen zich gewoonlijk van moderne lampen, om de grote branden te voorkomen waar veel kloosters in de loop van de jaren aan ten onder zijn gegaan.
Volgens praktiserende boeddhisten helpt het de geest te focussen en helpt het bij de meditatie.
De brontantra van Chakrasamvara beschrijft: Als je sublieme realisatie wilt, offer dan honderd lichten.
aansteken van boterkaarsen
auteur : Yasunori Koide CC 3.0
Een boterkaars die gebruikt wordt voor waarzeggerij moet onberispelijk schoon gemaakt worden en moet van goud, zilver of een ander edel metaal gemaakt zijn.
De wiek moet gemaakt zijn uit een droog en geurloos stuk hout en niet te dik of te dun zijn.
De hoogte van de wiek moet de rand van de boterkaars bereiken en moet zich centraal in de kaars bevinden.
Nadat er wat gerst op de bodem gestrooid is wordt er zuivere gesmolten boter overheen gegoten.
Nadien moet men honderd keer "Om ah hum vajra guru dhe vadakki nihum' od' od li sarva ah lo ke praha dhe naye svan bah" reciteren, terwijl men de vraag die men wil stellen in gedachten houdt.
Nu kan men de boterlamp aansteken en de vorm van de vlam observeren.
brandende boterkaarsen in het Tango-klooster in Bhutan
auteur : Technopilgrim CC 3.0
Een puntvormige vlam betekent dat iemand macht zal vergaren en twee punten betekent dat de persoon zal vertrekken naar een andere locatie.
Als de vlam flikkerend dof is dan wil dat zeggen dat de persoon een vijand zal krijgen of dat hij of zij een gast van een verre locatie op bezoek zal krijgen.
Een gele vlam voorspelt geen hindernissen.
Neemt de vlam de vorm aan van een lotusbloem of een juweel dan is er rijkdom weggelegd.
Een vlam die zich in twee delen splitst wijst op een scheiding binnen de familie.
Een donkerrode vlam betekent dat de oudste zoon zal sterven.
Als het midden van de vlam rood kleurt en de wiek rook afgeeft betekent dit verlies van eigendom.
Een boterkaars die zonder gegronde reden dooft betekend dood. Morsen van gesmolten boter staat voor de duur van een onderneming.
Een boterham is één plak gesneden brood, meestal voorzien van broodbeleg (dit kan zowel iets zoets zijn als iets hartigs).
Een boterham maakt meestal deel uit van het ontbijt en van de lunch.
Boterhammen werden vroeger alleen besmeerd met 'echte' boter en daarna voorzien van broodbeleg.
Tegenwoordig wordt om gezondheidsredenen ook wel margarine of halvarine gebruikt.
Een boterham zonder beleg wordt een boterham met tevredenheid genoemd.
Het tegenovergestelde is een boterham met veel beleg, de aangeklede boterham.
Een boterham belegd met speculaasjes, wordt ook wel een klein taartje genoemd.
Engels : Butterbrot Duits : Butterbrot Frans : Une tartine
Boterham - Butterbrot
auteurs : Vijverln / Kaj Beuter CC 3.0
De eerste en laatste boterham van een brood (welke maar één snijvlak heeft en waarvan de verdere buitenkant uit korst bestaat) wordt wel kapje of kontje genoemd.
De oorsprong van de benaming is niet precies bekend.
Vroeger was de spelling boteram of boterram.
Een rammel (of remmel) is een oudere benaming voor een snee brood.
In Vlaanderen noemt men geroosterde broodjes wel eens 'rammekes'.
In sommige Nederlandse dialecten spreekt men ook wel van 'bammetjes'.
Mogelijk ligt daar de verklaring voor de derde lettergreep van het woord.
Voor iemand met een ruimer begrip van boterhambeleg
auteur : Pianist CC 3.0
De boterham staat soms symbool voor de inkomsten.
De term een aardige boterham verdienen, wil zeggen dat iemand goed verdient.
In de Nederlandse politiek werd het begrip een boterham met tevredenheid geïntroduceerd door minister-president Wim Kok, hij bedoelde er soberheid in overheidsfinanciën mee.
Met een afgelikte boterham wordt een vrouw bedoeld die veel seksuele contacten heeft gehad en daarom niet geschikt zou zijn om mee te trouwen.
Het kinderwoord voor boterham is bammetje.
In 2005 werd dit woord door koekfabrikant Peijnenburg geleend voor een afzonderlijk verpakte plak koek.
belegde boterham
auteur : cervus(op flickr) CC 3.0
Het Soendanese woord botram is afkomstig van het Nederlands, maar betekent iets heel anders dan het Nederlandse boterham.
Het staat voor een gezamenlijke maaltijd of picknick, waarbij de diverse deelnemers verschillende etenswaren meebrengen, die gedeeld worden.
Gezegde : als een gesmeerde boterham valt, valt hij altijd op de gesmeerde kant.
Spreekwoorden :
- een kruisje is genoeg voor een boterham uit het vuistje (=voor een gewone broodmaaltijd moet niet teveel gebeden worden)
- het op je boterham krijgen (=een stevig standje incasseren) Zeeuws : dikke stikken stieve rikken (=dik gesneden boterhammen) Bilzers : dreig braud (=boterham zonder iets op / droge boterham)
Boter is de gekarnde room van melk.
Men spreekt ook wel van roomboter, wat een pleonasme is, aangezien boter altijd van room gemaakt wordt.
De productnaam boter is beschermd en moet ten minste 82% melkvet bevatten.
Daarom wordt bijvoorbeeld het Engelse peanut butter niet vertaald als pindaboter, maar als pindakaas.
Margarine (vroeger kunstboter genoemd) is dus anders dan boter, ook al wordt het in dagelijks spraakgebruik ten onrechte vaak zo genoemd.
Geklaarde boter is boter die gesmolten is om de vaste bestanddelen en het water te scheiden van het vet.
Geklaarde boter heeft een hoger kookpunt dan gewone boter en wordt gebruikt in sommige keukentoepassingen. Ghee is een type geklaarde boter belangrijk in de Indiase keuken.
Engels : Butter Duits : Butter Frans : Le beurre
Boter
verpakkingen in allerhande hoeveelheden
De industriële productie van boter is ontstaan aan het einde van de 19e eeuw.
Tot die tijd werd zuivel in West-Europa vooral beschouwd als een bijproduct van de veeteelt en kwam het doorgaans slechts ten goede aan de boer en zijn gezin.
Door de economische groei vanaf halverwege de 19e eeuw steeg de vraag naar zuivelproducten en begonnen de boeren meer op die vraag in te spelen.
De boterproductie werd aanvankelijk nog geheel handmatig gedaan.
In de jaren 70 van de 19e eeuw vond de Zweed Gustaf de Laval een centrifuge uit, die de weg opende naar een industriële productie van boter.
Of de koeien buiten of binnen werden gehouden, was uiteindelijk van invloed op de kleur van boter.
Doordat de koeien 's winters lang op stal stonden, zag de boter erg bleek.
De consument hield echter van de geelachtige kleur van zomerboter, waardoor bij de boeren vraag ontstond naar een manier om boter te kleuren.
De apotheker Lodewijk van der Grinten, die later aan de wieg zou staan van multinational Océ, begon in 1871 een onderzoek om op deze vraag een antwoord te kunnen geven.
Zes jaar later was hij erin geslaagd om een grootschalige productielijn voor de kleurstof op te zetten, die onder de naam "carotinekleursel" of "orleaanpasta" in flesjes van 15 gram verkocht werd.
Boter bestaat voor ongeveer 82% uit melkvet.
Net als andere natuurlijke vetten zijn dit esters van glycerine en vetzuren.
Bij botervet kan worden opgemerkt dat er in verhouding veel kleine vetzuren in voorkomen: zo'n 10% bestaat uit vetzuren met minder dan 10 C-atomen, zoals boterzuur en capronzuur.
2-5% van de vetzuren in botervet zijn transvetten.
Verder zijn de meeste vetzuren in boter verzadigd.
Het overige is grotendeels water met wat melksuiker, melkeiwit en zouten.
Afhankelijk van het vetgehalte van de melk is er 22 tot 27 liter melk nodig om 1 kg boter te verkrijgen.
Het vetgehalte van melk varieert.
Het is afhankelijk van runderras, periode van het jaar, het veevoer en andere factoren.
schematische voorstelling van een boterbereidingsmachine
afbeelding : schoolmelk.be
Er zijn verschillende methodes om boter te maken, machinaal en handmatig.
Maar in alle gevallen zijn de volgende stappen te onderscheiden:
Het melkvet in melk wordt geconcentreerd. Bij de vroegere handmatige methodes werd dit gedaan door het vet van de melk te scheppen, het afromen. De melkvetten hebben een lagere dichtheid dan het water dat in de melk zit, ze komen daarom spontaan bovendrijven. Tegenwoordig gebruikt men daar meestal andere methodes voor, bijvoorbeeld met een centrifuge omdat dit veel sneller gaat.
Het geconcentreerde melkvet (room) wordt vervolgens gekarnd: dit is het kloppen van de room. Door dit kloppen gaan de vetdeeltjes meer aan elkaar kleven waardoor ze nog verder geconcentreerd worden. Na het karnen verkrijgt men boter en karnemelk.
De Botafumeiro is het grootste wierookvat ter wereld en wordt gebruikt aan het einde van de pelgrimsmis in de Kathedraal van Santiago de Compostella.
Een traditie wil dat het gebruik van een zwaaiende wierookvat in de kathedraal van Santiago de Compostela begon in de 11e eeuw.
Aangekomen pelgrims waren moe en ongewassen en het systeem diende om de geurtjes te verdrijven uit de kerk.
Men geloofde ook dat wierook rook een profylactisch effect had in de tijd van plagen en epidemieën.
Wierook branden is ook een belangrijk onderdeel van de liturgie, als een 'rede tot God ", of de vorm van gebed.
In de 13e eeuw werd een katrol systeem aangebracht met een reeks coaxiale vaten met verschillende Ø.
In de 15e eeuw doneerde de Franse koning Lodewijk XI de middelen om het middeleeuwse zilveren wierookvat te vervangen.
Het nieuwe zilveren wierookvat werd in gebruik genomen in 1554.
Helaas werd dit sierlijke ornament gestolen door Napoleon's troepen in april 1809, tijdens een episode in de Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1808-1814).
Daarna is het Lodewijk XI wierookvat werd vervangen door het huidige minder opzichtig Losada wierookvat in 1851.
Na 155 jaar van gebruik, werd de Botafumeiro gerestaureerd in het begin van 2006, door kunstenaars en ambachtslieden die werkten onder Luis Molina Acedo.
Ze herstelden de deuken en scheuren in de Botafumeiro en werd vervolgens opnieuw bedekt met een laag van 20 micrometer zilver.
de huidige Botafumeiro
auteur : Luis Miguel Bugallo Sánchez (Lmbuga) CC 3.0
De Botafumeiro is opgehangen aan een katrol mechanisme in de koepel op het dak van de kerk.
Het huidige katrol mechanisme werd geïnstalleerd in 1604.
De huidige Botafumeiro is gemaakt van een legering van koper en brons en is bedekt door een zeer dunne 20 micrometer laagje zilver.
De huidige Botafumeiro is gemaakt door de goud-en zilversmid Jose Losada in 1851.
Het heeft een gouden glans.
Het vat is 1,60 meter hoog en weegt ca. 80 kg.
Het wordt voor de viering gevuld met houtskool en wierook en hangt aan een lang touw.
Na de communie wordt de wierook ontstoken en wordt het vat door acht kerkdienaren (tiraboleiros) in beweging gebracht.
Daarbij slingert de botafumeiro op spectaculaire wijze van links naar rechts door de ruime dwarsbeuk.
Hij bereikt daarmee een hoogte van twintig meter, nauwelijks één meter lager dan het gewelf, en één slingerboog bedraagt vijfenzestig meter.
zilveren wierookvat "La Alcachofa"
auteur : Luis Miguel Bugallo Sánchez (Lmbuga) CC 3.0
Normaal is de Botafumeiro te bezichtigen op de tentoonstelling in de bibliotheek van de kathedraal, maar tijdens bepaalde belangrijke religieuze gelegenheden wordt deze opgesteld op de vloer van de kathedraal en bevestigd aan het katrol mechanisme.
De Botafumeiro wordt dan in beweging gebracht door acht mannen in rode gewaden, de tiraboleiros.
De term "tiraboleiro" is een Galisische afleiding van het Latijnse woord "turifer", wat "wierook drager" betekend.
"Turifer" komt van het Latijnse "thus" (wierook) en "fero" (drager).
De Botafumeiro wordt gevuld met ongeveer 40kg houtskool en wierook en aangestoken.
In eerste instantie wordt de Botafumeiro geduwd in een startbeweging en daarna wordt het vat opgetrokken, waarbij het steeds grotere zwaaibeweginghen maakt.
Uiteindelijk wordt een zwaaiboog van 65 meter bereikt tussen de Azabacheria en de Praterias deuren aan het uiteinde van het dwarsschip.
Er wordt een maximale hoek bereikt van 82°, deze kan al worden bereikt na 17 cycli en dit na ongeveer 80 seconden zwaaien.
Het wierookvat kan snelheden bereiken van 68 km/h tewijl hij dikke wolken van wierook achterlaat.
de Botafumeiro is aangestoken en de tiraboleiros staan klaar
De viering met de Botafumeiro vindt plaats op vaste feestdagen (Kerst, Allerheiligen, Maria Hemelvaart en de feestdag van St Jacob), bij speciale gelegenheden, en op verzoek na betaling van 300 (prijspeil 2010).
Volgens overlevering dient de Botafumeiro om de lucht in de kathedraal te zuiveren van onreinheden en onwelriekende geuren van de pelgrims, maar in de praktijk geldt het wierookvat als een belangrijke toeristische attractie.
Het is voor bezoekers altijd een verrassing of ze de botafumeiro in bedrijf zien, want van tevoren wordt niet bekend gemaakt of de viering al dan niet plaats zal vinden.
In het verleden werden soortgelijke apparaten gebruikt in de grote kerken in Galicië, soms wordt er nog één gebruikt in de kathedraal van Tui.
Door de jaren heen is dit echter in onbruik geraakt.
In de praktijk geldt het wierookvat als een belangrijke toeristische attractie voor Santiago de Compostella.
In de souvenirwinkeltjes van Santiago zijn kleine en grotere replica's te koop.
Er hebben zich een aantal ongevallen voorgedaan tijdens het slingeren van de Botafumeiro door de jaren heen.
Een van de meest bekende ongevallen vond plaats tijdens een bezoek van prinses Catherina van Aragon in 1499.
Meestal door slecht gemaakte knopen, soms ook door een doorgebrand touw.
Vroeger werden de touwen gemaakt van hennep of esparto(een grassoort).
Sinds 2004 wordt een touw gebruikt van synthetisch materiaal.
De huidige procedure is om het touw te hechten aan de Botafumeiro met een set van "zeeman's knopen".
De bot (Platichthys flesus) is een platvis die in de wateren van de Lage Landen inheems is.
De bot komt voor in zout-, brak- maar ook in zoet water, hij wordt in de Rijn tot in Bazel gevangen.
De bot is een algemene vissoort aan de kusten van de Lage Landen, vooral in de Zeeuwse en Zuid-Hollandse stromen.
Het is een typische platvis, met een huid die ruw aanvoelt doordat hij vol zit met kleine bobbeltjes, vooral langs de vinnen en de zijlijn: heel anders dus dan bij de schar (Limanda limanda ).
Engels : European flounder Duits : Flunder Frans : Le Flet commun, flet d'Europe
De bot is nauw verwant aan de schol, met het uiterlijke verschil dat er nauwelijks duidelijke vlekken op de (donkere) bovenzijde van de vis te zien zijn.
De bot heeft ook een dikker lichaam dan de schol en het vlees is fijner van structuur.
De bot is bij een lengte van 25 tot 30 centimeter geslachtsrijp, wordt meestal niet groter dan 50 centimeter, maar kan een lengte van 60cm bereiken en een gewicht van 14 kg.
Merkwaardig genoeg valt de bot onder de familie van de schollen (ogen op de rechterzijde), terwijl bijvoorbeeld de tarbot onder de botten (ogen op de linkerzijde) valt.
Meestal liggen de ogen op de rechterkant, maar er zijn ook linksogige exemplaren bekend.
Een duidelijk kenmerk is de staartvin, die recht afgesneden is en daardoor zijpunten heeft.
De staartvin van de schol is afgerond.
Voor de uitvoering van het Deltaplan trok de vis ongestoord de rivieren op.
Ook na de afsluitingen wordt de bot nog regelmatig gevangen, sinds begin jaren 1990 zelfs weer in de Maas.
Het voedsel van de bot bestaat vooral uit garnalen.
De bot is zowel voor de beroepsvisserij als de hengelsport van belang.
Vroeger bestond er vooral op de Waddeneilanden een kleinschalige visserij op bot ('botkloppen').
Voor de IJsselmeervissrij is de bot van ondergeschikt belang, in 2002 slecht 1% van de totale vangst.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- soortenbank.nl
- tinternet
Het boszwijn (Potamochoerus larvatus) is een Afrikaanse zwijnensoort, verwant aan het penseelzwijn (Potamochoerus porcus).
Het verspreidingsgebied strekt zich uit van de vochtige delen van Zuid-Afrika noordwaarts tot de Kongostroom en de rivier Kasaï in Centraal-Afrika en in de vochtigere delen van Oost-Afrika.
Het gedrag van het boszwijn (toen nog niet gedetermineerd als dusdanig) werd voor het eerst beschreven door George Marcgrav, in 1648, vreemd genoeg in een boek over de natuurlijke geschiedenis van Brazilië.
Mogelijk zijn er boszwijnen overgebracht naar Zuid-Amerika, samen met Afrikaanse slaven.
Engels : Bushpig Duits : Buschschwein Frans : Potamochère Du Cap
Boszwijn
foto : Jvdbroeck op natuurgidsen.eu
Het boszwijn heeft een rond lichaam met een korte nek, korte poten en een lang gezicht.
De staart is lang en dun, ongeveer 30 tot 45 centimeter lang.
Aan iedere poot heeft hij vier hoeven.
Hij heeft een ruwe, lange vacht, die blond, rood, grijs, donkerbruin of zwart van kleur kan zijn.
De vachtkleur is zeer variabel en verschilt per regio, geslacht, leeftijd en individu.
Op de rug is het haar langer, waar het een lange grijze of witte maan vormt.
Op het gezicht heeft het boszwijn een witte of grijze tekening.
Door deze tekening kan het gehele gezicht wit lijken.
Het boszwijn heeft een kop-romplengte van 100 tot 177 centimeter, een schouderhoogte van 65 tot 100 centimeter en een lichaamsgewicht van 55 tot 150 kilogram.
Mannetjes zijn groter dan vrouwtjes.
Potamochoerus larvatus
foto : karo
Ze leven in familiegroepen van vijftien tot twintig dieren, bestaande uit een beer en meerdere zeugen en hun jongen.
Er zijn ook groepen van meer dan veertig dieren aangetroffen.
Ook groepjes bestaande uit een paartje en hun biggen komen voor.
De beer is dominant, die zijn groep leidt en beschermt.
De beer is mogelijk ook (voor een gedeelte van het jaar) territoriaal.
Gevechten tussen mannetjes kunnen dodelijk zijn.
De meeste jongen worden geboren aan het einde van het droge seizoen.
Na een draagtijd van 120 dagen worden tot 12 biggen geboren.
Jongen worden geboren in een nest, dat verborgen ligt tussen de begroeiing.
De eerste twee maanden blijven de biggen verborgen in het nest terwijl moeder op zoek gaat naar voedsel.
Jonge zwijntjes hebben een bruin- en geelgestreepte vacht, die als schutkleur dient.
Als ze zes maanden oud zijn, wordt deze vervangen door het volwassen kleed.
Na achttien maanden zijn de jongen geslachtsrijp.
boszwijn met biggetjes
Het boszwijn is overwegend 's nachts actief. Het is een omnivoor.
Hij eet een grote verscheidenheid aan plantaardig materiaal als wortelen, knollen, bollen, zaden, gevallen vruchten, kruiden en paddenstoelen, en dierlijk materiaal als insecten (waaronder kevers en hun larven), slakken, vogeleieren, kikkers en hagedissen.
Ook eten ze aas, het voedsel vinden ze door met hun snuit in de grond en tussen afgevallen bladeren te wroeten.
Op deze manier kunnen ze ook schade toebrengen aan landbouwgewassen.
Om deze reden, en voor het vlees, worden ze bejaagd.
Het boszwijn leeft in bossen, beboste streken, dicht struikgewas en andere gebieden met dichte begroeiing, losse grond en water.
Hij is echter minder aan bos verbonden dan het penseelzwijn.
Het boszwijn is ook terug te vinden in het centrale gedeelte van de Grote Slenk.
Hij kan worden aangetrofen tot op 4000 meter hoogte op de Kilimanjaro.
Op Madagaskar is hij al vroeg ingevoerd, waarschijnlijk al door de eerste bewoners van het eiland.